Ga verder naar de inhoud

[Op 1 april 2005 overleed Denijs Dille. Dille genoot een internationale reputatie als Bartók-specialist, maar weinigen weten dat hij zich eerder ook met Vlaamse muziek heeft ingelaten. Zelf studeerde hij een tijdje compositie bij Gust Persoons (1905-1971) en in de jaren '30 heeft hij ook over Vlaamse muziek gepubliceerd. Zo was hij een van de sprekers op het congres dat op 15 en 16 augustus 1934 in het Conservatorium van Antwerpen werd georganiseerd naar aanleiding van het eeuwfeest van de geboorte van Peter Benoit. Hieronder de lezing van Denijs Dille op dat congres. Dille schreef zijn opmerkelijke tekst in een progressieve spelling, die hier als dusdanig wordt weergegeven.]

Het lijdt geen twijfel dat tussen jongeren en ouderen (zonder aan deze benaming een pejoratieve betekenis te geven naar even welke zijde) een tamelik breed meningsverschil bestaat, vooral betreffende de waarde der nochtans onlochenbaar geniale personaliteit van Benoit. Als het evenwel gaat om z'n situering als histori es moment in onze kultuurgeschiedenis, ontstaat onmiddellik volkomen eenheid van voelen en verering: en z'n figuur wordt dusdanig een tijd omvattend en karakteriserend, dat het mogelik is hem in tegenstelling of verband te brengen met de kunst-epoque die we tans Nieuwe muziek noemen. Met deze benaming wordt niet bedoeld de muziek van een groep, polities of ethnografies, doch het Gesamtsbild der Europese muziekbeweging door de 25 laatste jaren heen. Laat dit een reden te meer wezen om tot geen esthetiese waarde-bepalingen over te gaan, daar men het er nog zoo bitter weinig eens over is welke normen te volgen zijn buiten die der individuele gemoedsaandoening en terugwerking, en het onaanneemlik is de radikale zomin als skeptiese meningen aan beide zijden als iets wat definitief vastgelegd te beschouwen.

Laten we daarom slechts vaststellen, geen oordeel vellen over de romanties-naturalistiese periode van Benoit doch evenmin onverschillig de nieuwe muziek als een modestroming verwaarlozen en miskennen; en daar ons ten slotte het heden en de toekomst meer belang moeten inboezemen als het verleden is de stelling Benoit te beschouwen van ons uit, meer als Benoit in en om zich zelf, zeer aanneemlik en ook van zeker belang: het gaat er om de huidige toestanden even te toetsen aan het geweldige voorbeeld van zijn streven.

Het kwarteeuw der nieuwe muziek is volstrekt geen periode die zich karakteriseert door eenheid in opvatting: de evolutie, en soms brutale wisseling der sociale omstandigheden hebben haar sterk beïnvloed, rechtstreeks of onrechtstreeks, en indien bij het begin alles zich scheen te herleiden tot 'n oplossing van het dualisme vorm en inhoud, met uitsluiting van alle ethiese gegevens, is in de laatste jaren de noodzakelikheid gebleken zich bij een al te esthetiese metaphysiek der muziek niet neer te leggen, maar te onderzoeken de rol die "das Seelische" achter notenbeeld en vormen speelt zowel ten opzichte van den toondichter als ten opzichte van het volk, de maatschappij waartoe hij behoort en die de aangewezen verbruikers zijn van de tans en ook vroeger geschapen kunst.

Aldus kan men zeer gemakkelik vaststellen dat er in de nieuwe muziek een eerste tijdperk bestaat waarvan de protagonisten nu tot rijpere ouderdom en mannejaren zijn gekomen terwijl ze op de voet gevolgd wordt door een twede die de aankomende krachten groepeert: en nochtans is het bezwaarlik mogelik hun beider tegenstelling in elkaar bekampende stellingname te omschrijven: de geest van het eerste tijdperk is voortlevend enkel op het achterplan getreden en heeft plaats gemaakt voor nieuwere inzichten die - feitelikheid is wel geen noodzakelikheid - tamelik logies uit de veroverde en onderzochte standpunten zijn voortgevloeid. Het ontstaan der eerste periode kan men vastknopen aan de werken van Debussy die bij hun verbreiding aanstonds een nieuwe sensibiliteit en nieuwe opvattingen hebben in 't leven geroepen: de konsekwente doorvoerders en daarstellers zijn Stravinskie en Schönberg die langs zeer verschillende banen de nieuwe zakelikheid van het Neoklassicisme bereikt hebben. Zeer ver reeds van Debussy hebben beiden de muziek weggebracht met een konsekwentie die soms eerder volontair als geïnspireerd kon aandoen.

