Ga verder naar de inhoud

"De Teniers der Vl. Muziek" was een kind van Antwerpen (1851-1912), waar zijn vroolijke vader, die een behanger was, hem vroegtijdig ontviel, zoodat de aankomende musicus dapper voor zich en de zijnen heeft moeten werken. Ofschoon zwak en wat vernepen, was hij een lieve, levenslustige jongen, die met een mooi stemmetje begaafd was, en indruk maakte op de doksalen, na eerst als koorknaap aan het werk geweest te zijn. Hij leerde er ook op het orgelbankje kruipen en liet er zijn eerste motetten uitvoeren. En van zijn leeraars noemde hem "het veugelken". Bij dag gaf de jongen les, bij nacht blokte hij harmonie. Zijn harmonieleeraar was de zeer knappe M. Hennen, een musicus uit Heerlen in Hollandsch Limburg, de heuvelig-mooie geboorteplaats van Dautzenberg. Deze zou Blockx één zijner eerste guitige teksten aan de hand doen : Ik heb mijn net geworpen. Weldra werd de Jan één der beste leerlingen van P. Benoit, wiens krachtig uitgesproken Vlaamsch onderwijs een zegen voor hem was, te meer daar de toenmalige muziek in Antwerpen heelemaal onder Italiaanschen invloed stond, en de jonge toondichter bijwijlen zelfs een Italiaanschen deknaam gebruikte. Hij begreep echter, dat de invloed van zulk een meester te machtig kon worden, en ging zich volmaken te Leipzig, onder leiding van den ervaren Reinecke. Deze was één der leeraars geweest van E Grieg, met wien J. Blockx een zekere overeenkomst zou aanbieden. "De Vl. Grieg" heb ik meer dan ééns hooren zeggen. Te Leipzig vertoefde hij niet te lang, zoodat zijn jonge ziel, die hij door en door Vl. wilde behouden, niet "geprussifieerd" of "gesaxonnifieerd" is geworden. Ook een reis in Italië, ondernomen met Van der Stucken, bracht hem gewin. Door zijn gesprekken met den vaderlijken Van Beers poogde hij zich zelf te leeren... vinden. Al spoedig won de jonge toondichter populariteit bij de Sinjoren, deels met zijn volkslied, Ons Vaderland, deels met zijn mimodrama, Milenka, deels met zijn geestdriftige cantate, Klokke Roelandt. Die bijval nam in 't vervolg zelfs grooter verhoudingen aan dan de autocratische Benoit gedoogde, een kittelig hoofdstuk, waarover de Antwerpsche dilettanten allerlei bijzonderheden weten te vertellen. Vooral na den bijval van Herbergprinses kon die pijnlijke spanning de trouwe Blockx-vrienden het hoofd doen schudden. Wegens zwakke gezondheid liet Blockx zich niet opsluiten voor den prijs van Rome. Sommigen beweren, dat Tinel om geen gevaarlijker mededinger bekommerd was dan om den kleinen Sinjoor. Deze werd directeur van den Cercle artistique, lid van de Belgische Academie, harmonieleeraar na den dood van Waelput, en opvolger van P. Benoit als bestuurder van het kon. Vl. Conserv. der Scheldestad. De dramatische dood van zijn dochter, die omkwam in een autoramp, zou niet vreemd geweest zijn aan zijn vroegtijdig afsterven. Hij werd opgevolgd door E. Wambach...


Tot de Vl. en Fransche TOONEELWERKEN van J. Blockx behooren : Iets vergeten, Milenka, Maître Martin, Saint-Nicolas, Herbergprinses, Thijl Uilenspiegel, De Bruid der Zee, Baldie (Het Liefdelied), De Kapel.
CANTATEN EN ORATORIO'S: Klokke Roelandt, Het Vaderland, Scheldezang, Feest in den Lande, Jubelgalm, Vlaanderens Grootheid, Een Droom van 't Paradijs.
VOOR ORKEST: Rubens-Ouverture, Concert-Ouverture, Kermisdag, Vl. Dansen, Symphonisch Gedicht, Symph. Drieluik.
KOREN : Het Graf, Vredezang, Zomergetij, De Heide. Motetten.
VOOR KLAVIER : De Kinderwereld (6 stukjes).
LIEDEREN : Het Visscherken, Ons Vaderland, Harpzang, Kom, eerst je handen, Het Lied van den Wind, Het Lied van den Boer, De Muis, Spinlied, Serenade (uit Milenka), Het Lied van Reinilde (uit Herbergprinses), In 't Priëeltje, Het Lied, De Lente, Moederlied, Als de Winter voorbij is. Kenau, Hasselaar, Avondgroet, Onder de Linde, 0, waar mijn hart!


