Ga verder naar de inhoud

Toen meester August De Boeck, door het bereiken der ouderdomsgrens op rustgeld werd gesteld, was het voor velen wellicht een verrassing te vernemen, dat Heer Godfried De Vreese aangesteld werd tot bestuurder van het Mechelsche muziekconservatorium. Immers, de nieuwe titularis, die geruimen tijd in het buitenland heeft verbleven, was ons, Mechelsche belangstellenden weinig of zelfs in het geheel niet bekend. Dit feit was voldoende om onze nieuwsgierigheid te prikkelen, en... om den vogel in zijn nest te gaan opzoeken.

De Heer De Vreese die bij de eerste ontmoeting een allergunstigsten indruk laat, ontving ons op buitengewoon beminnelijke wijze in de stedelijke muziekschool, waar hij ten andere met zijn gezin verblijft. Even eerst kennis gemaakt met zijne lieve gade en de beide snoeperige kleuters, en dan den meester maar onmiddellijk op de pijnbank gelegd.

Heel gereedelijk geeft hij ons, ten gerieve der talrijke lezers der "Stad" enkele belangwekkende toelichtingen. Godfried De Vreese werd in 1893 te Kortrijk geboren en heeft dus nog ruimschoots gelegenheid tot ontplooiing van zijn machtig talent als musicus en als leider. Hij behoort tot een echte kunstenaarsfamilie, die aan de Vlaamsche kunst menig befaamd beeldhouwer of muziekbeoefenaar geschonken heeft. Zoo was zijn overgrootvader, Van de Wiele, kapelmeester van O. L. Vrouw te Kortrijk, een bewonderaar en trouwe vriend van den genialen Vlaamschen Meester Peter Benoit.

De kleine Godfried ontving zijn eerste muziekonderricht van zijne grootmoeder, die hem een twintigtal lessen gaf en hem, alhoewel hij slechts vijf jaar oud was, het klavier leerde bespelen. Niettegenstaande hij niet onaardig op de piano tokkelde, zag het brave oudje zich nochtans verplicht weldra haar pogen te staken. Een paar jaren later woonde zijn vader een concertuitvoering bij, waarop een jeugdig violist als solist optrad. Vader De Vreese, ten zeerste ontroerd door dezes spel, besloot zijn zoon vioollessen te laten geven. Dit wilde al evenmin vlotten: amper zes maanden later werd ook dit onderricht onderbroken.

Godfried De Vreese, die thans een vooraanstaand kunstenaar is geworden, scheen niet uitermate door de muziek aangetrokken al hoewel hij te leer was bij een uitstekend professor, Van Neste, de vader van het wonderkind Carlo van Neste. Als hij den ouderdom van twaalf jaar bereikt had, werd andermaal beproefd hem in de geheimen der muziekkunst in te wijden: thans zouden de pogingen met een onverhoopt en verrassend sukses bekroond worden.

Godfried was pas 16 jaar, toen hij te Brussel den eersten prijs bemachtigde. Hij zette zijn schitterende studie voort en bekwaamde zich in harmonie, contrapunt en andere onontbeerlijke vakken. En toen kwam de wreede wereldoorlog… Pas in 1916 componeerde hij zijn eerste melodie, weldra gevolgd van meerdere andere, op Vlaamsche en ook wel op Fransche teksten. Met een uitgelezen koor van verminkte soldaten, richtte hij te Parijs, Havere en Rouaan met veel sukses, tal van koncerten in. Onder zijne begeesterende leiding werden o.m. twee zijner kantaten op Vlaamschen tekst uitgevoerd. Het slotkoor van een dezer zal, tijdens het openbare volksconcert van 31 Januari e.k., - het eerste onder 's meesters leiding - ten gehoore gebracht worden. Eens de droeve oorlogsjaren achter den rug, trad hij slechts bij luttele gelegenheden als violist op. Al zijn tijd besteedde hij inderdaad aan de compositie, wijl hij daarenboven als orkestleider heel wat beslommeringen rond het hoofd had. Reeds geruimen tijd had de muziek zelve een overwegenden voorrang behaald op het speeltuig.

Stilaan had de knappe violist zich tot een bedreven en vaardig pianist opgewerkt. In 1919 werd hij aangesteld als derde orkestleider bij de Koninklijke Fransche Opera te Antwerpen. Hij bleef er echter niet lang, daar de bestuurder, Heer Corijn, toen ten tijde met ernstige geldelijke moeilijkheden te kampen had. Na te Brussel bij enkele orkesten verbonden te zijn geweest, nam De Vreese kordaat een gelukkig besluit: hij zou naar het buitenland gaan om er zijn opvoeding als kunstenaar te voltooien en te volmaken.

