Joseph Tilborghs herdacht
Het uitzicht der dingen zal zich alginds gedurende de laatste tachtig jaren weinig gewijzigd hebben. 't Eenig merkbare is misschien het gemis van het oude, ranke kerktorentje, dat, hoe bouwvallig ook, u tusschendoor omzomende boomen vriendelijk tegenwenkte van op den steenweg, uitgaande van Esschen, en thans vervangen is door een torenromp, die buiten zijn stevigheid, geen andere aanspraak te maken heeft. Voor 't overige denke men aan een afgelegen gehucht der Brabantsche heide, waarvan de inwoner nu zoowel als toen tevreden voortleeft in zijn dagelijksche doening, gelukkig om het bezit en het bewerken zijner stroke gronds, of gelaten onder den soms nijpenden druk van zwaren arbeid.
't Is hier, op het gehuchtje Nieuwmoer, gelegen op anderhalf uur gaans van Esschen, dat Jozef Tilborghs, in 't jaar 1830 geboren werd, als oudste zoon van een eenvoudig boerengezin. Hier op de dorpschool onderscheidde hij zich door zijn helderen geest op zulke wijze, dat zijn vader besloot hem voort te laten studeeren op de normaalschool. Het beste dat hij als bagage van huis medenam, zal ongetwijfeld wel zijn sterk hoofd geweest zijn, benevens de elementaire muziekkennissen, die hij in zijn streek, bij zijn oom, den bakker, opgedaan had.
Naarmate zijn normaal-studiën vorderden, maakte zich van hem die drang meester, waaraan zich alleen gewone liefhebbersnaturen onttrekken kunnen, maar waaraan een warm, bezield gemoed als het zijne, niet weerstaan mocht. Muziek had hem een wonde in 't hart geslagen, en al zijn vrijen tijd besteede hij om zich ongedwongen aan de heerscheresse zijner droomen over te geven. Een behulpzame hand werd hem toegestoken door den muziekleeraar der Normaalschool, M. Grégoire, die hem aanmoedigde en met liefde onderrichtte.
Gediplomeerd als onderwijzer, zocht hij thans liet middel om voort te gaan met de beoefening der toonkunst. Te Brussel werd hem die kans gegeven. In een familie zou hij vrije huisvesting genieten, op voorwaarde aan de kinderen van het gezin het gewoon schoolonderricht te wegen. Langs alle zijden drong men intusschen bij vader Tilborghs aan op het verleenen der noodige ondersteuning om den jongeling toe te laten de orgellessen aan het Conservatorium te volgen.
't Was echter reeds een groote opoffering en een groot voorrecht op zijn broeders geweest, dat Jozef de Normaalschool bezocht had. Thans werd zooveel als het onmogelijke gevraagd.
Vader Tilborghs dubde, draalde, weifelde misschiens nog eens, tot hij zijnen zoon, den knappen student, het offer bracht. Jozef bevroedde aan welk een prijs! Maar zijn besluit stond vast; met al de kracht waarover hij, de Kempische inboorling, beschikte, zou hij zich in deze groote wereldstad doorheen zijn studiën werken, en eenmaal zijn kunst machtig, die uitgelezen daad aan heel het gezin vergelden.
Zuinigheid was hem alras een tweede natuur geworden; hij had te veel vertrouwen in zijn werklust en sterk gestel, om zich niet bestand te wanen tegen de ontberingen, die hij zich ter wille van 't voorschemerend ideaal, getroosten moest. Het jonge, onervaren onderwijzertje werd leerling van den beroemden organist Lemmens, gelast met den orgelcursus van het Conservatorium te Brussel, — onderscheidde zich door zijn aanleg en iever, en werd weldra beschouwd als de meest talentvolle en waardigste discipel van den leeraar. Terzelfdertijd liet men hem toe de lessen van contrapunt en fuga te volgen van den toenmaligen bestuurder, den heer Fétis, die zoo menig voornaam toonkundige vormde.
Na verovering van de vereerendste diploma's van orgel en van fuga, zag hij zich gewapend om met veel kans van welgelukken de nieuwe loopbaan te betreden. Intusschen werden pogingen aangewend om den ouden normalist te doen benoemen als leeraar in de Normaalschool te Lier, waar hij op vijf-en-twintigjarigen ouderdom beroepen werd en muziek onderwees aan jongelingen, wier gehoorzenuwen niet in 't minst op voorbereidende verfijning bogen mochten.
