Ga verder naar de inhoud

[Geen componist of hij wordt geconfronteerd met het vraagstuk opera. Ook Robert Herberigs deed meer dan eens zijn zegje over muziektheatrale thema's. Hij kon dan ook aardig wat ervaring aandragen: als bariton creëerde hij in 1909 de titelrol van August De Boecks Reinaert de Vos, even later zag hij Richard Strauss aan het werk in Wenen, na de oorlog pende hij enkele succesvolle komische opera's bij elkaar en in 1951 nam hij het directeurschap op zich van de Koninklijke Vlaamse Opera in Antwerpen. Voor de openbare vergadering van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten zette hij in 1957 enkele bevindingen op een rij.]

Hooggeachte Vergadering Ik heb gedacht dat het U kon interesseren eens te vernemen in welke voorwaarden een opera gecomponeerd wordt en welke vereisten dienen in acht genomen om aan die opera enkele hypothetische kansen van leefbaarheid te geven. Overigens heb ik getracht zoveel mogelijk de toestand van onze eigen kunstuitingen in verband te houden met de algemene beschouwingen. Een wel beperkt terrein, zal men zeggen. Ja, maar dat terrein is mij grondig bekend en velen van zijn bewoners zijn voor mij min of meer familiaire figuren. Wat de keuze van zo'n gering toneel mij doet verliezen aan grootsheid van opzet, kan ik, anderzijds, mogelijk winnen aan intenser psychologische observatiemogelijkheden, dank zij, wanneer ik mij zo mag uitdrukken, het levend materiaal dat ik bij de hand had.

Wij mogen in princiep aanvaarden, dat bijna alle componisten de ambitie koesteren toch één maal in hun leven een opera te begaan. Ziehier een typisch geval welk U aanstonds in de atmosfeer zal brengen: Menander is over de dertig. Hij heeft flinke studies afgelegd en reeds verscheidene composities ondertekend. Hij vraagt zich af waarom Melpomene of Thaleia ook hém haar gunsten niet zou schenken. Hij is vastbesloten het opera-avontuur te wagen. Wel is waar, het onderwerp en de librettist moeten nog gevonden worden; maar dat komt wel in orde: Menander rekent op zijn gelukkig gesternte.

Overigens, hij heeft muziek geschreven op enkele sonnetten van een dichter die doorgaat voor een flinke pen. De vriend dichter - zoals meer dichters - is tamelijk onderhevig aan gemakzucht: hij doorsnuffelt zijn laden en komt triomfantelijk met een lijvig handschrift voor de dag: een tragedie in 'n bagatel van vijf bedrijven: Hephaistos' weerwraak. De componist, die bij het doorbladeren van het lijvig handschrift, voelt zich eventjes duizelig worden. Hij gaat snel naar de slotscène over. Vader Zeus verschijnt middenin de rookwolken van Hephaistos z'n smis en verzoent de beledigde echtgenoot met de steeds berouwhebbende Aphrodite. Wij zijn niet bij machte te gissen om welke bizondere reden die apotheose Menander in een zo plotse als vurige vervoering ontstak. Misschien het vizioen van die troublante godin? Iets is zeker: vóór de dag aan 't grauwen ging, had hij het slotakkoord geschreven van een breed opgevatte schets. Toen echter Dionisos' delirium Menander verlaten had, zat de doodnuchtere componist naar die vlug geschreven bladzijden met verbaasde ogen te kijken. De muziek vond hij allermerkwaardigst - alle componisten, immers, vinden hun muziek allermerkwaardigst - maar hij moest wel bekennen dat de hoogdravende lyriek van zijn schets potsierlijk aandeed in verband met die querelle de ménage, al speelde ze zich ook onder goden af. - Dit zijn, voor de zoveelste maal, margaritas ante porcos, zuchtte de geteisterde man. De eerste de beste sul zou toch gezien hebben dat er niets goeds uit zo'n prullerij te halen is. En nochtans, ik mag het U verzekeren, Menander is geen dwaas.

