Ga verder naar de inhoud

[Kort na Servais’ dood gaf het Halse stadsbestuur de opdracht aan Servais’ schoonzoon Cyprien Godebski om zijn schoonvader in een standbeeld te vereeuwigen. Het beeld, in Carrara-marmer, werd op 1 oktober 1871 op de Grote Markt van Halle ingehuldigd. Bij die gelegenheid weerklonk een gelegenheidscantate van de Belgisch-Deense componist Eduard Lassen. De inauguratie werd bijgewoond door, ondermeer François-Auguste Gevaert en Henri Vieuxtemps. (Voor de ‘petite histoire’: er werd beweerd dat een urne met Servais’ gebalsemde hart in de sokkel van het beeld werd geplaatst.) Hieronder het relaas uit La Plume van de onthulling van het standbeeld in 1871:]

La fête française de Memlinc, à Bruges, ne pouvait rester sans pendant; nos fransquillons parfumés et pommadés devaient nécessairement avoir leurs imitateurs à Hal. Servais qui a été une des gloires de la patrie flamande, qui de préférence s’exprimait en flamand, Servais trouvant dans sa langue maternelle les bons mots et les aimables plaisanteries qui l’ont rendu si populaire, Servais devait être chanté en Français, glorifié en Français !... Si la splendide statue de M. Godebski avait pu tout-à-coup s’animer, le célèbre violoncelliste eut bien sûr lancé à la tête de ses apologistes de rencontre une de ces phrases sonores et énergiques dont lui seul possédait le secret. Et c’eût été bien fait. Si la cérémonie n’offrait aucune ressemblance garantie avec le caractère de l’artiste que l’on mettait au rang des dieux, il n’en est pas de même de l’œuvre de M. Godebski. «Il a fait», dit la Chronique, «mieux qu’œuvre artistique ; il fait œuvre filiale.» Comme sculpture cela frise le chef-d’œuvre et, de plus, M. Godebski a parfaitement réussi à reproduire les traits de son illustre beau-père. A cette occasion le journal précité consacre à la famille Servais les lignes suivantes: «M. Godebski est le gendre de Servais, dans la maison duquel l’art est un culte sacré, et où le talent le plus élevé semble être un apanage de famille. M. Godebski, statuaire puissant, complète avec les deux fils de Servais, - tous deux musiciens de haute valeur, - une trinité d’artistes qui portent dignement le deuil d’un père illustre et qui ne laisseront point péricliter l’héritage de gloire déposé entre leurs mains vaillantes. »

Au moment où tomba le voile qui couvrait la statue, une imposante phalange de chanteurs et d’instrumentistes, - la société Roland de Lattre, de Hal, - entonna la cantate de circonstance écrite par M. Lassen sur texte français de M. Ad. Mathieu. Le compositeur n’a rien produit d’original ; il s’est contenté de rajuster, avec beaucoup de talent du reste, les principaux motifs des œuvres de Servais. Nous n’entreprendrons pas de relater ici les autres péripéties de la solennité ; il y a eu comme de juste, discours sur discours, toasts sur toasts, élans d’enthousiasme et vivats par milliers. C’est dans le programme de toutes les fêtes de ce genre, excepté à Bruges bien entendu. La fête n’a cependant pas été exclusivement française. Nous devons des éloges à M. Gevaert qui, d’abord entraîné par son entourage, avait entamé sa harangue en Français, mais soudain, venu à récipiscence, la continua en Flamand. Voici la fin du discours de M. Gevaert, telle que Le Guide Musical la communique à ses lecteurs :

«En nu, Medeburgers, Kunstvrienden, zal het mij toegelaten zijn u, ten slotte, eenige woorden toe te sturen in onze vlaamsche moederspraak, in die taal welke Servais bij voorkeur gebruikte en waarin hij, in zijne oogenblikken van opgeruimdheid zoo menig aaardig kluchtje wist te vertellen! De muziek op zich zelf beschouwd, de instrumentaal muziek in het bijzonder, als uitdrukking van algemeene menschelijke gevoelens, is aan geene taal, aan geene volksstam gebonden. Haar domein is oneindig, is onbepaald… En doch, zoo is de kunst diep in den mensch geworteld, dat zelfs de onbezielde klanken van een speeltuig, een geheimnisvollen weêrgalm geven van de innigste gevoelens, van den ingeboren aard des kunstenaars. In dien zin mag men zeggen dat het talent van Servais eenen echt vlaamschen stempel droeg : - warm, - krachtig, - vreemd aan alles wat gemaakt, wat onnatuurlijk, wat overdreven is. Zoo was het talent, zoo ook was de man. Om na waarde te beseffen wat Servais was als burger, als mensch, behoeven wij slechts rondom ons te zien, en dit vlaamsch steedje te aanschouwen waar zijn dood, voor jong en oud, voor arm en rijk, een openbare rouw was. Nu richt Halle een standbeeld op aan zijnen grooten kunstenaar! Hoe diep moet de muziek aan het gevoel van onze vlaamsche bevolking spreken! Eer en hulde aan den man die, door zijne kunde, door zijne kunde alleen, zulk eene bewondering, zulk een diep gevoel, bij zijne medeburgers wist op te wekken! Eer aan de stad die op zulk eene heerlijke wijze hare roemrijke zonen weet te vereeren, en hun geheugen te vereeuwigen!»

N.N.: La statue de Servais, à Hal, in: La Plume, 1 oktober 1871.