Hoe de leeraar Tilborghs te Lier gewaardeerd werd, zei de heer Ossenblok ons in aandoenlijke bewoording, bij de onthulling van des kunstenaars gedenkteeken te Nieuwmoer. "Tilborghs werd in de Normaalschool bemind, geëerd en vaak in stilte bewonderd. Na elke les bleef hij gewoonlijk in de muziekzaal aan 't harmonium gezeten, eenzaam "improviseeren". Hoe menig leerling verliet dan in stilte de studiezaal om ademloos aan de deur of onder de vensters der klas te gaan luisteren naar 't verrukkelijk spel, waarin een rijkbegaafde ziel in teeder gevoel hare zoete zangen uitstortte. Dikwijls in volledige duisternis, soms in de strenge koude van den winter zat hij daar, meer clan een uur alleen, spelende voor hem zelven en voor zijne kunst."
Wat Lier voor Tilborghs geweest is? Het stadje waar hij wonen kwam en verbleef tot in de voorlaatste jaren van zijn leven, niettegenstaande zijne bezigheden hem sinds het jaar 60 voortdurend elders riepen. Hier was het den goeden man vergund ongestoord zijn intiem leven, een kloosterleven bijna, te wijden aan zijn zielverheffende kunst; hier trok de verinnigde eenzaamheid van zijn studeervertrek hem te meer aan, naarmate bittere ervaringen hem die groote, overrompelde beweging, de stads-wereld, naar waarde deden schatten.
Wie was in den dagelijkschen omgang niet getroffen door de terughoudendheid en de bijna kinderlijke schuchterheid van dien sterkgebouwden, statigen man? Wij, die hem van nabij gekend hebben, aanzagen dit als de uitdrukking van een overdreven zedig karakter, in zijn zachte eenvoudigheid steeds verre verheven boven de schijnverwikkelingen van ons wereldje. Geen onzer bevroedde hoe het uiterlijke hem iets voorliegen kwam, en hoe de kunstenaar, overtuigd van zijn eigenwaarde, met zich de smart meedroeg van een verongelijkt leven.
Het was in het jaar 1860. Tilborghs was dertig jaar geworden, toen Papa Fétis hem naar Brussel riep, om als hulpleeraar van orgel in 't Conservatorium dienst te doen. Zijn oud-leeraar Leenmens zag zich door zijn talrijke kunstreizen en zijn gewichtige bezigheden in Engeland, gedwongen zijn cursus vaak en soms voor geruimer tijd te onderbreken; Tilborghs, als de meest talentvolle oud-leerling, werd aangeduid om hem te vervangen. 't Gaf echter het signaal aan het losbreken van alle soort kuiperijen.
Ik heb het stappeltje brieven voor mij liggen, loopend over een tiental jaren en aan Tilborghs gericht door verschillende zijner trouwe vrienden, waartusschen een dertigtaal van den gekenden musicoloog ridder van Elewyck. Uit den toon dier brieven spreekt de hoogschatting diergenen, die den kunstenaar van nabij leerden waardeeren; de meeste echter waarschuwen hem tegen een groepje intriganten, die hem zoeken te benadeelen in zijn kunstenaarschap en geven hem onverholen wenken en inlichtingen, die niet alleen een vreemden kijk doen werpen in administratiezaken, aantoonen hoe arglistig een waar talent beloerd wordt door half-talenten.
Tilborghs was nu eenmaal geen salonheerschap. 't Jaar 70 zou de oppermacht aantoonen, gevoerd door enkele salonkringen,[.] Aan den veertigjarigen kunstenaar werd het wreede onrecht aangedaan een ander leeraar te benoemen voor de plaats, waarvan hij jarenlang tot eenieders bevrediging het interim vervulde.