Hij voelde steeds in zich een vurigen, onweerstaanbaren drang naar hooger, naar een edeler, reiner kunstleven. Hij hoefde niet lang te zoeken om zijn plan te kunnen uitvoeren. Twee prachtgelegenheden deden zich voor: men bood hem de alleszins verlokkende betrekking van tweeden orkestleider te Monte Carlo aan, evenals een verbintenis als violist bij het befaamde orkest van het Amsterdamsche Concertgebouw. Boven het gemakkelijke, financieel wellicht puiker optreden in de weelderige badstad, verkoos hij het ernstige, op kunstgebied hoogstaande leven te Amsterdam.

Tijdens den oorlog maakte De Vreese kennis met een dertigtal onderwijzers, die een vooraanstaande plaats in de Vlaamsche beweging bekleedden. Stilaan was hij onder hun invloed geraakt, zoodat het begrijpelijk is dat zijn voorliefde ging naar Nederland, veeleer dan naar het wufte Monte Carlo. Graag vermeldt onze gastheer, dat hij, tijdens zijn verblijf over den Moerdijk, heel veel geleerd heeft. Gedurende vijf jaar heeft hij gewerkt en gestudeerd onder de leiding van den grooten Mengelberg. Af en toe verving hij den wereldberoemden meester bij de leiding van het orkest.

De gezaghebbende, Hollandsche kunstcriticus, Willem Pijper, wijdde een uiterst belangwekkende studie aan de uitvoering van De Vreese's werk door het orkest van het Concertgebouw, onder leiding van den componist zelf. Pijper loofde zijne echte Rubensiaansche kultuur en getuigde dat zijn werk doordrengd was met een gezonde uitbundigheid en een milde generositeit. Dit werk werd, met een enthousiasten bijval, te Parijs door de volksconcerten uitgevoerd. Na Paul Gilson, is Godfried De Vreese de eenige Vlaamsche componist wiens werken aldaar aanveerd werden. Verleden seizoen heeft hij te Amsterdam het zoo prachtige festival Stravensky voorbereid, hetwelk terecht aanzien wordt als de gebeurtenis van het jaar in het Amsterdamsche kunstmidden.

Niettegenstaande Heer De Vreese in Nederland een welverdiende faam genoot gevoelt hij zich nochtans gelukkig in zijn nieuwen werkkring in onze oude Rumoldusstad. Hij heeft er een ruim en veelbelovend arbeidsveld gevonden. Geestdriftig zet hij zich aan het werk tot de vorming van een keurorkest, waarmee hij geregeld kunstuitvoeringen wenscht te geven. En zijn blik draagt verder. In hem rijpt het plan tot het samenstellen van een machtig koor, wellicht van 2 a 300 uitvoerders, waarmee hij de Mechelsche bevolking en de kunstliefhebbers in het bizonder, nader in kennis brengen wil met de werken onzer groote Vlaamsche meesters. Het is ons, tot ons spijt, niet mogelijk, hier alle werken van dien vruchtbaren kunstenaar aan te toonen.

We moeten ons bij de belangrijkste bepalen. We noemen dus: Symfonische variaties op een Schotsch thema, voor orkest, hetwelk o.m. te Bergen in Noorwegen een verheugenden bijval genoot - Heroïsch gedicht, - het ballet Tondelène, hetwelk, na Amsterdam, ook te Brussel door de volksconcerten werd gegeven en tijdens het loopende seizoen ook te Parijs uitgevoerd wordt. En, om te sluiten, vermelden we volgaarne een celloconcert met begeleiding van blazers en zes contra-bassen.

Na deze, nochtans te onvolledige uiteenzetting, zal het wel niemand verwonderen als we verklaren dat we, met een ongemeene belangstelling, het eerste concert onder leiding van den sympathieken bestuurder tegemoet zien. Den Heere Godfried De Vreese, wien een zoo zware als nobele taak van volksveredeling is weggelegd, wenschen we van ganscher harte: Goed Heil!

Mechelen, 10 Jan. 1931. Joris Verdin.

Verdin, J. [sr]: Uit de Vlaamsche Muziekwereld - Godfried De Vreese, in: De Stad Antwerpen, nr. 45, 23 januari 1931, p. 1071.