Jan Blockx is één van die artistieke figuren, waarmee de eerlijke criticus niet gemakkelijk klaar kan komen. Sommige niet-Antwerpenaars loochenen hem, en zijn dan in ééns van hem af. Trouwens, hij heeft allerlei blinde machten op zijn weg ontmoet, die zijn roem erg geschaad hebben. Zóóveel kwaads heeft men ons van zijn kunst verteld, dat wij niet gansch onafhankelijk meer tegenover hem staan. Stilaan beginnen wij te begrijpen, dat veel van die critiek waarschijnlijk gegrond is, maar dat wij niettemin nog altijd, en zonder den minsten twijfel, met een schepper van zeer eigenaardige schoonheid te doen hebben. Al dienen de libretti van N. de Tière tot de beste gerekend, die in het onmondige Vlaanderen omlijnd werden, toch is het wegens die libretti dat Blockx zooveel opspraak verwekt heeft, misschien meer buiten dan binnen de grens. Als een trouw lezer van Le Guide musical heb ik al die ontgoochelingen zien aanrukken. Voor het libretto is de Tière gebleven wat hij was voor het drama : een donker, ietwat brutaal realist. Waarschijnlijk kende hij geen andere genres, zooals de sprookjesopera, de fantazieopera, de symbolische opera, de pierrot-opera, het lyrisch drama, de muzikale comedie, (waarin Blockx zou geschitterd hebben) enz. enz. Er zijn dertig soorten, naar het schijnt...

Voor Herbergprinses heeft men er op gewezen, dat de schouwplaats in I en III een lupanar is – versta : een nachtkot, – en dat II er niet veel deftiger uitziet. Dat zou nu zoo erg niet zijn, daar het werk in den tijd der veristen ontstaan is, en daar de Italianen heel wat gemeener stukken op hun repertorium behouden hebben ; maar de vraag dient anders gesteld. Zóo : kan zulk een lage stof den toondichter en het publiek vereeren, bezielen, veredelen? A priori antwoorden de meeste menschen ontkennend. De muziek wil naar omhoog en de woorden trekken naar omlaag. Nochtans, wanneer wij zien welke verbazende uitslagen Blockx met zijn opgave bereikt heeft, zou de opwerping grootendeels hoeven te vallen. Hij heeft schatten van melodie geleverd, van kleur, humor, rythmus, polyphonie en psychologie. Schoon liefje, wat wilt ge nog meer? Daarbij, onzedelijk wordt het stuk door niemand genoemd. Integendeel, het is bijna een symbool : de edelste gaven verwelken in een midden van zwoelheid en drank. Aangenomen, dat het allerlei andere tarra's aanbiedt. Bij de eerste opvoering van de Prinses te Brussel was de critiek niet buitengewoon malsch. "L'expérience actuelle, venant après Maitre Martin, est faite d'ailleurs pour nous laisser des doutes sur le parti que M. Blockx est apte á tirer des scènes dramatiques proprement dites. Son inspiration y manque généralement de souffle; et le musicien ne pratiquant pas avec toute l'habileté désirable l'art des développements, l’on éprouve l'impression d'un perpétuel" recommencement, "ce qui fait paraître longues des scènes en somme peu développées." (Le Guide musical, 1998, p. 971).

In De Bruid der Zee komen priesters op het tooneel en dat geeft vaak aanleiding tot stoornissen, meest bij de politieke partijgenooten van den toondichter. Veel onder hen gevoelen zich ongemakkelijk, zoodra zij een priester op de planken gewaar worden. Zij weten niet hoe zij zich moeten keeren of wenden, om hun verlegenheid en hun ontstemming te verbergen. Nochtans, een priester is een decoratief en vaak lyrisch persoon op het tooneel, en die zeewijding maakt gewoonlijk een machtigen indruk op degenen, die niet aan vooroordeelen lijden. Rhena heeft zelfs bewezen, dat een priester een overwegend sympathieke rol in een gansch moderne operahandeling kan vervullen. Naar mijn meening ligt de zwakheid van het scenario der zeebruid elders, namelijk in II, waar allerhande personen in een visscherswoning aanspoelen, zonder dat hun aanwezigheid aldaar gewettigd is.


Voor Thijl werd een hergieting van het libretto noodig geoordeeld. Een dergelijke operatie kan leiden tot een bijval, gelijk wij gezien hebben met Butterfly, die vroeger 4 bedrijven had; doch veelal blijkt het een gevaarlijke onderneming. Van een ezel kunt gij geen paard maken, zegt een nuchter volkswoord. Thijl is een 2e maal bezweken. De partituur bevat nochtans eenige der fijnste en schoonste inspiratiën van meester Blockx.


