Ga verder naar de inhoud

[De Duitse musicoloog Karl Laux [1896>1978] doorzwom vele watertjes. Hij was schrijver van één van de eerste werken over de 'actuele' muziek in Rusland, Die Musik in Russland und in der Sowjetunion. Hij zwengelde het onderzoek aan naar Carl Maria von Weber, was rector van de Musikhochschule in Dresden, zette zich in voor de (later door de nazi's bejubelde) operamuziek van Joseph Haas, en maakte naam als muziekhistoricus van de DDR. Maar naast alle analytische en cultuurhistorische schrijverij hield Laux ook tijd over om de muziek van Bach, Schumann of Bruckner te bestuderen. En het moesten niet steeds de grote namen zijn. Ook de psalmen van Mgr. Jules Van Nuffel konden hem bekoren, zo getuige deze recensie uit het Gregoriusblatt.]

Den Vlaamschen meester Jules Van Nuffel hebben we reeds een aantal missen te danken, en bovendien een kleine bibliotheek latijnsche kerkgezangen van allerlei formaat en allerlei bezetting. Naast het hymnisch-grootsche Te Deum, voor achtstemmig gemengd koor met orgel, staan de mystieke Drie Eucharistische Gezangen (O Sacrum Convivium, O Salutaris Hostia, Panis Angelicus); voor plechtige gelegenheden schreef hij het Christus vincit voor vierstemmig mannenkoor (ook voor gemengd koor bewerkt) met orgel, een Ecce sacerdos magnus, voor zesstemmig gemengd koor, een Statuit ei Dominus voor vierstemmig gemengd koor met orgel.

Nu heeft Van Nuffel de reeks van zijn psalmencomposities met een hoogst merkwaardig nummer verrijkt. De weezang van David in zijn bitter leed, uitgedrukt door de aangrijpende woorden van Psalm 141 (Voce mea ad Dominum clamavi) is in de klankenweelde van opus 47 tot een rijk-oratorische volheid gegroeid. Van Nuffel kiest hiervoor een achtstemmig gemengd koor a capella, waarbij hij hoofdzakelijk voor dubbelkoor schrijft, de mannen- en vrouwenstemmen tegenover elkaar zet, op elkaar laat antwoorden, en ze pas op hun volle hoogte tot een machtige expressie laat versmelten. Zodoende beoogt hij een dramatisch effect dat het episch karakter van de psalm verbreedt en tot een maximum van leven opvoert. Eerst gaat een inleiding vooraf, die ook muzikaal scherp omlijnd is tegenover het hoofddeel. Met de boven elkaar gebouwde holle kwinten tekent de componist als het ware de 'spelonk' (van Adullam) waarin David deze psalm zou gebeden hebben. Over de dominant heen wordt de overgang naar de eerste versregel gelegd.

We kennen Van Nuffel als een fijnzinnig harmonist die de westerse teerheid der impressionisten smaakvol kan verwerken. In deze psalmcompositie, die de zang is van het godsvertrouwen, blijft hij zeer eenvoudig, met een uitgesproken voorkeur voor zuivere drieklanken, zonder tot die harmonische dartelheid over te gaan, welke aan zijn stijl een eigen kleur geeft.

Ook hierin zijn vrouwen- en mannenstemmen van elkaar onderscheiden, zo dat de diepste vrouwenstem bij de woorddeclamatie dezelfde behandeling krijgt als de andere, terwijl ze bij het mannenkoor, als grondslag opgevat, in grote noten is uitgebeeld. In het vierde vers stoten de acht stemmen voor het eerst tegen elkaar en vormen zo het hoogtepunt. Dit is (met zijn zuilenbouw van akkoorden) slechts een trap naar het tweede, aan het slot van de psalm. Hier stromen de stemmen door elkaar; in plaats van zuilen zijn het golven, die nu vorm en gestalte geven aan het werk; ze beuken tegen elkaar aan, ze drijven elkaar in de hoogte, en terwijl de bas in brede slierten neerglijdt, steigert de eerste sopraan aldoor hoger, eerst in grote seconden, eindelijk met een tertssprong de 'contra-si' bereikend. Van hieruit gaat de lijn weer zinken, om op een zuivere tertsklank te rusten; de mens in verwachting voor de genade van Hem die hij heeft aangeroepen.

Op meesterlijke wijze heeft de componist zowel geestelijke inhoud als muzikale wet geëerbiedigd, door het herhalen van de inleiding (met een wending naar de 'tonica' natuurlijk). De toehoorder wordt nog eens herinnerd aan wat hij gehoord heeft, het oratorisch thema komt nog eens tot uiting. Met de zwenking naar groot is de gebedsverhoring voorgesteld. Een compositie, die reeds bij de lezing vreugde brengt, die met haar steeds jonge, frisse klankzinnen de zangers een genot zal zijn, en door haar intense vroomheid de toehoorders geestelijk verheffen zal.

Laux, K.: Een nieuwe psalmbewerking van Kan. J. Van Nuffel, in: Musica Sacra, jrg. 43, nr. 3, september 1936, p. 196-197. Vertaling door J. Theys van Laux' artikel uit Gregoriusblatt, nr. 2, 1936.