Ga verder naar de inhoud

Kwade wil? Wij hooren wel eens zeggen, dat sommige van onze pedagogische tijdschriften geen Belgen "willen" verheffen. Haast alle maanden komen zij af met het portret en de biographie van een vreemdeling. Net alsof ons land geen opvoedkundige krachten van beteekenis geleverd had. Zeker kunnen wij aannemen, dat België nog jong van jaren is, en dat het hier moeilijk een vergelijking zou kunnen doorstaan met Duitschland, het land der pedagogen. Doch ik kan het maar moeilijk beamen, dat ons volk geen aanleg voor het vak zou bezitten. Vroeger werden de Nederlandsche musici "de leermeesters van Europa" genoemd; en aan een plotse ontaarding kan ik moeilijk gelooven. De Vlaming prijst niet gaarne; daar zit het hem waarschijnlijk. Hij lijdt geweldig aan afgunst en meent zich vooral te verlagen door het loven van een andersdenkend kunstenaar. Overdreven stug dient de houding te heeten van den katholieken criticus tegenover den liberaal, van den Vlaming tegenover den Waal, den conservator tegenover den modernist - en omgekeerd.

Een liberaal prijst ongaarne een priester-pedagoog, omdat hij propaganda zou maken voor de vrije scholen. En een katholiek durft geen wierook schenken aan een vrijdenker, die aan opvoedkunde doet, omdat hij zijn eigen kapel zou schaden. Een toestand, die niet zoo spoedig zal veranderen, naar ik meen, maar die betreurenswaardig is. In een klein landje wonen de lui te dicht bijeen en zij kennen mekaar te goed. Niets ten onzent is duurder dan aanmoediging, erkenning, dankbaarheid. En zoo wordt velen de wierook, eilaas, onthouden, waarop zij recht hebben. In Italië, Frankrijk of Duitschland wordt zoo niet gehandeld: zal men iemands verdienste niet wetens en willens of met overdrijving uitschreeuwen, die verdiensten worden nochtans vastgesteld, nauwkeurig, stipt.

Onze muziek-pedagogen
In de Vlaamsche muziekwereld zou het niet moeilijk vallen een reeks gezagvolle leeraars aan te wijzen. Daar Tilborghs een gansch leger bekwame orgelisten heeft gevormd, verdient hij ongetwijfeld een biographie. Dat durf ik ook beweren van E. Nevejans, die als zangleeraar en koordirigent niet zoo gemakkelijk zal overtroffen worden. En daar ik het woord zangleeraar uitspreek, wil ik niet nalaten ook meester Bonheur naast hem te vermelden, wiens Fransche lessen door talrijke jonge zangers uit Gent, Brussel, Holland en Antwerpen gevolgd werden.

Max Heynderickx, de practisch- luimige, maar zeer bevoegde klavierleeraar, is onvergeten gebleven. Waarom herdenken de Gentenaars hem dan niet in eenige roerend schoone bladzijden? Daar Brassin wereldberoemdheid bezat, mag nu en dan wel eens van zijn klavierschool te Brussel gerept worden. Als leeraar en directeur was Gevaert een held, gelijk Europa er misschien geen drie bezat! Bekend is het, dat Dupont (A.), Gurinckx en De Greef een heele poterij van mannelijke en vrouwelijke klaviervirtuozen in de hoofdstad hebben geteeld. Als harmonie- en orkestleeraar behoort Gilson tot de kloekste krachten van Europa, sedert het heengaan der beroemde professors van het Leipziger Conservatorium; en degenen die Adolf Samuel tot leeraar in de compositie hebben gehad, mogen als bevoorrechten doorgaan. De namen van Carman, Musin, Thomson, die te Luik doceerden, zijn ver over de grenzen gegaan.
Wie een groep Brusselse violisten hoort spelen, en ondervindt dat allen iets weg hebben van Ysaye, zal van zelf wel uitroepen: "Dan moet er ook een magnetische kracht van Ysaye uitgegaan zijn!" Ook De Bériot en Leonard verdienen wierook. Dat Lemmens ongewone verdiensten had, werd onlangs plechtig erkend... Nu zal ik nog wel veel musici vergeten hebben, wier onderwijs krachtig meegeholpen heeft, om den artistieken roem van het land te bevestigen en uit te breiden. Sommige werden opgenoemd in de Muziek-Warande ('27-49), en enkele uit de rij mochten hier reeds geconterfeit worden. De andere verdienen dezelfde eer. En nochtans, al te zelden worden hun namen uitgesproken, worden hun meeningen aangehaald, wordt gedweept met hun opvattingen, hun overleveringen en hun gezag. Bij toeval hooren wij eens een anecdote over één van hen opdisschen - en dat is alles. De lezende gemeente kent ze niet.