Deze evolutie of revolutie was een van de geest, van het denken, van het persoonlik voelen dat zich unheimlich gevoelt in een verstoorde of vervreemde wereldorde, zodat ze zich al te vaak reflexief, zelfs een ogenblik expressionisties gingen aanstellen. Aan dergelik geestelik operaties gebeuren heeft de massa geen deel omdat de massa geen problematiek kan of wil erkennen; en heel dit eerste tijdperk is een moedige, voor sommigen wanhopige strijd om in vraagstukken den techniese en esthetiese aard, los van alle ethiek, de geheimen der artistieke fenomena trachten te ontcijferen. Tegenover de levensomstandigheden wordt alsdan de stijlvorm bijna een toevalligheid of van sekondaire betekenis en komt over het algemeen enkel en uitsluitend het normale of abnormale geestesleven van de toondichter in aanmerkingen ter verantwoording.

Tegenover deze kunstopvatting staat Benoit totaal vreemd: de stijl van het leven en de stijl van de kunst waren hem onafscheidbaar: z'n muziek werd erom expressief en kosmies, voor Vlaanderen althans; het waren niet de imponderabilia van een tijdsgeest en de persoonlike bevindingen als slotsom van estetiese meditaties die hem determineerden, maar de bewuste doorschouwing van een levensvorm, eigen aan gans een volk, waarvan hij de alleenwoordmachtige en de -manifesterende was; zulke gegevens kunnen ons tans voor een zieleleven zeer eenvoudig schijnen en tot enkele bijna elementaire komponenten te herleiden, waarin de kunst niet haar zuiver metaphysiese rol vervult, doch die groots geconcipieerd en verbazend ideëel hoog gehouden zijn gans een leven door. Kunst is voor Benoit geweest: levensopenbaring en niet meer dan dit maar met een direkte bijbedoeling die van sociaal-politieke aard, niet altijd zuiver artistiek was, en evenmin kon zijn in die tijd.

Ten slotte stond Benoit in een tijd die beheerscht werd door frans en duits romantisme waarvan een der meest typiese aspekten door Madame de Staël reeds werd omschreven als: "la religion de l'enthousiasme”. Stel daar tegenover het gevleugelde woord van Paul Verlaine: "Prends l'éloquence et tords-lui le cou”. Dat een motto werd van het franse symbolisme, de kunstrichting welke de meest doorslaande invloed heeft uitgeoefend op de orientering der nieuwe muziek. Elke artistieke produksie werd door haar aanzien als 'n avontuur van de klank, de kleur, de matiere in het algemeen, waarbij de welsprekende geestdrift verdacht, zoniet vals voorkomen moest: het ging er weldra om de isolering van het zuiver poëtiese, het zuiver muzikale, om de kultuur der nuance, - alle elementen die Benoit niet gekend heeft en die hem wezensvreemd zijn geweest, zelfs radikaal tegengestelde standpunten bepalen. Voor z'n muziek was de konfrontatie nog minder gunstig; ik kan hier niet het bestaan van een techniese problematiek aan de zijde en naar het standpunt van de uitvoerende dirigent ontkennen, maar buiten dit is ze in haar wezenheid en haar vorm aanstonds opneembaar en op onmiddellike werking bij het publiek toegericht; en dat zal hem deze hooghartige en zeer intellektuele periode niet vergeven.

Men heeft aldus in extreem-benamingen gewaagd van 'meting-kompositie': dit is natuurlijk een slagwoord dat de oppositie kenmerkte welke door de allerjongsten werd gevoerd, niet zodanig tegen Benoit en z'n muziek als tegen hen die Benoit als de enig mogelike vlaamse muziek wilden doen aanzien, en onder zijn gesternte hun eigen produkten in deze naoorlogstijd als normatief en exemplaries doen ingang vinden.