Het bewijs daarvan is dat hij, na Hephaistos naar alle duivels gewenst te hebben, aanstonds aan 't overleggen ging hoe hij die schets zou recupereren voor de finale van de symphonie die hij op het getouw had - want Menander heeft een hekel aan verkwisten. Intussen, wacht onze componist nog steeds op een goed libretto. Zijn operapsychose - want dat is het werkelijk - zijn operapsychose is in een akute faze getreden. Die man verkeert ongeveer in de toestand van een uitgehongerd akteur wie men, op 't toneel, een kartonnen gebraad voorschotelt. Indien er geen schutsengel hem onder zijn hoede neemt, loopt Menander het grootste gevaar de prooi te worden van een van de vele amateurs die een schitterend libretto zoeken te plaatsen.

Die heren, waarschijnlijk door speciale zintuigen verwittigd, weten aanstonds te detecteren waar er ergens een quidam rondloopt welke door het noodlot aangewezen werd om een opera te componeren. Driftig volgen ze hun man op het spoor. Zij zien hem weifelen en wankelen. Vooruit! Hij zwijmelt, hij struikelt! Lieve hemel, hij valt! Menander laat zich hypnotizeren, hij klampt zich vast aan een schim van een libretto, als een drenkeling aan een strohalm, en ondertekent een kontrakt - want de amateur weet beter dan wie ook zijn auteursrechten te verdedigen. Het ding is zo iets als Het Lied van de Dender.

Menander zit zijn kostbare gaven te verknoeien bij het componeren van liefdesduo's tussen een zeer bevoegd scheepsingenieur en een mooie oeverbewoonster van voornoemde rivier. Maar dat loopt van geen leien dakje. Haar vader is er tegen, haar moeder is er voor. Boven de Dender hangen zware onweerswolken, welke eindelijk het veld ruimen voor een azuren hemel. De vader legt hand over hart: de ingenieur - o wonder der liefde! - heeft een boot uitgevonden welke zijn aanstaande schoonvader schatrijk moet maken. Daarop jubelend koorgezang, vaandelen gezwaai en zogezegde folkloristische dansen.

Ik bid U te geloven dat zulks onverbloemde waarheid is en dat ik U dozijnen Menanders aan 't werk zou kunnen tonen. Er moet ook gezegd dat, naast de doodbrave componisten die, soms jarenlang, hun tijd en hun talent verspillen om een bespottelijk libretto op muziek te zetten, er andere musici zijn die, door gebrek aan theaterervaring en vooral door een verbazende onwetendheid op gebied van de vokale techniek, werken voortbrengen die absoluut onuitvoerbaar zijn. Men ziet dat er velen zich geroepen wanen, maar dat er, na zulke schiftingen, weinig uitverkorenen overblijven. Wel hebben wij enkele roemrijke schlagers te boeken: vooral Herbergprinses en De Bruid der Zee. Die libretto's van Nestor de Tière, ofschoon geen parels voor wat het literaire gehalte aangaat, hebben toch deze hoofdgave dat ze de componist de gelegenheid gunden iets te zeggen.

Ik verhaast mij er aan toe te voegen dat de muziek van Jan Blockx in hoge mate de hoedanigheden bezat welke toen van de operacomponist gevergd werden. De Reynaert de Vos van August De Boeck - waarvan ik, 48 jaar geleden, de eer had de titelrol te creëren - mocht niet, in weerwil van de zo schitterende partituur, een blijvende bijval genieten, uit hoofde van de zwakheid van het libretto, waarin het rijke onderwerp zeer schamel werd behandeld. Om dezelfde reden verwierf Prinses Zonneschijn de bijval niet waarop de meesterlijke muziek van Paul Gilson haar recht gaf. Wat gold voor die periode, wordt heden nog bewaarheid: wij hebben gebrek aan knappe librettisten, aan mensen die theater doorvoelen en met vast instinkt een handeling kunnen opbouwen, waarin niet alleenlijk de psychologie van de personages, in harmonieuze en stijgende spanning, een fatale ontknoping voorbereidt, maar een handeling die zich tevens in een karakteristieke atmosfeer beweegt, die aan de componist de gelegenheid verschaft een homogene stijl aan zijn werk te geven.