Ook Baldie (Liefdelied) werd omgewerkt, omdat een kabaal op zekere trekken gewezen had, die onge- past voorkwamen. Is een stuk over den dwang van het vleesch al walgelijk op zich zelf, de estheticus oordeelt verder : ook zoo onmuzikaal als het maar kan! De held is een gefortuneerde, doch gemeene dorps-wel-lusteling, die het zóó bont maakt, dat heel de boerenbevolking tegen hem opgejaagd wordt, en wij met haar. Eindelijk wenschen wij met de massa mee. "Ja, maakt hem maar kapot!" Dat zijn al zonderlinge uitslagen, zal de lezer met ons moeten bekennen. Wel werd Baldie hermalen, – gelijk Peer Gynt, – maar niet gered. En wie is alweer het slachtoffer van die akeligheden? De arme componist! Zonderling : de stof is dezelfde als die van Mozart's Don Juan en daar wordt ze geprezen, bewonderd...

Meermalen hebben Kermisdag en Herbergprinses – en ook wel andere scheppingen uit de Vl. School, – een ongunstige pers bekomen; en hier mogen de vreemdelingen natuurlijk meespreken in het geding. Bij velen heet die muziek banaal, nuchter, grof. Nog herinner ik mij, op een der eerste uitvoeringen van Milenka, een parterre-zitter te Brussel gehoord te hebben, die grimmig klaagde : "C'est lourd! C'est lourd!" Hij hield van de lichtvoetige Muze der Zuiderburen, – trant Delibes –, net gelijk nog heden de meeste hoofdstadbewoners. Eenige geestdriftige uitlatingen van die dagen konden niets veranderen aan de zaak, en het stuk maakte zijn weg... niet. Verleden jaar beleefde het nochtans een mooie serie opvoeringen in de Munt. Zal dat een definitieve weerwraak mogen heeten?... Een verdienstelijk toondichter uit Wallonië zei overtuigd, sprekende van P. Benoit : "C'est une beuglerie sans fin!" Door den voortreffelijken Franschen toondichter Samazeuil werd, tot tweemaal toe, onmeedoogend gespot met de logge partituur van Herbergprinses. Wat hij vooral gemeen vond, op zuiver muzikaal gebied, dat was... het Vastenavondtooneel. En wij, simplistische Vlamingen, durfden wanen dat de Antwerpsche meester daar een zekere hoogte bereikt had. Samazeuil is misschien dichter bij de waarheid dan wij. In het oordeel der ruwe Vlamingen mag misschien geen al te groot vertrouwen gesteld worden. Wij zijn juge et partie in de zaak, dus niet gansch bevoegd... Door Rinskopf werd Kermisdag, vóór den oorlog, te Berlijn uitgevoerd : de critiek was niet malsch. Te Praag maakte het werk, onder leiding van Alpaerts, een niet veel beter indruk. Vond men het weinig vleiend, dat die heeren met een soort van pot-pourri afkwamen, – in zulke muziek- steden! – het was eigenlijk de aard der muziek zelf, die haast elkendeen ontstemde. Zoo iets kan op zijn plaats zijn in den schouwburg en ja, ook in een Music-hall, oordeelde men, maar niet in een zaal, waar doorgaans verheven muziekgewrochten uitgevoerd worden. Dat klonk bijna ontheiligend in de ziel van degenen, die gaarne communiceerden met de edele kunst van Beethoven, Mozart en Bach... Aan den overkant van het Kanaal waren de uitslagen even ontmoedigend. Daar wees men op het feit, dat, naar de melodie van Klaas, en trouwt uw leven niet, een vuil liedje in Engeland gezongen wordt. Genoeg om het puriteinsche publiek te doen pruilen. En nochtans, wij weten dat de melodie afgeleid is van een artistiek koor, dat in Lucile van Grétry voorkomt. Men raadplege Fl. Van Duyse. De Luiksche meester zou hier dus de ware schuldige zijn. Doch neen. Niet iedereen kan over de baan met lawaaierig-populaire kunst van dien aard; en nog heden zijn er musici bij de vleet, dames vooral, die het woord van Lodewijk XIV zouden onderschrijven : Emportez-moi ces magots! Men denke niet, dat de overwinningen van een Breughel of een Teniers zoo heel gemakkelijk verwezenlijkt zijn geworden, al hebben die kunstenaars geleefd in veel ruwer tijden dan de onze. Door den fijnen kunstkenner Vinc. da Gonzaga, werd zelfs geen enkele schilderij van een Vlaming in zijn rijke verzamelingen geduld! Muziek mag nooit ophouden muziek te zijn, heeft Mozart gezegd. Neem zijn serenade uit Don Juan, die door een edelman tot een kamermeisje gericht wordt. Zij is wel comisch en koddig, maar toch fijn en voornaam, ja, mag één der schoonste melodieën uit de heele partituur heeten. Die voornaamheid derft Blockx. Veel van zijn motieven schijnen klompen aan te hebben. Eerlijkheidshalve dient de opmerking gemaakt : sedert Schönberg, Strawinsky en consoorten duldt men nog heel wat anders!...