Het leven van J. Tilborghs
Aan het boek van C. Bergmans over het Gentsche Conservatorium, evenals aan de herinneringen van enkele orgelisten, ontleenen wij een greep bijzonderheden over het leven van J. Tilborghs. Hij werd in 1830 in de Antwerpsche Kempen geboren, namelijk te Nieuwmoer, een gehucht van het schilderachtige Calmpthout, dat wij in de scholen best kennen door een mooie beschrijving van Max Rooses. "Een lustoord!" zullen de viilegiatuurmenschen tegenwoordig misschien boffen.

Op den doodenakker aldaar verschuilt zich een monumentje met het medaljon van den meester achter de kerk. Te Lier, waar hij het onderwijzersdiploma bekwam, studeerde hij destijds bij wijlen mijn vader, die mij dikwijls met lof over zijn muziekgaven heeft gesproken. In de andere vakken moest hij minder knap zijn, want in een jaarboekje vind ik, dat de jonge Kempenaar slechts de 17e plaats op zijn eindexamen bekwam! Dat bewijst natuurlijk nog niet veel. Aan het Brusselsch Conservatorium veroverde hij een 1en orgelprijs en gedurende de kunstreizen van J. Lemmens verving hij hem aldaar ad interim.

Te Lier werd hij de opvolger van Grégoir, den bekenden musicoloog-pianist, die er zijn meester geweest was. Als leeraar-titularis werd hij verbonden aan het Conservatorium te Gent; en aan dat van Antwerpen onderwees hij fuga en contrapunt. Tweemaal per week stoomde hij, voorzien van zijn goede luim, zijn wetenschap en zijn boterhammen, van Lier naar de Arteveldestad, waar hij geregeld op tijd en stond in de klas verscheen. Iedereen wist dat hij stipt als een chronometer was. Meermalen werd hij geraadpleegd om kerkorgels te schatten, en de plans van het machtige orgel van Sint-Jacobs, te Antwerpen, zijn grootendeels zijn persoonlijk werk. Weinig leeraars ten onzent hadden den bouw van het orgel in al zijn deelen en onderdeelen bestudeerd als hij. Dat was één der vele trekken, die hij gemeen had met den ouden Bach.

In 1896 werd hij te Gent door zijn leerlingen gevierd. Te dier gelegenheid werd hem een bronzen borstbeeld van Soudeyns aangeboden, en door den repetitor van den klas, A. D'Hulst, den beslagen harmonist - nog één, die miskenning heeft ontmoet, - werd een vleiende toespraak gehouden. Na de plechtigheid wilde de directeur den jubilaris een halve dag verlof geven, om hem het feestvierend groepje naar een naburige herberg te vergezellen. Doch neen; hij verkoos het zijn les te geven, gelijk naar gewoonte. Dat schildert den man; ernstig, onverbiddelijk - korrekt... Tilborghs stierf in 1910, juist 80 jaar oud.

Door de Belgische tijdschriften, gelijk Le Guide Musical, werd hem niet eens een necrologisch artikel geschonken. Niet te gelooven, maar toch waar... Tot zijn beste leerlingen behoren: A. D'Hulst (Wortegem - Gent); C. Van den Abeele (Ursel - Gent); A. De Hovre (Oudenaarde - Antwerpen); Brengier (Ingelmunster - Gent); R. Ghesquiere (Geluwe - Halle); E. Hullebroeck (Gentbrugge - Brussel); J. Opsomer (Lier - Lokeren); Volckaert (Aalst); De Puydt (Mechelen). Te Gent werd hij opgevolgd, niet door zijn begaafden leerling-medewerker, maar door den Henegouwschen Waal, L. Vilain. Te Antwerpen leeft zijn onderwijs krachtig voort in de orgelklas van A. De Hovre, die sedert 30 jaar beslagen orgelisten aan de kerken van de Kempenlandsche steden en dorpen levert, - ontelbaar. Hij is zooveel als het alter ego van Tilborghs. Aldus keerde de geest van Tilborghs terug naar zijn oorsprong, het Kempenland, waar een Verhoeven, een Papen, een Swinnen, een Verrees en zooveel andere artisten di primo cartello aan het woord zijn gekomen...

Zijn beeld
Toen ik leeraar was te Lier, heb ik Tilborghs leeren kennen. Daar woonde hij bij twee oude, zindelijkheid-lievende nichten. Het was een stille, bleeke man, met een glimglad voorhoofd en een knokig aangezicht, dat altijd net geschoren was. Zijn lippen waren dun als papier. Zijn levendige oogjes bewogen schalks achter flikkerende brilleglazen, die hem ietwat het uitzicht gaven van een koster of een schoolmeester. Althans een man van den ouden trant. Doch knap, recht, met zorg geborsteld, onberispelijk van frak, boord en strik. Hij ging met kleine, voorzichtig gemeten pasjes en leunde, vriendelijk lachend en groetend, op een stok.