Gans de eerste periode is dus één antinomie met Benoit, in opvatting en in muziek: de hele evolutie heeft hem prakties over het hoofd gezien en hier te lande gebeurde ze buiten hem om; ze had plaats op domeinen die de zijne niet waren, naar princiepen die hij niet eens vermoed had, bij radikale verplaatsing van objektief en wisseling zelfs van subjekt; - theoreties hebben ze elkaar geïgnoreerd. Voor de werkelik gevormde kunstenaar van deze tijd bestaat er geen de minste mogelikheid zich op technies gebied te onttrekken aan de konklusies die het eerste tijdperk ons bracht in zake bewerkstelliging van het materiaal en bepaling van de vorm, zoals de gedachtegang van de eeuw ons een zuiverder inzicht geven moest nopens de waarde der elementen van ons denken en de rol van het gevoelsleven. De psychologiese en esthetiese wetenschappen hebben het onderzoek omtrent de kreatie ver genoeg gedreven om niet enerzijds het mysterie met nog meer, doch nauwkeurig gesitueerde eerbied te aanvaarden.

De nieuwe muziek in dit twede tijdperk gaat haar weg naar de gegevens van de voorgaande, doch haar schepper ondergaat tans een metamorfose als mens; het is, abstrakt genomen, volledig toegelaten en te verrechtvaardigen dat de kunstenaar leeft voor en van zich zelf, zonder rekening te houden met alles om hem en de noden om hem - doch het is onaanneemlik dat hij dan de maatschappij om zich wil beleren en naar z'n woord doen luisteren. Van het ogenblik dat hij spreekt tot de gemeente ontwaakt in hem de profeet en de leider die de waarheid om het leven heeft te verkonden, die konkretiseert in woorden, in klanken, in kleuren wat duizenden anderen konfuus vermoeden of verwachten; het geestesleven van het volk ligt in zijn hand, en indien de politiek haar rol begrijpt en behartigt, steunt ze hem in de verwezenliking van z'n geestelijke roeping.

Indien de toondichters nu tot de bevinding kwamen dat hun esthetieserend redeneren omtrent het kunstwerk hen buiten het maatschappelik verband bracht, hun een te veel aan noten en interessante geluiden schiep, doch als gevolg een bitter tekort aan warmbloedig mens-zijn, dan was een 'verraad der clercken' voor hen zeer dreigend gevaar en was de maatschappij gerechtigd ze als nutteloze elementen te beschouwen, als een luxe-voorwerp allereerst. Het eindresultaat der eerste periode is wellicht een ontgocheling geweest, het heeft ons beleerd dat het organies gegroeide en welgebouwde werk ook een positieve inhoud mag en moet hebben, dat de mens weer de centrale bekommernis moet zijn van het kunstwerk; en in die zin is de evolutie gaande.

Vooreerst zal de toondichter overgaan tot een onderzoek der betrekking tussen mens en werk zowel aan de zijde van de schepper als van de zijde van de verbruiker; en vervolgens tot een naspeuren der middelen om de massa op te leiden tot de muziek. Want enerzijds stonden kunst en publiek nooit zo vijandig tegenover elkaar als gedurende het eerste tijdperk en nooit is anderzijds de gelegenheid tot muziek-beluisteren en genieten aan heel de natie verstrekt als tans, zodat indien de muziek nog kultuur-faktor, geestesleven-faktor wil wezen de roeping van de kunstenaar werkelik ethies-sociale verhoudingen aanneemt waarvan ik hoger gewaagde. De gemeenschapsidee moet niet alleen z'n invloed doen gelden op de komponerende toondichter, maar ook een beweging in 't leven roepen door de toondichter vooral geleid, waar organisering en opleiding het algemeen muziekbedrijf een nieuwe toekomst en nieuwe horizonnen openen, waar een muziekleven tot stand komt waaraan gans een volk deel heeft en deel kan hebben.

Het hoeft helemaal niet betoogd dat aan deze althans sommaire uiteenzetting Benoit geen iota zou af te keuren hebben en dat, hoe bevreemdend en onverwacht het ook zij, de moderne toonkunst terug in zijn gedachtesfeer is aangeland. Heel zijn leven is gewijd geweest aan een verheerliking der Vlaamse natie in z'n muziek en door z'n muziek, aan het scheppen niet alleen van werken, maar van een muzikale kultuur bij het volk, taak die we slechts zijnde aan haar begin moeten vaststellen. Laten we even zijn beroemd eenheidsplan onderzoeken.

