Ga verder naar de inhoud

Enkele maanden geleden, werd A. Desmet een gedenkteeken op het Mechelsche kerkhof geschonken, waar hij tijdens den oorlog, onder de stille hulde van een diepontroerde menigte, ter ruste was gedragen. Toen had M. Sabbe hem een laatsten afscheidsgroet geboden; ditmaal was M. Peeters één der welsprekende woordvoerders. Desmet was geboren te Oyghem, nabij de grens tusschen Oost- en West-Vlaanderen, niet verre van Benoit's wiegenest, en ·had dappere studies gedaan aan de Kerkmuziekschool te Mechelen. Daar had de gewetensvolle TineI, die hem «den wijzen Desmet» noemde, hem tot zijn opvolger aangewezen, net gelijk de zanger van Franciscus te Brussel Leon Dubois had uitgekozen, als zijnde de bekwaamste en waardigste musicus van het land om zijn verheven taak voort te zetten.

Lemmens, Van Damme, Tinel, Desmet, Van Nuffel, ziedaar de orde, waarin de bestuurders van de Interdiocesane Muziekschool te Mechelen elkaar hebben opgevolgd, een vroom-artistieke inrichting, die wij nog met andere namen hooren noemen, als: de Lemmens-School, de Tinel-School, soms de Kostersschool of de Kostersuniversiteit. Aan het stelselmatig ophemelen of het berekend neerhalen van elementen uit die school, waar wij maar al te dikwijls getuigen van zijn in België, kan een onpartijdig orgaan gelijk Muziek-Warande geen deel nemen. Voor de eenen zouden de leerlingen van Mechelen al de organistenplaatsen dienen weg te kapen; naar het oordeel van anderen zou de opleiding in onze officieele conservatoria heel wat meer waarborg van degelijkheid aanbieden.

Aloys Desmet was de broeder van Alfons Desmet, den gezagvollen organist, die leeraar is aan het conservatorium te Brussel, en rond wiens benoeming een boosgezinde pers, - altijd dezelfde, - vóór eenige jaren een hatelijk kabaal had willen maken. Heden is die organist een der edelste en schoonste kunstenaarsfiguren van België.

Te Mechelen heette Aloys Desmet een populair man. Trouwens, ondanks zijn wankele gezondheid, offerde hij zich werkelijk op voor zijn stadgenooten, enkel bekommerd om het dienen, het louteren en het verheffen van hun liefde voor de muziek. Aan een roerend mooi artikel over den man, dat destijds opgenomen werd in Vlaamsch Leven, en onderteekend is F. M., ontleenen wij eenige kenschetsende woorden. “Zaagt gij te Mechelen nooit een man in zwarten rok, met zwarten plooihoed op het hoofd, naar onderuit sporen van donker, weelderig kroeshaar; met donkere oogen; donker gegroefd voorhoofd; donkere plooien langs neus en mond; donkeren baard en snor; in de linkerhand een doodgewoon pijpje op mondhoogte; in de rechter een stok, waarop hij schijnbaar steunde; 't lijf een weinig voorover, als wilde hij zijn stap vooruit?..."

Dien indruk van weemoed en smart gaat eveneens uit van het voortreffelijk kunstportret, dat wij verschuldigd zijn aan zijn talentvollen stadgenoot, A. Geudens. Mochten ons maar méer portretten van dien aard ter bewondering geboden worden! In Vlaanderen is “de les door het beeld” niet te versmaden. Portretten van onze groote mannen op kunstgebied, - als dat van Pallieter door Opsomer, dat van Miry door Van Aise, dat van Benoit door Van Beers Jr., dat van J. Sabbe door Van de Facker, - zouden wij in alle musea en feesthallen van Vlaanderen hoeven aan te treffen, ja, met geslaagde kopieën en nadrukken daarvan zouden wij in staat moeten gesteld worden onze woonkamers en studio' s naar hartelust te versieren.