Zijn liefde voor afzondering en bespiegeling deed mij denken aan de zwijgende dorpen van de Antwerpsche Kempen. Zijn groot geloof was dat der boerenbevolking aldaar en dat der naarstige boerenkosters, die hem de grondbeginselen van het orgel geleerd hadden. Zijn gul-droeve glimlach geleek op dien der venen en vijvers bij de Hollandsche grens. Zijn zin voor muziek scheen te verwijzen naar de donker psalmzingende dennenbosschen en de eeuwig tierelierende leeuweriken van zijn schoone geboortestreek...

In het gesprek was hij beleefd, voorkomend, deed wat al te schuchter. Door die tarra was het, beweert men, dat hem de plaats van orgelleeraar te Brussel geweigerd werd, toen hij er recht op had. "Malheur aux timides!" Waarschijnlijk kon de minister zich niet verbeelden, dat die stille dompelaar talent bezat. Had de overheid misschien gehoord, dat de leerlingen hem wel eens plaagden? Van wanordelijkheden kon er nochtans geen sprake zijn: daartoe was hij te bezig, te welsprekend-overtuigend, te vol van zijn zending. De voorkeur werd gegeven aan Mailly, en die was zijn meerdere als virtuoos. Maar of hij een phalanx van puiker discipelen heeft gevormd, of hij zijn land aldus beter heeft gediend, dat zou ik niet durven beweren...

Door den hoofdonderwijzer der oefenschool te Lier, M. Lammineur, werd ik in aanraking met den grijsaard gebracht en gaarne wandelde hij een eindje met me mee. Toen hij vernomen had, dat mijn vrouw klavierstudies te Gent had gedaan, kwam hij ons meermalen bezoeken. En dan verlangde hij niets anders te hooren dan een paar sonaten van Beethoven. En soms ook een symphonie van den grooten Olympiër, die wij vierhandig speelden. Al was hij in de zeventig, de man kon zich nog warm maken gelijk een twintiger. "Geen wonder, dat hij nooit getrouwd is", begrepen wij. Want hij leefde feitelijk voor de Muziek, voor Vrouw Musica, voor haar alleen!

Als hij van de modeluitvoeringen der classieke meesterstukken onder leiding van wereldberoemde dirigenten gewaagde, zou hij wel op de knieën gevallen zijn; in zijn vervoering zou hij iedereen wel omhelsd hebben. Wat al kostbare woorden hebben wij van zijn lippen hooren vallen! En wat een klaarheid, wat een logica in zijn korte ontledingen! "Een geboren onderwijzer!" besloten wij dikwijls. En zoo was het ook, dat hij omging met zijn conservatorium-leerlingen: methodisch, overredend, bezield.

Konden die soms niet wijs worden uit hetgeen zij elders over harmonie of contrapunt te hooren kregen, met een trukje of een populaire vergelijking bracht Tilborghs het hun aan den geest. In drie, vier woorden en een fijne glimlach. Het leek een niemendal. In zijn nabijheid voelden zij hun moed verdubbelen, voelden zij zich kunstenaars worden, groot worden... Bach kende hij op zijn duimken en verscheidene van zijn discipelen zijn geleerde Bachisten geworden. Gaarne speelde hij hun een passus voor, maar in zijn laatste leeraarsjaren hoorde men hem eerlijk voor zijn knapste leerlingen bekennen: "Toe, speel gij maar zelf, gij doet het beter dan ik!"

Als improvisator was hij een meester. Wie zijn discipel gehoord heeft, C. Van den Abeele, den Gentschen wonderman, kan zich een denkbeeld vormen van zijn trant, zijn poëzie en zijn smaak. Die Van den Abeele is één der schoonste improvisators van het land!... De Gregoriaansche muziek had weinig geheimen voor Tilborghs, doch van moderne muziek wilde hij niet veel weten. Tot welke school hij behoorde? Tot de Duitsche, natuurlijk. Immers, hij was een leerling van Lemmens, die te Breslau de lessen gevolgd had van den ouden Hesser. En bij dezen meester leefden de Bach-traditieën nog altijd voort.

Tilborghs was dus een conservator, een bewaker van het heiligdom. Hij eischte vooral een spel dat zuiver was, muzikaal, beredeneerd, gepast. Voor stormige uitbarstingen van geluid of ijdele virtuoziteit was hij niet te vinden; hij had een te hoogen dunk van de kunst en van den kerkelijken kunstenaar, om zich met zulke afwijkingen in te laten. De techniek beheerschen, opgaan in het schoone, dienaar worden van de liturgie, dat was het verheven ideaal, waaraan hij zijn jonge orgelisten voortdurend herinnerde. Veel van zijn heilige overtuiging is overgegaan in zijn leerlingen. Heden laait, bidt en jubelt zij in alle hoeken van Vlaanderen!...