Een treffend voorbeeld daarvan is Carmen van Bizet. Op gebied van gesproken toneel mogen wij terecht met trots op enkele eersteplanfiguren wijzen. Maar, zullen sommigen zich afvragen, waarom maken die heren componisten dan geen gebruik van een toneelwerk dat reeds zijn sporen heeft verdiend? Doodeenvoudig omdat een opera, om kans van leefbaarheid te bieden, zekere eisen stelt welke niet gelden voor gesproken toneel. Bij voorbeeld: zorgvuldig uitgesponnen tirades van philosophische of psychologische aard, welke zeer dikwijls de meest interessante delen van gesproken toneel zijn, vallen, in operaterrein overgeplant, doorgaans nadelig uit. Wel kunnen bedoelde tirades - voor zo ver zij muzikale stof bevatten - ingekort worden; maar de schrijvers - en niet zonder reden - trekken geweldig de neus op wanneer hun gevraagd wordt hun kind op zo'n procustusbed te plaatsen. Verder moeten de opeenvolgende scènes het mogelijk maken dat de essentiële tempo's kunnen gevarieerd worden. (Men beelde zich een reeks tonelen in welke zich uniform in een onafgebroken langzame beweging voortsleept of het tegenovergestelde).

Evenmin mag bij het opbouwen van het scenario uit het oog verloren worden dat het slot van ieder bedrijf iets pregnants, iets treffends moet aanbieden voor de muzikale conclusie, zo niet, hoe hoog men ook de spanning had weten te behouden tijdens de vorige scènes, loopt gans de zaak op een fiasco uit. Evenals de muziek in 't algemeen, evolueert het operagenre voortdurend, maar niet in zelfde tempo: de zangers - die dikwijls de baas spelen - houden er te veel aan de aandacht op hen alleen te trekken en hebben, samen met het grote publiek, zoveel mogelijk geremd om de modernizering van het operagenre te beletten. Sinds Pelléas van Claude Debussy en de opera's van Richard Strauss schijnt die weerstand voor goed gebroken. Ik beschik niet over de nodige tijd om deze zaak hier ab ovo te behandelen.

Na de onsterfelijke opera's van Mozart en van Gluck, komt een periode van verval. Rossini triomfeert. Men moet Rossini geven wat Rossini toekomt. Zijn opera-buffa's zijn zeker het schitterendste wat in dat genre geschreven werd; maar, daar waar het om zijn ernstige opera's gaat, is het geraden een flinke sordina te zetten op de gekke dithyramben van de muzicologen en kritici van die tijd. Wanneer wij kennis genomen hebben van wat er o.a. over Semiramis zoal werd neergepend, en dan de partituur inzien, mogen wij ons te recht afvragen van welke soort de kunstzin van die heren was. Misschien leden zij aan kollektieve hallucinatie? Wie zich een persoonlijk oordeel wil vormen, leze, bij voorbeeld, 1e bedrijf, 1e toneel van die Semiramis. Daar kan men, ondermeer, het kermis-taptoedeuntje vinden dat dient om de grootpriesters van Belus te introduceren. Onnodig verder aan te dringen: in Rossini's opera wemelt het van dergelijke nonsens. Voegen wij er alleen aan toe dat rond datzelfde tijdstip Weber zijn Freischütz en Oberon schreef.

Zo wij van Rossini spreken, is het om er op te wijzen dat diezelfde dolle, misplaatste tierigheid, dat soort sans-gêne op kunstgebied tot heden toe, min of meer eigen gebleven is aan vele produkten van de Italiaanse operaschool. Dit is ook een der oorzaken van hun blijvend sukses, om dies wille dat de gewone mens zulks als een bewijs van temperament aanziet. Dat zijn van die wonderen der onschuld. Waar andere componisten doorgaans een sober recitativo plaatsen, neemt dé zuiderling zijn toevlucht tot een cantabile appassionato - iets wat hem buiten de muziek, ook nog meer voorvalt. De volkeren die niet zo dicht bij de zon wonen, kunnen zulks niet over hun hart krijgen. Zij hebben wellicht min cantabile appassionato in het bloed, maar, daarentegen, meer zin voor waarheid, schakering en evenwicht in de uiting van hun gevoelens.

