Ga verder naar de inhoud

Wanneer men het oeuvre van een componist intensief bestudeert, is het opvallend hoe dikwijls hoogtepunten in zijn leven of zijn werk samenvallen met het ontstaan van grote vocale composities. Waar dit, bij specifieke opera-, oratorium- en/of liedcomponisten uiteraard vanzelfsprekend is, ontmoet men echter bij de zogenaamde ‘symfonici’, waar het orkestraal werk centraal staat, hetzelfde fenomeen. Enkele voorbeelden volstaan om dit te illustreren. Beethovens Negende Symfonie (1824), Mendelssohns Twee Symfonie Lobgesang (1840), Mahlers Tweede (1894), Derde, (1895), Vierde (1900) en Achtste Symfonie (1907). Naast Vaughan Williams met zijn Sea Symphony schreven ook Ropartz, Jozef Ryelandt e.a. koorsymfonieën. Men kan stellen dat bij Beethoven en vooral Mahler het ‘symfonische’ primeert en solisten en /of koor slechts de uitdrukkingskracht en doorstroming van een emotionele geladenheid verhogen en/of intensiveren, niet het minst bij middel van een specifiek op deze emoties geënte tekst. Dichter bij ons heeft Benjamin Britten, met zijn Spring Symphony (1949) de symfonische vorm gebruikt om een aantal gedichten van verschillende dichters muzikaal te illustreren, waarbij hij zeer zeldzaam het volledig symfonisch orkest inschakelt en zodoende, in tegenstelling met de andere geciteerde voorbeelden, solisten en koorgedeeltes centraal stelt. Dit is, vooral wat het koor betreft in veel stereker mate nog, het geval met de koorsymfonie die Lodewijk de Vocht in 1932 schreef, nadat hij reeds, in hetzelfde jaar, een Lentesymfonie voor achtstemmig koor a capella had gecomponeerd. Echter speelt De Vocht ‘vreemde eend in de bijt’ omdat hij noch de solisten noch het koor teksten in de mond legt, maar slechts laat zingen en vocaliseren op de A-klank, al dan niet voorafgegaan door een medeklinker (L).

Voor deze belangrijke compositie van De Vocht vindt men, in allerlei documenten, verschillende benamingen terug: Koorsymfonie, Symfonie met koor, Symphonie pour Grand Orchestre et Choeurs en (m.i. de meest correcte benaming) Symfonie voor koor en orkest. Onze ‘documentalistisch’ ingestelde tijd kan met dergelijke onduidelijkheden geen genoegen meer nemen. Echter werd, tot ver na Wereldoorlog Twee, op de meest nonchalante manier omgesprongen met benamingen, titels enz. Zo werd meer dan eens, de ‘Chorale Caecilia’ het “Ste Ceciliakoor van Antwerpen’ genoemd.

De Vocht droeg zijn Symfonie op aan de maecenas en voorzitter van de Nieuwe Concerten, Henri Fester. Gedeelten uit de Symfonie werden voor het eerst ten gehore gebracht in december 1932 tijdens een van de Concerts Populaires in Brussel, samen met de Psalmensymfonie van Stravinsky. De eerste uitvoering van de volledige Symfonie had plaats op 19 maart 1933 in Antwerpen tijdens een concert, uitsluitend gewijd aan muziek van De Vocht. Door de muziekcritici werd de Symfonie voor koor en orkest in het algemeen zeer gunstig onthaald. De Nederlandse Telegraaf uitte de bewondering voor de Symfonie in dithyrambische bewoordingen omdat de ‘rimram-rijmelarijen de muziek niet verstoorden’. De beruchte Antwerpse muziekcriticus August Monet van De Nieuwe Gazet, die ook in het Antwerpsch Tooneel schreef onder de veelbetekenende initialen RIP, was het hier duidelijk niet mee eens en vond dat het geen stijl had zo lange tijd ‘gapers’ op het podium te moeten bekijken. Hij was echter wèl van mening dat, indien De Vocht een tekst zou laten schrijven onder de vocale lijnen, men een ‘magnifiek gewrocht rijker zou zijn’.
De wellicht belangrijkste uitvoering van de Symfonie voor koor en orkest had plaats op de Wereldtentoonstelling in Parijs in 1937. De Vocht werd geëerd en bejubeld, o.m. door Paul Claudel in de Nouvelles Littéraires en benoemd tot Ridder in het ‘Légion d’Honneur’.

De Symfonie voor koor en orkest werd op de grammofoonplaat opgenomen onder de titel Symfonie met koor door de Chorale Caecilia (onder de benaming Ste. Ceciliakoor van Antwerpen) met de Filharmonie van Antwerpen, o.l.v. de toondichter zelf. Fonior-Decca produceerde deze plaat in samenwerking met het Lodewijk de Vochtfonds onder nummer PR 3001 X.

Lodewijk de Vocht kende, als geen ander, de mogelijkheden maar ook de begrenzingen van de menselijke stem. Daardoor is de Symfonie als het ware een ‘model’ voor iedere componist die deze mogelijkheden en begrenzingen wil kennen en uitdiepen. Daarnaast heeft deze Symfonie (m.i. althans) een belangrijke spilfunctie in De Vochts oeuvre. Ze is als het ware een synthese van wat hij daarvoor reeds geschreven had en draagt in zich, in het kader van een steeds evoluerende compositietechniek, de kiem van een impressionisme dat zich ontplooi en voltooit in een reeks latere werken.

De Symfonie voor koor en orkest is drieledig gestructureerd en omvat een Allegretto-Allegro, een Andante en een Allegro con brio-Presto.
Twee hoofdthema’s beheersen het werk en komen steeds, iets gewijzigd of in gevarieerde vorm terug. Het eerste is een schallende roep naar de ruimteloze tijd; het tweede, als een melodie voor een volkslied, beschrijft de lyriek van het leven. De intermenselijke relatie wordt gesublimeerd door en sopraan- en tenorsolo in het tweede deel. In elk van de drie bewegingen worden dansvormen en –ritmes benut, waarbij De Vocht de syncopen niet schuwt. De thema’s wervelen door elkaar, afwisselend in koor of orkest; de stemmen worden – in hun eigen idioom en kleur – als instrumentale groepen behandeld. Bijna-aria’s worden afgewisseld met vrij halsbrekende vocalises die de uiterste tessituurgrenzen van elke stemgroep bestrijken.
Eén van de karakteristieken van de Vlaamse componisten van de post-romantiek komt in de Symfonie zeer scherp naar voor, nl. de rijke orkestratie. De Vocht is, zoals Benoit, Gilson, De Boeck e.a. een meesterlijk orkestrator en omkranst telkens weer opnieuw het thema, wie het ook zingt of speelt, met een ongemeen rijk orkestraal palet van verschillende kleuren en schakeringen.

Wat De Vocht heeft bedoeld met, of het waarom van deze Symfonie-zonder-woorden, is nooit duidelijk uitgesproken. Men zou kunnen veronderstellen dat het zijn bedoeling was te demonstreren wat men kan bereiken aan gevoelsgeladenheid en uitdrukkingskracht met een koor-orkest combinatie – zelfs zonder woorden. Evenzeer zou het kunnen dat hij wilde aantonen dat, wanneer muziek bij machte is een nieuwe dimensie te geven aan een tekst of gedicht, zij zelf niet noodzakelijk woorden nodig heeft.

Brand, A.: Symfonie voor koor en orkest 1932, in: Lodewijk De Vocht. Een kroniek van een leven voor de schoonheid, Wommelgem, 1987, p. 162-163.