In enkele grote trekken schetst Benoit een organisering van het muziekbedrijf, met samentrekking rond enkele grote centra waar dan een regelmatig weerkerend festival moet gevierd worden; deze kollektieve manifestaties moeten volgens hem het peil van de algemene muziekkultuur aantonen en doen stijgen. Dan gaat hij verder in opsomming en aanduiding van middelen en organismen: "en niet alleen” zegt-ie "de verschillende conservatoriums of muziekscholen kunnen een algemene muzikale beschaving tot stand brengen, ook onze volksscholen kunnen daartoe in ruime mate het hunne bijdragen." Als toelichting verklaart hij "de muzikale grondsteen en het princiep van eenheid voor de later te volledigen muzikale opvoeding (...) berusten op de drie punten (...): overal in het onderwijs de kennis der notenleer, het choraalgezang (in de kerk) en de volksliederen (in de school). Elke instelling die verder met de levende muziekpraktijk enigszins verband houdt, hoeft zich aan te sluiten bij vakgroepen ingedeeld per arrondissement of per kanton; welke vakgroepen jaarliks een verslag zouden inbrengen over hun werkzaamheden bij een te Antwerpen gesticht hoofkomitee met titel: Hoofdcomiteit der Nederlandsche muzikale eenheid.

In het tweede manifest van 1875 bepaalt hij zelfs het programma dat hoger vernoemde punten op een eventueel aanstaande kongres zou moeten behandelen om de uitvoeringsmogelikheden te onderzoeken. Van dit alles heeft Benoit tot werkelikheid en bestaan gebracht, de sluitsteen en het middelpunt: het koninklijk Vlaamsche Conservatorium van Antwerpen, en verder een muzikale hoogkultuur die slechts een elite raakt doch niet doorgedrongen is tot de massa; voor 't overige is alles gestrand of onbegonnen gebleven; hij zelf heeft de Vereeniging van Noord- en Zuid-Nederlandsche toondichters overleefd: het is geen zwakte van Benoit geweest (hij was inderdaad een zeer verlichte geest die al z'n vlaamse tijdgenoten en leerlingen zeer ver vooruit was) want alleen de duitse totalitaire staat en z'n absoluut centraliserend streven zou er wellicht kunnen aan denken zulk werkplan ten uitvoer te brengen; hoe geniaal de opvatting er ook van weze, de verwezenliking gaat de krachten van één man te boven, voorzeker indien die enkeling, en dat was het geval met Benoit, van geen centralisering langs staatswege wil weten.

Dit zien we tans allerbest in, en indien onze objektieven parallel lopen met die van Benoit, toch nemen ze soms heel ander verhoudingen aan; en bij aldien de kunstenaar z'n verbondenheid met het volk, en hierom een zekere ethos in z'n werk wil leggen dat de uitdrukking is van z'n diepste raseigen menselike wezen, daarom vergeet en verlochent ie de resultaten der onmiddellik voorgaande experimenten niet.

Benoit heeft in eerste instantie de herleving van het nationale gevoel beoogd en slechts in twede het muzikale; hetgeen tans omgekeerd wordt voorgesteld. Het nationale element was op alle gebied voor hem een aanwinst en bracht nieuwe klank, een vernieuwing in muziek en muziekleven; tegenwoordig integendeel moet het begrip "nationaal" in de kunst meestal dienen om zeer verouderde vormen en reaktionnair konservatisme te dekken zoals het tamelik opvallend de laatste tijd geschied.

Heel het oeuvre van Benoit heeft om z'n verbondenheid aan tijd en omstandigheden een politiek-sociale kleur, een latente of vooropgezette tendenz aanwezig over bijna heel de lijn, en nochtans is z'n muziekaal genie dikwijls ontsnapt naar veel meer absolute terreinen van zuiver muzikale aard.

