Ga verder naar de inhoud

'k bestijg den Helikon, om groene lauwerblaren,
een jonge held ter eer, tot eenen krans te garen,
ik laaf mij aan de bron, die dichter worden doet, -
toch vind ik woord noch klank, waard om den God der snaren te vieren,
dien 'k bezingen moet!

Mijn zangster, vloei uw stem met mijne stemme samen,
zeg hoe hij zelfs Apol', al zingend, zou beschamen,
en gij gewiekte Faam, vermeldt het over de aard,
hoe heerlik, vol en puur zijn tonen klinken..." Amen!
K'dank verder nu voor de aadlaarsvaart!

Hadt gij geleefd, mijn vriend, zoo wat een honderd jaren,
geleden, waar gewis de roem u wedervaren,
van 't rederijkersvaars, der godentaal ontvoerd:
ik doelde nooit zoo hoog, schoon ik geen lof wil sparen
één woord zegt wat ik meen: mij heeft u lied ontroerd.

1877. V. A. Dela Montagne.

Dela Montagne, V.: 'k bestijg den Helikon, in: Gregoir, E.: Bibliothèque musicale populaire, ouvrage en trois volumes, dl. 2, Brussel, 1877, p. 57-58.