In den verongelijkten Tilborghs zat geen stof van den opstandeling. Maar zooals elke sterke natuur zich het toegebrachte onrecht ten nutte maakt, om zich voor goed los te scheuren van de menschjes met kleine doening, zoo moet hij, Tilborghs, zich veilig gevoeld hebben tusschen de muren van zijn steenen afgeslotenheid, die hij sindsdien opwierp tusschen hem en de wereld en waaruit hij slechts te voorschijn kwam om onder het schamel kleedje van zijn gewraakte zedigheid, de grootsche gelatenheid van zijn edel maar diep-beproefd gemoed te verduiken.
De toonzettingen van Tilborgs dagteekenen van vóór dezen tijd. Drie orgelstukken die ongetwijfeld tot het allerbeste behooren, dat wij in het repertorium van den koning der instrumenten bezitten, doen betreuren dat hij zich als toondichter na de bittere mensch-ervaringen uit de beweging terugtrok. Te Gent in 't jaar 1871 aangesteld als leeraar van den nieuwgestichten orgelcursus, zou hij zich voortaan uitsluitelijk toeleggen op het leeraarsambt. Rond ditzelfde tijdstip sprak Benoit den wensch uit hem te laten benoemen als leeraar van contrapunt en fuga, wat eerst mogelijk werd in 't jaar 1881.
Wat de onderrichtstonden van Tilborghs waren, vrage men aan zijne leerlingen. Voor beginnelingen aanmoedigend, voor meer gevorderden opwekkend, liet hij hun geleidelijk doordringen in de meest ingewikkelde vormen der toonkunst. Eenmaal zoo vèr, waren zijne lessen als verkwikkende poëmen van uitgelaten geestdrift, waarbij de leeraar zich vergeten deed, om plaats te maken voor den waren, den warmen kunstenaar.
Talrijk zijn de leerlingen door den heer Tilhorghs gedurende de dertig jaren van zijn leeraarsambt te Gent en te Antwerpen gevormd. Een dankbaar hart dragen zij hem gewis allen toe, om de toewijding en liet muzikaal beleid, waarmede hij zijn kunst en kennissen over te dragen wist op hun jonge gemoederen. 't Mocht dan ook gezegd worden te Nieuwmoer, bij de inhuldiging van het gedenkteeken, dat nooit leeraar algemeener hoogeschat werd door zijn leerlingen.
Na zijn aftreden in t' jaar 1902, ging hij zijn laatste levensjaren doorbrengen ten huize zijner zuster op zijn geboorteplaat[s]je. Eenzaam is hij aldaar gestorven op tachtigjarigen ouderdom. Niemand zijner ontelbre leerlingen was het gegeven aan zijn dood- sponde een laatste afscheid van den dierbaren man te nemen; de vergetelheid verkiezend boven alle afgedwongen betuigingen, had hij den wensch uitgsproken zonder eenige kennisgeving van zijn afsterven, begraven te worden aan den voet van het kerkje, waar hij het levenslicht zag, gevolgd enkel door zijne familieleden.
* * *
Voorlaatste Donderdag 19e October werd te Nieuwmoer het gedenkteeken ingehuldigd, op last van den testamentuitvoerder aldaar geplaatst.
De heer Ceulemans, afgevaardigd door den heer Mathieu, wees op de groote verdienste van zijn leeraarschap aan het Conservatorium van Gent. Een warme hulde werd gebracht door den heer Mathijs, namens den heer Blockx; naast den lof voor den verheerlijkten leeraar en kunstenaar, prees hij het marmeren kunstwerk van den talentvollen beeldhouwer, Bruno Gerrits, die zoowel in opvatting als in uitwerking den juisten toets wist te treffen.
De heer Ossenblok voerde het woord in naam der oud-normalisten en ontroerde de omstaanders door zijn zoo gemoedelijke rede. De oud-leerlingen van het Conservatorium van Antwerpen spraken door den mond van den heer Ontrop hunne diepe erkentelijkheid uit voor den onvergeetbaren man waarbij zich tevens deze van het Conservatorium van Gent aansloten.
Voor allen, bij de inhuldiging tegenwoordig, was het een troost dit waardig denkmaal geplaatst te zien, strekkend tot verheerlijking en blijvend aandenken van een zon eervol, zoo vlekkeloos en voorbeeldig kunstenaarsleven.
LODEWIJK ONTROP.
Ontrop, L.: Joseph Tilborghs herdacht, in: Musica Sacra, jrg. 2, oktober-november 1911, nr. 3-4, p. 29-31.