Ga verder naar de inhoud

Onlangs overleed te Ledeberg-bij-Gent de toondichter Frans De Coninck, een bekend figuur uit de Gentsche muziekwereld. Geboren te Brugge in 1855, was hij jarenlang kapelmeester van het 2e Linieregiment en het is vooral als bewerker van muziekstukken voor harmonie- en fanfarenkorpsen, dat hij naam heeft gemaakt, hoewel ook eenige grote compositiën door hem werden onderteekend.

De Coninck was een bescheiden man, afgetrokken, mensenschuw, doch goed als brood. Al zijn beschikbaren tijd bracht hij door aan zijn werktafel en men kan gerust verklaren dat weinigen zooveel gewerkt hebben als hij. Honderden muziekstukken schikte hij ten dienste van onze volksmaatschappijen en dat was alleszins verdienstelijke arbeid. Het meerendeel onzer militaire kapellen spelen nog steeds zijn fantazijen op allerlei bekende opera's, waaronder er waren die dikwijls mooier klonken dan de oorspronkelijke partituren. Hij kende de instrumenten door en door en wist als niemand te spelen met kleurschakeeringen. Als componist onderteekende hij enkele goede liederen, waaronder Vaderlandsch Lied, Gebed, en Lentewandellied, uitgegeven door het Willemsfonds. Verder eenige werken van langeren adem en een oratorio, dat echter nooit werd uitgevoerd. Kan één der Gentsche muziekkringen dat werk, dat heet verdienstelijk te zijn, niet eens ten gehoore brengen? Dat ware een welverdiende hulde aan de nagedachtenis van den man, die zijn geheel leven ten dienste stelde van onze volksmaatschappijen.

N.N.: Frans De Coninck, in: Muziek-Warande, jrg. 2, nr. 3, 1 maart 1923, p. 62.