Ga verder naar de inhoud

[Onderstaande tekst is van de hand van de hoofdredacteur van het tijdschrift Muziek-Warande (en tevens lied- en operettecomponist) Emiel Hullebroeck. Na een concert in de Brusselse Volksconcerten formuleert hij een aantal bedenkingen bij Le Sacre du printemps. In zijn artikel verwijst hij naar een eerder gepubliceerd artikel van de Nederlandse danseres Nelly Ferguson, die in Londen een aantal Stravinsky-balletten had gedanst. Ferguson betreurde dat Stravinsky's balletten steeds meer als zuivere concertmuziek worden gespeeld: "Stravinsky is een man, die opgroeide in de danswereld; hij kent de dansmuziek door en door en bij iederen zin van zijn muziek heeft hij tevoren bepaald hoe ze gedanst moet worden."]

Het is met uiterst gemengde gevoelens, dat ik terugkeerde van een auditie van Stravinsky's Sacre du printemps, gegeven in concertvorm door de Volksconcerten te Brussel. Vooreerst heb ik met den besten wil der wereld in de muziek de weergave niet kunnen vinden van het programma-commentaar. Die uitleg kon evengoed iets anders zijn, wat de stelling van Nelly Ferguson kracht bijzet, als zou Stravinsky's muziek moeten worden gehoord met toevoeging van wat hij er als tooneel, mimiek en dans bij heeft gedacht.

Vervolgens ben ik wel verplicht te bekennen, dat het werk mij noch geboeid, noch bekoord heeft. Ik vond het tamelijk langdradig, en het heeft mij nergens een rilling van genot door het lichaam gejaagd. Is het omdat ik het niet heb begrepen? Best mogelijk, en ik ben bereid volmondig en zonder schaamte te verklaren dat het mij te boven gaat, dat ik er vooralsnog niet bij kan. En ik vermoed, dat de menschen, die wat van muziek afweten, hetzelfde zullen verklaren... als zij zich eerlijk durven uitspreken. Maar, wanneer nu iemand, die muziek heeft gestudeerd, en er dus wel iets van moet kennen, zoo'n beoordeling neerschrijft, wat dient er dan gezegd van dezen, die het werk met groot vertoon toejuichten? Och! Snobisme en mode!

Ik hoorde een dame bij het uitgaan zeggen: "Il y a dix ans, on n'aurait pas compris, mais c'est d'une clarté!!" - Mode en snobisme, zeg ik u! Als de Parijse demi-mondaines zich het haar laten millimeteren, en zich de wenkbrauwen laten afscheren, dan zal die dame dat ook mooi vinden, al durft zij dat misschien niet aanstonds na te volgen. Ik zou echter wel eens willen zien, hoe zoo'n werk zou onthaald worden, wanneer het was geschreven door een der onzen: Mortelmans, Van Hoof of Alpaerts bij voorbeeld. Rotte appelen zouden in ruime mate hun deel zijn, maar Stravinsky is in de mode, en dus moet het mooi zijn. Parijs heeft het gezegd.

Het is echter ontegensprekelijk, dat Stravinsky iemand is van beteekenis. Hij brengt wat nieuws, zoo in rythmus als in klank. Al schijnt hij een beperkt begrip te hebben van de beteekenis van het woord mélodie (melodische vluchten zijn er in zijn werk niet te bespeuren; 't zijn al korte, meestal zéér korte zinnetjes, die geen lijn hebben); al zijn het schrille dissonanten, die u soms doen opschrikken of een plooi van pijnlijke wrevel op 't gezicht uitlokken; al bezigt hij de grofste middelen, zooals het slaan en hameren op trommen van alle grootte, zooals het overmatig gebruik van sourdines op al de kopers, zooals het gebruik van triangel, tamboerijn, schijven en wat weet ik nog meer, toch steekt er oorspronkelijkheid in zijn werk, in hoofdzaak rythmische oorspronkelijkheid. Dat heeft hij alvast met de Jazz gemeen, en evenmin als men kan voorspellen, wat er uit deze rythmische negermuziek zal groeien, evenmin kan men beweren, dat Stravinsky school zal vormen. Zijn opvatting van wat men muziek noemt, kan ook een uitwas zijn, die geroepen is om te verdwijnen.

Hem veroordelen op grond van zijn onmogelijke dissonanten is gewaagd. Wie zal zeggen tot welke grens het menschelijke gehoor kan ontwikkeld worden? Men went aan alles. Toen ik voor het eerst de Indische Gamelan hoorde in al zijn bekoorlijke zachtheid, had ik ook een gevoel alsof de instrumenten valsch waren gestemd, doch ik was er spoedig mee verzoend. Bij Stravinsky is dat alles echter in veel erger mate, en wat meer is, hij schotelt ons de gekste dingen voor in donderende fortissimi, wat nog veel en veel meer hindert.

Mijn besluit? Afwachten of deze klankenrevolutie ook tot evolutie kan gedijen. Intusschen zal ik mij maar liever het genot gunnen van een mooie Wagnerbrok of een goddelijke Beethovensymphonie.

Hullebroeck, E.: Igor Stravinsky's Sacre du Printemps, in: Muziek- Warande, jrg. 3, nr. 4, 1 april 1924, p. 73-74.