Zijn compositiën
Durft een leeraar zijn taak met ernst opvatten, dan hoeft hij zich niet met scheppend werk bezig te houden. Hij kan zich wel vermoeien, zonder dat waagstuk aan te gaan. Trouwens, de eene taak is bijna even schoon als de andere. Met flinke leerkrachten gaat de kunst wellicht nog sneller vooruit dan met goede componisten. Alvast zijn onderwijs en kunst niet onvereenigbaar. Veel beroemd geworden toonzetters leeraarden in vroeger tijd, en ook uit de laatste jaren kunnen wij mooie artisten in het onderwijs vermelden: I. Opsomer, P. de Mont en, wat vroeger, Hugo Verriest. Zijn dat eigenlijk uitzonderingen, voor Tilborghs hoeven wij geen nieuwe uitzondering te maken.

Met zijn compositieën heeft hij geen onverwelkbaren lof veroverd. Zij zijn middelmatig-goed, handig voor 't instrument geschreven, onberispelijk van vorm. Doch als oorspronkelijkheid dienen zij van weinig tel te heten. - Lijst van zijn werken: Tantum ergo (3 st.); Ave verum (id.); Douze morceaux (orgue ou harmonium); 25 préludes (id.); Scherzo (id.); Trois Bénédictions (id.); Een Kerstlied uit de XVIe eeuw; 14 morceaux classiques (orgue); Ave Maria, (3 st.); Motets pour orgue; 4 morceaux classiques (id.); 25 morceaux (orgue ou harmonium); Gelegenheidswerken.

Zijn grafmonument
Door den Antwerpschen beeldhouwer, Bruno Gerrits, werd den Kempischen meester, op last van talrijke vrienden, bewonderaars en verwanten, een artistiek grafbeeld op het kerkhof te Nieuwmoer geschonken. Het maakt een rustigen, bevallig-strengen indruk. Iets van zijn verzorgd-classieken trant meenen wij er in te herkennen. Het rijst daar in het bar-eentonig Kempenland, verscholen in een grazig hoekje, hetgeen met de bescheidenheid van den kunstenaar strookt. Het schijnt te luisteren, te treuren, te bidden. Op nieuwheid of oorspronkelijkheid mag wel niet te sterk gedrukt worden, maar een kerkhof duldt die eigenschappen nauwelijks.

Wij zien dat het werk rust op een massief voetstuk, waaruit het, met een slanke zuil, in de hoogte schiet. Tegen die zuil leunt, aan den éénen kant, een zittende maagd met een orgeltje. Zij vervult de hoofdrol, vervangt den toeschouwer, vertolkt ons eigen gevoelens. Met de linkerhand omklemt zij het speeltuig, - een klein draaiorgeltje, gelijk er vroegtijds één in veel huisgezinnen aangetroffen werd, - terwijl zij de rechterhand over de toetsen laat glijden. Wekt zij een indruk van zedigheid en droefheid, zij ziet er nochtans innig bezield uit en kijkt zacht bewonderend op naar het medaljon van den afgestorven musicus.

Dit is vrijwel geslaagd, al zal de beeldhouwer het wel naar een portret geboetseerd hebben. De meester staart in het ruim, lijkt afgetrokken, drommt gelijk het Kempenland, droomt den eeuwigen droom. Boven zijn hoofd prijkt een kruis, omgeven door den rondboog van een naburig venster, dat heel het monumentje sierlijk omlijst, - bijna een aureool! Het kunstwerk vormt een schoone bleeke vlek, die u treft en naderbij wenkt, die u stil doet staan en vriendelijk noopt den goeden meester een herinnering, een kinkje of een Ave te schenken. Ook van den beeldhouwer neemt gij afscheid met een overtuigd "'t is wel!".

Slotwoord
"Was Tilborghs een goed leeraar, dat is geen verdienste", durft de droogstoppel knorren. "Daar werd hij voor betaald!". Inderdaad, maar zooveel anderen worden met ons geld betaald, en daaronder bevinden er zich die lui zijn, of onverschillig, of onbevoegd, of saboteur, enz. Bij den Kempischen leeraar-orgelist waren tamelijk veel aangeboren en aangeworven gaven vereenigd. Met geestdrift, met liefde, met heiligen ernst heeft hij die aangewend ten bate van de liturgie, van de kunst en het vaderland. Hooren wij heden getuigen, dat Vlaanderen een land van schoone en dappere orgelisten is, dat zijn wij grootendeels verschuldigd aan het ijveren van dezen begaafden, stillen, noesten Kempenaar.

Lambrecht LAMBRECHTS

Lambrechts, L.: Jozef Tilborghs, in: Muziek-Warande, jrg. 9, 1 april 1930, p. 73-78.