Dergelike fenomenen komen tans insgeliks voor: de Schelde van Benoit en Mahagonny van Kurt Weill namen in hun tijd, het eerste als oratorio, het twede als Zeitoper een haast zelfde plaats in; met deze vergelijking is nu niet bedoeld Kurt Weill als het type van deze periode voor te stellen: het is een der meest representatieve elementen der huidige nieuwe muziek die zich ten dienste stelt der kommunistiese ideologie zoals Benoit het deed ten dienste der vlaamse. Neen, de grote figuur is Paul Hindemith die in z'n laatste werk: Symphonie Mathis de Maler ons bewezen heeft tot welke volheid, gevoelsdiepte en klankgeweld de nieuwe muziek in staat is. Het meer politiek georiënteerde in Benoit vindt op deze stond z'n weerga in Gebrauchsmusik die haar goed omschreven doeleinden en afmetingen heeft, al gebeurt het vaak dat Hindemith (in z'n Lehrstück b.v.) en zelfs Weill (in z'n Lindberghflug) even het domein verlaten om een inkursie in de lokkende landen der zuivere muziek; terwijl bij ons een zeer knap voorbeeld van het genre werd voorgehouden door Karel Albert met z'n Lied van de smid.

Zo voor het pedagogiese stellen we vast dat wellicht de methodiek een meerder faktor is geworden en van overwegend belang; want al treedt Benoit soms in zeer belangrijke en belangwekkende biezonderheden, toch blijft alles tamelik vaag omschreven met het éne woord "nationaal" ; best mooglik dat z'n levend onderwijs zich nauwkeurig bepaald voordeed, doch in z'n schriften en ter verbreiding dus is het gegeven slechts embryonnair aangeduid. Al heeft verder Benoit zeer goed begrepen (hij drukt er immers op) dat onderwijs en opleiding of opvoeding zeer verschillende zaken zijn en slechts dit laatste kultuur-polities betekenis heeft, zo legt hij dit onderscheid niet als basis gelijk deze tijd het doen zal, nu men ondervonden heeft dat ten slotte het muziekonderricht weinig bijgedragen heeft ter verbreiding der muziekkultuur, in deze zin dat de gewone notenleer en ander theorie nog nooit het volk tot de beleving van een kompositie heeft gebracht.

Het is hier misschien weer een kwestie van methodiek die in tegenstelling met Benoit rekening heeft te houden met een toestand die geredelik meer problemen omvat als vijftig jaar geleden: de deelname van gans een volk aan een bestaand of beginnend muziekleven (dat naast uitbreiding dus vooral organisering vereist); stoot nu bij de massa op een ontoereikendheid der geestelike middelen ter opname, juist op het ogenblik dat een dageliks kontakt met de muziek onder alle vormen een onontkoombare feitelikheid vormt waaraan geen voorlopige oplossingen wat zullen vermogen te verhelpen.

Het voorgaande is geen proeve van exegese noch apologie, het is een proeve van vaststelling: Benoit totaal vreemd aan de eerste periode. Benoit gans parallel met de twede; is het omdat we na de gevaarlike experiment-avonturen tot een meer levenskrachtig evenwicht en na een snoepen aan de boom van goed en kwaad tot een gezonder inzicht der dingen gekomen zijn om aldus met de kultuur-politiek van Benoit te korresponderen?

Bewust of onbewust vinden het eenheidsplan en de geest van Benoit, met de nodige korrektieven, de grote instemming der nieuwe toondichters en hun energieke bereidheid tot verderbouw. Het beeld van een tijd waarin de academicien Marinetti voortgaat manifesten te lanceren: "la musique futuriste, expression synthétique du grand dynamisme économique, érotique, héroïque, aviateur, mécanique, sera une musique curative”, waarin de Spätromantiker Strausz, als voorzitter der Reihsmusikkammer in Duitsland verklaart: "Es ist keinesfalls an eine Unterdrückung von Kunstrichtungen gedacht, geistiger Streit kann nur zeugend wirken”, het beeld van die tijd moet wel enigszins verward of verwarrend lijken, en weinig tot grootse arbeid voorbeschikt; doch ik meen dat jeugd en kunst tans zoals immer rijk genoeg aan kontradiksie blijven om ernstig gedekte wissels op de toekomst te laten trekken.

Dille, D.: Peter Benoit en de Nieuwe Muziek, in: Verhandelingen van het muziekcongres gehouden te Antwerpen op 15 en 16 augustus 1934 ter gelegenheid van het eeuwfeest der geboorte van Peter Benoit, (Uitgaven van de Vlaamsche muziekcongressen, nr. 1), Antwerpen, s.a.