Ga verder naar de inhoud

[Onderstaande tekst komt uit het satirische tijdschrift Reinaert. Deze veertiendaagse periodiek verscheen in Gent onder leiding van Firmin Parasie van 4 januari 1930 tot mei 1940. Het tijdschrift richtte zijn pijlen tegen gematigde Vlaamsgezinden als Frans Van Cauwelaert en Camille Huysmans. Daarnaast besteedde het tijdschrift ook veel aandacht aan de Gentse universiteit. De toon van het blad was zeer bitter en een ruime verspreiding bleef dan ook uit. In 1935 trok Reinaert fel van leer tegen de Franstalige componist en dirigent Martin Lunssens (1871-1944), die sinds 1924 directeur van het Conservatorium van Gent was. In onderstaand artikel gaat Reinaert niet alleen tekeer tegen Lunssens’ gebrekkige kennis van het Nederlands, maar blameert het blad ook zijn kwaliteiten als dirigent.]

Deze reus - zoo groot in figuurlijke als in stoffelijke beteekenis - beeldt zich in, dat hij bestuurder is van het koninklijke muziekkonservatorium te Gent. In feite, dus in rechte, om het als troonrede te zeggen, is monsieur le directeur zoo’n soort tyrannetje, de lengte uitgezonderd, dat over dit muzikaal instituut regeert zooals een blank distriktshoofd over een negerstam, à la cravache.

Monsieur Lunssens kent geen woord Nederlandsch zoo groot als een huis. Hij beproeft het soms wel, du flamand usuel over zijn lippen te brengen. Dan stamelt hij twee woorden Duits, drie woorden Engelsch, een paar Gentsche straatwoorden très couleur locale. Aldus wordt, op het einde van het jaar 1934, in het hartje van Vlaanderen openbaar onderwijs verstrekt in een taaltje, dat meer op Papoeadialekt lijkt dan op Nederlandsch. Het is beschamend, het is grievend, het is tergend, maar: we hebben taalwetten veroverd, die à la Lunssens worden durchgesetzt, by application of the vlomsk lawerlaubnisaccommodement je n’en sors plus potverdek, héla concierge, traduisez-moi ça pour ce crétin qui ne saisit pas, faut-il être vache pour ne pas me comprendre même quand je parle flamin, potverdek.

We vragen niet, dat men ons op ons woord geloove. Wie nieuwsgierig is, kan steeds bij dat heerschap de visu, vooral de auditu gaan experimenteren, hoe wonderzoet de taal van Vondel en van Gezelle klinkt, in een instituut waar ook een klas voor Nederlandsche voordracht op leerlingen, en zelfs op professoren mag roemen.

We hoeven monsieur Lunssens niet boosaardiger af te schilderen dan hij het is. We bekennen dat, op zijn negertaaltje na, de leeraar voor fuga en de toondichter een knappe kop is. Hij zou een goed bestuurder voor een muziekschool zijn, ergens in het Fransche taalgebied, zoo te Carcassonne of te Tarascon, liefst zoo diep mogelijk in het Zuiden, want de man is een esprit latin. Zijn uiterlijk rangschikt hem veeleer bij de bosjesmannen of bij de rondreizende dwergen uit het circus Gleich, maar zijn geest is Latijnsch, tout ce qu’il y a de plus latin, net als de Vesuvius of de crème glace, om eventjes ongelijkwaardige Zuidersche produkten te noemen.

Maar Lunssens is meer dan prof, meer dan toondichter voor morceaux de concours, hij is ook dirigent. En dat geval wordt bedenkelijk. De ramp ware nog niet zoo uitgebreid, moest de man de Latijnsche toondichters Puccini of Mascagni of Leoncavallo ten gehoor brengen, maar - wonder der wonderen - de dirigent wordt Germaansch, zoodra hij den maatstok ter hand neemt, en mishandelt dan Wagner en Beethoven.

Neen, keer u niet om in uw graven, reuzen van scheppende kracht, van goddelijke inspiratie. Het is niet eens de moeite waard, ce n’est que Lunssens qui fait son numéro. Hebt u ooit, muziekliefhebbers over heel Vlaanderen, een zaal vol menschen lachend zien zitten, toen na het statige pelgrimskoor van Tannhäuser het strijkkwartet opklauterde naar de bacchanale van de Venusberg? Of een publiek het hooren uitproesten, wanneer de tragische rouwmarsch uit de Derde den val van den Held schetst met onovertrefbare sombere klankenweelde? Dàt is het spektakel, dat een reisje naar Gent loont: Lunssens die dirigeert. De critique éminent, Paul Bergmans, die in de Flandre libérale deze artistieke moorden heeft goed te praten, bezit een prachtig cliché, om dit vandalisme te verontschuldigen: de chef en het orkest kregen last van de warmte.

Bevreemdend, zeer bevreemdend: want gewoonlijk gaat er een ijzige tocht, van de zaal uit, over het hoofd van den aanvoerder naar de uitvoerders toe. Het is een eigenaardig natuurkundig verschijnsel, dat de koorts van het slechte geweten de ijskelderlucht uit de zaal niet aanvoelt. Dit verschijnsel is het merkwaardigste, dat we bij de koncerten van Lunssens kunnen aanstippen.

Eens is er, in het burokratische pedante leventje van Lunssens iets vreeselijks gebeurd: men heeft hem voor flamingant gescholden. Stel je voor, hij was bij toeval lid geworden van Navea, en kwaadwilligen hadden daaruit afgeleid, dat hij een Vlaamsch extremist was.

Ware Lunssens nu een origineele kerel geweest, hij had een symfonie getoondicht op themas van de Brabançonne en van de Marseillaise, om met klanken deze klinkende laster te logenstraffen. Maar Lunssens greep naar zijn pen, om in een soort politiek testament neer te schrijven, dat hij heel het aktief van zijn muzikale balans aan het Latijnendom te danken had, dat hij Latijnsch was zoo van hart als verstand, vanaf zijn manen en zijn teenen tot in zijn ingewanden. Over driehonderd jaar zullen de historici aan de hand van dit dokument vaststellen, dat er wel een Belgische staat, wel Belgische staatsburgers, wel Belgische budgetivoren bestonden, maar geen Belgische toondichters, daar diegenen die geen Vlamingen waren dan ook evenmin als Belgen pronkten, wel als Latijnen, als Zuiderlingen, niet als aanhangers van een Belgicistische-unitaire kultuur.

Dit testament van Lunssens is de eenige sympathieke daad die wij, Vlaamsche extremisten, op zijn aktief kunnen boeken. Merci Martin, c’est craché.

We vereeuwigen hier den grooten maëstro, in zijn geliefkoosden werkkring. Wagner of Beethoven massakreerend, met een driedubbel fortissimo Isolde doodbliksemend, of presto in operettenstijl inzettend de noodlotkreet van de Vijfde.

Armstrong, Ray Ventura, Jack Hylton, tot zelfs de solist uit het kannibalenkoncert op de Stille Eilanden zullen dat niet beter lappen. We klappen hier, uit al de kracht der toetsen van onze schrijfmachine, een honderdvoudig bravotje ter eere van le latin Martin et son répertoire?

N.N.: Martin Lunssens and his boys, in: Reinaert, Satirisch Tijdschrift, jrg. 5, nr. 26, 5 januari 1935, p. 402-403.