En, het zal U niet verwonderen, het zijn precies die kostbare gaven welke het gewoon publiek, de vox populi, als zwakheden bestempelt en het afkerig maken. Daar is niets aan te veranderen. Het is een pudieke schroomvalligheid die ons belet een teder gezang door bazuinen en thebaanse trompetten te laten uitgalmen. Zelfs onze operetschrijvers missen de nodige culot om hun clinquant voor goud te doen doorgaan. En zo ten slotte, kom ik er toe enkele woorden over de belangstelling van ons eigen publiek te reppen. Onweerlegbare cijfers en feiten bewijzen dat de gewone operaliefhebber zeer lauwtjes voor eigen kunstuitingen voelt. In tegenstelling met de concertbezoekers, waaronder velen van eclectische zin getuigen, geraakt de operabezoeker versteend in de traditionele formules en aanziet als indringers alle nieuwe figuren, vooral figuren van eigen bodem.

Nochtans gebeurt het wel nu en dan dat er een genadige bries waait en dat er een inheems opera warm onthaald wordt. Gelukkig de componist die dan zijn bootje te water heeft! Maar dat die chançard zich wel hoede te denken dat die gunstige wind voorgoed in zijn zeilen blaast. IJskoude douchen kunnen hem te wachten staan, schotse stortbaden. Ik citeer een paar gevallen welke mij bizonder goed bekend zijn "et pour cause"! Een voornaam componist behaalt met zijn opera een glansrijk sukses in de hoofdstad en ziet datzelfde werk - God weet ten gevolge van welk geknoei - onthaald op bespotting in een andere grote stad. Een ander componist heeft het geluk zijn muzikale comédie tot tien maal toe te zien triomferen in de opera van een grote provinciestad. De naïeve auteur dacht dat zulks voldoende was om in de hoofdstad - onze hoofdstad - opgevoerd te worden. Mis. De schattenspelonk - pardon de Muntschouwburg - bleef onverbiddelijk voor hem gesloten: het toverwoordje "Sesam, open u!" kende hij niet - of liever - misprees hij uit te spreken.

Maar, zult U vragen, wat, in Godsnaam, is het toch dat die componisten verplicht zich zo'n lastig, ondankbaar job te blijven opleggen? Het rollen van de sisyphusrots en het vullen van het Danaïdenvat blijken, daarnaast, bijna sportief tijdverdrijf. Ja, waarom? Dat heb ik mijzelve ontelbare malen afgevraagd. De zucht naar roem? Misschien wel bij sommigen. Winstbejag? Laat mij toe te lachen. De waarheid ziet er ongeveer uit als zoiets. De operacomponisten - zo wel alle componisten die de roeping hebben - voelen een onweerstaanbare drang om zich af te zonderen in hun sonore dromen, waarin de werkelijkheid zich transfigureert en de bron wordt van de wonderbaarste fata morgana's. Dat gaat verbazend op opiumroken gelijken, met deze verzachtende omstandigheid toch, dat het min schadelijk voor de gezondheid en voor de samenleving is.

U begrijpt best, Hooggeachte Vergadering, dat er noch engel, noch duivel ooit kunnen beletten dat steeds componisten ergens een opera aan het uitbroeden zullen zitten, zelfs wanneer de laatste operazaal in een parking zal herschapen zijn. Mogen zij, net als hun voorgangers, met de zelfde begeestering en met het zelfde taai geloof in hun ideaal, volharden! En ik ging er aan toevoegen: en mogen ze gespaard blijven voor beproeving en strijd! Maar neen! Laat ons voor hen een manhaftig bestaan verhopen, een bestaan vol offervaardigheid in dienst van de kunst. Dat de vele Sancho Panza's van allerlei formaat en tendens, die op deze planeet zo ergerend gedijen, hen voor Don Quichotten zullen houden, komt er niet op aan. Voor ons zijn zij zovele korrels van het zout der aarde.


12 november 1957

Herberigs, R.: Rond de Compositie van een Opera. Mededeling ter Algemene Openbare Vergadering van 14 december 1957, in: Mededeling van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten, jrg. 19, nr. 3, 1957.