Een laatste opwerping is van politiek-commercieelen aard. Heeft Blockx een Parijsch uitgever gevonden, nooit werd Herbergprinses echter vóór het voetlicht gebracht in de Seinestad. De leuze in het protectionistisch gezinde Frankrijk is : Géen vreemde stukken! En men zou er kunnen aan toevoegen : Vooral geen Belgische! Trouwens, de uitgever heeft het Vlaanderen nooit vergeven, dat Blockx zijn opera eerst in 't Vl. heeft laten uitvoeren. "Een taal, die zoo weinig verspreid is! Daarbij, Antwerpen, kan immers geen stuk lanceeren of over de grens helpen, de wereld rondleiden!" Versta : Van een eerste opvoering kan heel veel afhangen voor... de kas van den uitgever. Met een ongehoorde reclame gelanceerd te Parijs, zou het werk misschien ingeslagen zijn, en tegenwoordig overal gespeeld worden...

Van Blockx kan moeilijk getuigd, dat hij, als scheppend artist, altijd geluk gehad heeft. Toch zal het gulle Vlaamsche hart nog langen tijd voor hem blijven kloppen, trouw, geestdriftig, overtuigd. Het is eigenlijk voor zich zelf en voor ons, voor de bewoners van Vlaanderen en Antwerpen, dat hij heeft gecomponeerd; en niet, in de eerste plaats, voor de Walen, niet voor de Parijzenaars, niet voor de Pruisen. Nergens heeft hij beweerd, dat zijn muziek bepaald als een exportatieartikel bedoeld is. Bl. is een der kloekste en knapste meesters van zijn land. Niemand heeft den geest der volksmuze beter gevat dan hij. Hij kon zelfs volksmelodieën schrijven, waarvan de toehoorders dachten : ze zijn oud; ze zijn echt! In Baldie en Thijl komen er verscheidene van dien aard voor. Hetzelfde wordt gezegd van Grieg en Bourgault-Ducoudray. Zijn muziek is specifiek Vlaamsche kost, sappig, krachtig, gekruid, overgoten met een lekker glas bier. Zij doet denken aan gebakken visch, waterzooi, ragoût, soms aan rijstpap en pruimenvlaai... Wilden wij, in andere kunsten, naar broedergeesten van den Jan uitzien, meesters die in dit opstel nog niet genoemd werden, dan zouden wij hem kunnen plaatsen in gezelschap van de volgende artisten, doch wij voegen er aan toe : misschien ietwat lager. Wij noemen : Plautus, Willem die den Reinaard maakte, Breeroo, De Coster, R. De Clercq, Timmermans, Brouwer, Jordaens. In het Dent-Dictionary wordt hij vergeleken met Rubens, maar dat moet een vergissing zijn... Herbergprinses en De Bruid der Zee zijn de twee Belgische partituren, die het meest in de Vl. Opera te Antwerpen gespeeld zijn geworden, evenals te Brussel, te Luik en te Gent. En dat zal nog zoo spoedig niet veranderen. Als Herbergprinses, in goedkooper tijden, – dus weldra, – door reizende gezelschappen in onze tweede-rangsplaatsen zal gespeeld worden, zullen waarschijnlijk nog nieuwe triomfen voor Blockx aanbreken. Denkelijk zal zijn schoone muziek nog niet veel van haar frischheid verloren hebben. Diamant verslijt niet.


Verder zullen de vrienden en bewonderaars van Blockx er steeds met fierheid mogen op wijzen : zijn kinderliederen zijn de beste, die wij bezitten; zijn Vl. Dansen zijn eenig in hun soort; zijn Klokke Roelandt is een stevige, springlevende partituur; alle jaren zou zijn St-Nicolas voor de kleine en de groote kinderen van Antwerpen mogen opgevoerd worden. Blockx en Benoit zijn twee inheemsche meesters, van wie zonder aarzelen mag getuigd worden : "Zij zijn Vlaamsch van top tot teen! Zij zijn uit den bodem van hun Vlaanderen zelf gesproten! Zij behooren heel en ganseh tot de onzen! Bij hen gevoelen wij ons volkomen thuis, bijna gelijk met vader en moeder, met broeder en zuster!..."

Lambrechts, L., Jan Blockx in: Muziekwarande, jaargang 10, nummer 12 (december 1931).