Ga verder naar de inhoud

Alhoewel misschien niet de populairste, is Robert Herberigs zonder twijfel een der meest belangrijke figuren uit onze muziekwereld. Deze toondichter werd geboren in 1886 te Gent. Na de humaniora gevolgd te hebben in zijne geboortestad, begint hij zich toe te leggen op de kompositie en dat onder de leiding van den Heer L. Moeremans. Zijn vlug assimilatie-vermogen en zijne vroeg-rijpe muzikaliteit worden aangetoond door het feit dat hij reeds op negentienjarigen leeftijd een tweede prijs van Rome behaalde; onderscheiding, die vier jaar later gevolgd werd door den éérsten grooten prijs van Rome, gewonnen met zijne Sint Hubertus-legende.

Weinigen tijd daarvoor zagen wij R. Herberigs uit zijn ivoren toren van toondichter neerdalen: de kunstenaar die praktische ervaring zocht, verbond zich in 1908 als baryton aan een Opera (de Vlaamsche), die de school voor ervaring bij uitnemendheid kan genoemd worden, alwaar hij verschillende nieuwigheden creëerde, waarbij de Faust van Zoëllner en Reynaert de Vos van A. De Boeck. Hij verliet de Opera om zich enkel aan de kompositie te kunnen wijden.

Persoonlijke onbekendheid met den kunstenaar nopen ons tot het geven dezer simpele biografische nota's, terwijl het ons liever zoude zijn eene schets naar levend model te kunnen geven. Maar zijn werk kan ons misschien beter dan wat ook helpen, de bewegingen zijns innerlijks te volgen. Dit werk wat (de betrekkelijke jeugd van R. Herberigs in aanmerking genomen) niet gering is, bestaat zoowel uit vokale, symfonische als instrumentale muziek: zoo schreef hij naast l'Amour médecin (comédie musicale en un acte d'après Molière), Le Mariage de Rosine (comédie musicale en 4 actes d'après Beaumarchais), een Te Deum (tweemaal uitgevoerd te Gent met 600 uitvoerders), de symfonische werken Hiawatha's Lied (naar Longfellow), de Symfonie aan de Leie (uitgevoerd op de Nieuwe Concerten in 1913), en de Esquises Mythologiques (die deze maand zelf op de "Concerts Populaires" te Brussel hunne eerste uitvoering beleven). Naast het strijkkwartet in ré mineur, de Poëme pour piano violon et violoncelle, een concerto voor hoorn Cyrano de Bergerac (uitgevoerd op de Dierentuin-concerten in 1923) en verschillende klavierwerken, vinden wij de liedercyclussen : La Chanson d'Eve (gedichten van Ch. Van Lerberghe) en La Chanson du Pauvre (gedichten van Grégroire Leroy).

Alhoewel tot ons spijt niet in staat te zijn alle deze werken van den meester te hebben mogen leeren kennen, wagen wij het onze bewondering uit te spreken na studie zijner klavierwerken en liederen gemaakt te hebben: wij spreken bepaaldelijk over: Ariane, Pièces brèves, Trois Ballades, A la fontaine Bellerie, Poèmes Elégiaques en de liedercyclus La Chanson d'Eve. Niettegenstaande dit maar een klein deel van het werk van R. Herberigs is, en wie weet, misschien niet eens het belangrijkste, kan men hieruit reeds het belang ontdekken der persoonlijkheid die deze werken schiep. De grootste eigenschap die R. Herberigs daarin toont te bezitten, en die zoo voornaam is voor een komponist dat ze voor hem eene kwestie is van "zijn" of "niet zijn", is deze, dat men in zijne werken den onweerstaanbaren drang voelt waaraan de toondichter gehoorzamen moest deze werken scheppende. En hoe vreemd het ook moge klinken, betrekkelijk gering zijn de toondichters die zich in deze kostbare eigenschap mogen verheugen.

Uit deze hierboven genoemde gave of genade vloeien als vanzelf de andere goede eigenschappen voort, het werk van Herberigs eigen; o.a. vastheid en klaarheid van vorm, want het is natuurlijk dat de sterke inhoudvolle gedachte van zelf in een haar gepasten vorm verschijnt. Speciaal weze nog de aandacht gevestigd op den liedercyclus La Chanson d'Eve, van bijzondere beteekenis voor ons land waar het lied op laag peil staat: eerst en vooral om de schoonheid de gekozen teksten, dan om den adel waarmee deze muzikaal omsponnen zijn. Alhoewel wij meenen dat deze nog hadden kunnen winnen door een nog meer synthetiseeren der gedichten, (in dien zin dat de kern, de samenvatting van het heele gedicht zich omzet in eene fraze, notenfiguur, rhythme of wat ook, en dat door de immerdurende verandering dààrvan de verscheidenheid der onderdeelen van 't gedicht belicht worden; een prachtig voorbeeld van dit synthetiseeren ligt in Cl. Debussy's lied: Le tombeau des Naiades uit Les Chansons de Bilitis) moeten wij ze bewonderen om de vele schoonheden die ze bevatten: zoo b.v. suggereeren de inleidende klanken van het eerste lied: C'est le premier matin du monde op onvergetelijke manier de groote verwondering die 't al bevangt bij 't eerste wereldontwaken. Al is het goed en nodig dat alle zangers hiermee kennis maken, zal het maar aan weinigen gegeven zijn ze te mogen uitvoeren, daar denkelijk weinigen ook maar, de noodige penetratie-vermogens daartoe bezitten.

We kunnen de taak van Robert Herberigs niet genoeg waardeeren hier in Vlaanderen, omdat hij in zijne muziek zich op eene diepere manier weet te uiten dan hier over 't algemeen het geval is. Het gemoedelijk-goedkoope is hem vreemd: bij hem voelt men een zoeken naar 't diepste. Dat hij daarbij steunt op de Fransche kunst kan men oppervlakkig gezien wel eens bejammeren; langs een anderen kant beschouwd is het klein zich angstvallig te willen hoeden voor vreemde invloeden, want door ware liefdevolle bewondering geassimileerd kunnen deze invloeden de persoonlijkheid helpen in hare ontwikkeling en verrijken: zóó vertrouwen wij dat het geschieden zal met den Heer Herberigs. Niet anders kunnen wij toch dan den wensch uitspreken dat een immer innigere voeling houden met zijn volk en taal hem tot zijne volle bloeiende ontwikkeling en zelfstandigheid moge brengen.

N.N.: Robert Herberigs, in: Onze Symphonie, jrg. 2, nr. 11, november 1924, p. [1-2].