Onmogelijk is het ons hier al de kringen, maatschappijen en kunstvereenigingen op te noemen, die fier waren op het lidmaatschap van Desmet, en die hem een dankbare herinnering blijven toedragen. Hij heeft vooral den indruk nagelaten van een onvermoeid werker op het gebied der gewijde en der Vlaamsche muziek geweest te zijn. “A. Desmet schreef, wreef, transponeerde op cijfers honderd en meer kilo's Vlaamsche muziek, enkel en alleen om met zijn zangers en zijn “gemengd koor” iets te kunnen “geven” aan het volk: iets dat schoon was!” (Fl. Van der Mueren). Zijn bedoelingen waren edel, zijn idealen stonden hoog, en wat hij op het programma bracht, was niet enkel onberispelijk van keuze, maar leek eerlijk en met angstvallige zorg afgewerkt. Gij, leiders van goed uitgeruste koren, eerste-prijsjagers op nationale en internationale wedstrijden, met een karakterlooze muziek vol doellooze schakeeringen, gedaantelooze thema's, geluiden in grauwe afschuwelijkheid, stormachtige invallen in spokige baspassagen, brompartijen en meer anderen sarcastischen onzin, goedkoope en virtuozerige kunst, onbenullig van lijn en ziel, - leest een les in dezen meester! (F. M.).

Een les, ja, een welsprekende les is het leven van den man inderdaad geweest. Geen wonder, zoo de Mechelsche Vlamingen zich ontroerd gevoelen, wanneer zij zijn naam hooren uitspreken. Als een reus in de muziek zullen zij hem wel niet beschouwen, maar dankbaar-overtuigd noemen zij hem een man naar hun hart. “Hetzij hij leeraarde of, als Tinel’s opvolger, bestuurder en “vader” was van zijn leerlingen op de Interdiocesane Kerkmuziekschool; hetzij hij kostersbonden, heel het aartsbisdom door, stichtte en onderwees; hetzij hij, samen met Oscar Depuydt en Alfons Desmet, het Vaticaansch Graduale vulgariseerde; hetzij hij, in navolging van paus Pius’ Motu proprio, motetten en missen schreef, voor alle plattelandsche oksalen toegankelijk; hetzij hij, samen met vader Tijsmans, koorvereenigingen stichtte en leidde, als het Cijferistengild; of' Liederavonden voor het Volk in Davidsfonds en Algemeen Nederlandsch Verbond organiseerde, en door zijn meesleepend enthousiasme tot hartversterkende volksfeesten opvoerde; of zoetvloeiende liederen schreef, van zon doortinteld, als zijn eigen, ja, moeitevol doch heldhaftig blij getorste leven; immer en altijd, een kwarteeuw lang, bleef Desmetzijn roeping trouw: midden zijn volk een opwekker te zijn van goedheid; midden zijn volk een uitdeeler te zijn van schoonheid.” (De Zanger, Nr. 6).

Niet alle critici zijn het eens in het aanwijzen der plaats, die hém als toondichter toekomt. Om dàt eerlijk en met gezag te kunnen doen, zou ik een specialist moeten zijn en in de eerste plaats, àl de missen en motetten van den toondichter moeten kennen. Hoe jammer dat de goede en fijngevoelige H. Baccaert niet meer tot de levenden behoort! Die hadde een dergelijke taak op zich kunnen nemen.

Hieronder geven wij een lijst van de Nederlandsche liederen, die wij aan de Muze van A. Desmet verschuldigd zijn. Blijven eenige daarvan een onloochenbare frischheid bewaren, andere schijnen reeds geleden te hebben door den tijd.

S. W.

Moeder de Zon (gedicht van E. De Keyser). Gondellied (id.). Op de Heide (id.). De Mis was aan (P. de Mont). Eerste Communielied (H. Baccaert). De Liefde is als een Roos (Walgraeve). Lentegroet (Heine). Franciscus van Assisi (G. Hermans). O. L. Vrouw der Zeven weeën (Claeys). In 't Woud (H. Baccaert).Wiegelied (R. J. Jordens). Heur venster staat open (Pol de Mont).

S. W.: Aloys Desmet, in: Muziek-Warande, jrg. 5, nr. 4, 1 april 1926, p. 73-75.