Ga verder naar de inhoud

In het Frans Halsmuseum

In november 1914 kon men in Amsterdamse bladen de aankondiging lezen van een concert, dat gegeven zou worden op 22 november in de zaal Bellevue door het Belgisch Toonkunstenaarsorkest, onder leiding van Jos de Klerk, met medewerking van Louis Morrisson. Dit was een poging van 35 Belgische musici, uit Antwerpen onder de bommen gevlucht. De bezieler was de 29-jarige Jos de Klerk, geboren te Merksem in 1885, laureaat voor notenleer, harmonie, zang en fluit van het Vlaams Conservatorium. Bij gebrek aan belangstelling ging het orkest uiteen na het eerste concert. De jonge dirigent reisde met zijn diploma's naar Haarlem, waar enkele van zijn vrienden onderdak hadden gevonden.

Jos de Klerk, die opgegroeid was te Merksem als koorzanger in de kerkmuziek en als fluitist in de oude harmonie "Sint Bartholomeus" was dank zij zijn grondige technische studies aan het Conservatorium te Antwerpensterk uitgerust om in de verscheidene vormen van het muziekleven nuttig werk te verrichten. Hendrik Andriessen, organist van de St.-Jozefkerk, was te Haarlem de eerste om het talent en de technische scholing van Jos de Klerk op prijs te stellen. Hij verzocht hem de leiding te nemen van het koor van de St.-Jozefkerk. De Antwerpenaar zou 17 jaar directeur van dat groot koor blijven. Intussen kreeg hij de kans om zich op een ander terrein te openbaren. In 1916 overleed te Haarlem Philip Loots, organist van de Sint-Anthoniuskerk en muziekcriticus van het Haarlems Dagblad. In minder dan twee jaar had Jos de Klerk zulk algemeen vertrouwen verworven, dat de verslaggeving van het Haarlems Dagblad hem werd toevertrouwd.

Dat Jos de Klerk nadien aangesteld werd als leraar in de plaatselijke muziekschoolkan men gemakkelijk raden. Doch wat Jos de Klerk als dirigent, als leraar, als journalist en als toondichter heeft gepresteerd, is voor het muziekleven van Haarlem van zulke grote waarde, dat het stadsbestuur hem voor zijn 80ste verjaardag een grootse hulde bracht in het Frans Halsmuseum. Met het oog hierop werd hem door het stadsbestuur de opdracht toevertrouwd een studie te schrijven over het Haarlemse muziekleven. De Nederlandse staat bestelde bij hem een compositie, die moet dienen als opgelegd stuk voor de komende harmonie- en fanfarewedstrijden. Als dirigent kon hij op de Grote Markt zangers van alle godsdienstige en politieke strekkingen verenigen om de Rubenscantate uit te voeren. Naar model van Benoit schreef hij de openluchtcantate Zo zong de Gouden Eeuw en in 1947 de gelegenheidscantate Herboren Holland.

Een stemmig huis

Wij hebben Jos de Klerk opgezocht in zijn rustig huis te Haarlem, langs de spoorlijn Amsterdam-Rotterdam. Een muziekkamer met vleugel en een werkkamer stonden nog vol bloemen. Een grote werkkamer boven stroomde over van boeken, documenten en allerlei herinneringen aan de studiejaren en een zwaar gevulde loopbaan. Wij wilden van de musicus horen wat hij aan het Antwerps muziekonderwijs van Peter Benoit te danken had.

Jos de Klerk kwam in het Vlaams Conservatorium met heelwat praktische kennis van de kerkmuziek en de blazersmuziek. Het was in 1900. Peter Benoit was ziek. De 15-jarige knaap zag slechts een paar keren zijn schim door de gangen schuiven. Toen hij later te werk ging in Haarlem, kreeg hij aanvankelijk de indruk van een al te gesloten voorbereiding. Het Antwerps onderwijs scheen hem te veel begrensd door het nationalisme van Benoit, te veel begrensd tot het lied en natuurlijk de mogelijkheden daarvan. Betreffende die opvatting toonde Jos de klerk ons een typisch document: een map met oefeningen voor fluit, geschreven door zijn Antwerpse leraar Theofiel Anthoni, met Vlaamse liederen als thema. Op de binnenkant van de kartonnen omslag heeft de leraar de dienstnota, ondertekend door Peter Benoit geplakt. Die luidt als volgt:

"Buiten de beoefening der bewerkte stukken zoals Zuid- en Noordnederlandse volksliederen volgens hun rangschikking in de studieleiders (handboekjes opgemaakt door Peter Benoit) zijn de leerlingen gehouden gemelde liederen in hunnen eenvoudigen vorm, dat is zonder begeleiding van buiten te kennen met het sluiten van den tweeden graad huns studieleiders."

Die kennis van de vorm van het volkslied is Jos de Klerk sterk te pas gekomen in zijn volkscultureel werk te Haarlem. Maar er is nog meer. In het Vlaams Conservatorium werd door vele leraars, benevens het onderwijs van de techniek ook voor een culturele opleiding gezorgd. Het begon al met de klas voor notenleer van Albert de Schacht. Deze violist, die met rust ging in 1924, vormde niet alleen flinke solfegisten maar ook gecultiveerde kunstenaars. Ook de zangleraar Henry Fontaine opende in zijn zanglessen de vensters op het internationaal muziekleven. Ernest Van Dijck was minder stelselmatig zangleraar dan Fontaine, maar zijn prestige als Bayreuth-zanger en zijn grote vriendschap met Chabrier over wie hij voortdurend vertelde, gaven aan de leerlingen kijkjes op een sprookjeswereld.

En dan was er nog de leraar voor harmonie Zöllner, wiens onderwijs openstond voor alle vernieuwende strekkingen. Van dit onderwijs gaf Jos de Klerk nog in 1919 in de Vlaamse Opera te Antwerpen een typisch voorbeeld met de creatie van zijn Baas Ganzendonck. Er was nog meer van waarde in het onderwijsstelsel van Peter Benoit. Alle leerlingen werden verplicht de cursus voor letterkunde van Arthur Cornette bij te wonen. Benoit wou dat de Vlaamse musici ingewijd werden in heel het Vlaams kunst- en geestesleven.

Jos de Klerk toonde ons zijn studentenboekje met de nota's van de cursus van Cornette. Wij hebben daarin met verbazing vastgesteld dat wij, die heden zo klagen over het gebrek aan algemene cultuuropleiding in onze conservatoria, doodeenvoudig het voorbeeld van de jaren 1900 zouden kunnen overnemen. Niet alleen zijn de beginselen van dat onderwijs niet verouderd, maar is een musicus zoals Jos de Klerk er de levende verantwoording van.

Willem Pelemans

Pelemans, W.: Een Antwerpenaar te Haarlem, in: Het Laatste Nieuws, 28 januari 1965. [Knipsel uit de documentatiemap Theofiel Anthoni in Gemeentearchief Heist-op-den-Berg].