Ga verder naar de inhoud

In den loop dezer maand en ook nog in Januari 1936 wordt, onder de hooge bescherming van het stadsbestuur, door de kunstminnende Mechelsche bevolking een indrukwekkende hulde gebracht aan de nagedachtenis van een harer zeer verdienstelijke zonen, wijlen Gustaaf Van Hoey, bij gelegenheid van de 100ste verjaring zijner geboorte.

Gustaaf Van Hoey werd geboren te Mechelen op 28 October 1835. Hij studeerde harmonie en compositie aan het Brusselsche conservatorium. In 1861 dong hij mee naar den "Prijs van Rome" en verwierf een eervolle melding met zijne kantate Hagar dans le désert. Na deze flinke en aanmoedigende onderscheiding kwam Van Hoey, die een overtuigd Vlaming was, in betrekking met de vooraanstaande Vlamingen uit Brussel. Aan Van Hoey komt de eer toe, het eerst met een Vlaamschen tekst te hebben deelgenomen aan den wedstrijd om den Prijs van Rome, en dat onder de volgende omstandigheden. Reeds lang werd door de Vlamingen getracht, ook Vlaamsche teksten te doen aanvaarden voor den bedoelden prijskamp. Meerdere verzoekschriften werden zelfs tot de regeering gericht. Doch door de leidende kringen werd de Vlaamsche taal als anti-muzikaal beschouwd en er werd zelfs geantwoord, dat, wat er ook van zij, geen enkel componist het zou wagen op Vlaamschen tekst te werken, vermits dit een zekere mislukking zou beteekenen. Dit was een werkelijke uitdaging! Gustaaf Van Hoey nam den handschoen op en verklaarde zich spontaan bereid de proef te wagen.

Emmanuel Hiel dichtte De 'Wind, waarna onze koene Mechelaar geestdriftig aan het werk toog: hij verwierf een tweeden prijs! Een schitterende overwinning dus. Men schreef toen 1865. Gustaaf Van Hoey was een uiterst vruchtbaar componist. Meerdere kantaten werden door hem getoondicht, als b.v. deze voor de onthulling van het gedenkteken van Rembert Dodoens, de Verhaeghekantate, de Van Beneden-kantate, de Merodekantate en zoovele andere. Hij schonk ons een rijken schat van kunstvolle liederen, benevens tal van klavierstukken en grootsche orkestwerken. Een zijner laatste werken was de vertaling van de eerste mis van Delarue uit de missel van Margaretha van Oostenrijk, dewelke hij overschreef van het oude in het moderne contrapunt. Dit werk werd tot heden nog niet uitgevoerd.

Van Hoey werd in 1862 aangesteld tot organist der St. Pieterskerk, zoodat het geen verwondering baren mag, dat hij ook menig kerkelijk werk heeft getoondicht, als motetten, missen, e.a. Deze werken werden onder zijn leiding door groot orkest op het oksaal uitgevoerd, zoodat deze muziekuitvoeringen een algemeenen bijval kenden. Deze composities mogen nochtans niet als eigenlijke kerkelijke muziek beschouwd worden. Alhoewel op latijnschen tekst bewerkt, hadden zij evenwel geen diep-godsdienstige strekking. Weten onze lezers ook, dat Van Hoey vaak den hoogen St. Romboutstoren beklom om er den beiaard te bespelen en dat hij en der vurigste aanmoedigers was van den prins der beiaardiers, n.l. meester Jef Denijn!

Doch Gustaaf Van Hoey heeft zich in het bizonder verdienstelijk gemaakt als bestuurder van het Conservatorium. Van 1843 tot 1849 bestond er te Mechelen enkel een zangschool. Tijdens het bestuur P. T. Verelst werd de zangschool tot muziekschool uitgebreid. In 1868 werd Gustaaf Van Hoey tot bestuurder der Muziekacademie benoemd, betrekking die hij tot 1906 heeft waargenomen. Feitelijk was hij dus niet de stichter, doch hij is de bezielende, geestdriftige inrichter geweest, die het Conservatorium volledig de met al de noodzakelijke leergangen. De muziekschool, die gevestigd was in het achtergebouw der Halle, werd in 1869 verplaatst naar het prachtige Hof van Busleyden aan de St. Janstraat. Tijdens zijn bestuur, n.l. in 1875, werden eveneens de juffrouwen tot het volgen der lessen toegelaten. Tal van nieuwe cursussen werden ingericht, zoodat terecht mag verklaard worden, dat Gustaaf Van Hoey de grondlegger is geweest van onze stedelijke muziekschool. Steeds heeft hij met matelooze toewijding zijn beste krachten gewijd aan den bloei der inrichting. Met een echt vaderlijke zorg was hij bekommerd om de vorderingen zijner leerlingen, en aan menige onder hen gaf hij, buiten het conservatorium om, kosteloos private lessen. Geregeld was hij in briefwisseling met de bestuurders der conservatoria van Brussel en Antwerpen en won alzoo inlichtingen in over zijn oud-leerlingen, die aldaar hun studiën volmaakten. In 1898, tijdens een der menigvuldige herhalingen van de Van Beneden-kantate, deed de meester een zoo ongelukkigen val, dat hij zich de knieschijf brak, hetgeen hem noodzaakte ontslag te nemen als organist der St-Pieterskerk. Stilaan trok bij zich uit het werkdadige leven terug, tot hij in 1906 aftrad als bestuurder van het Conservatorium. Hij stierf op 18 Januari 1913.

Maar wij wenschen hier nog even de aandacht onzer lezers te vestigen op de groote verdienste van den gevierden meester als kultuurverspreider. Gustaaf Van Hoey sloot zich niet op in een ivoren toren: hij leefde midden zijn volk, dat hij beter en grooter wenschte. Met kwistig gebaar wilde hij zijn medemenschen van zijn weten en kunnen, van zijn edele kunst laten genieten. Met Willem Geets, den fijnzieligen kunstschilder, met Van Melckebeke, Delafaille e.a. zette hij te Mechelen een kultureele beweging op het getouw. En om aan te toonen, welk echt en haast onoverkomelijk pionierswerk diende volbracht, hoeven we te wijzen op de erbarmelijke toestanden, die toen te dien tijde te Mechelen heerschten. Er waren enkele aristocratische families, die geheel en uitsluitend een Fransche beschaving kenden, en zich angstvallig van de mindere standen afzijdig hielden, in zooverre zelfs dat, bij een liefdadigheidsconcert hetwelk in 1866 gegeven werden waarop een uitvoering der kantate De Wind plaats vond, in het programmaboekje een Fransche vertaling van den tekst gevoegd was, om aan de gegoede burgers, die het concert bijwoonden, toe te laten de uitvoering te kunnen volgen! Dit bewijst ten overvloede, in welke moeilijke omstandigheden die noeste schare werkers hun edele, opvoedende taak moesten vervullen. Daarom ook hebben ze recht op de erkentelijkheid van eenieder.

Deze erkentelijkheid wordt thans - nu men bezig is met hem te vieren en te herdenken - in een ware en grootsche volkshulde omgezet. Door den heer Edward De Keyser, den ieverigen voorzitter van het Gustaaf Van Hoey-comité, die ons zeer bereidwillig te woord stond in zijn stemmige villa aan de Auweghemvaart, wordt ons meegedeeld, dat eene Van Hoey-week ingericht werd. Onder leiding van het Stedelijk Conservatorium werd een groot galaconccrt gegeven, gewijd aan werken van den meester. Het programma vermeldde o.m. de uitvoering van de Jubelouverture. Tijdens dit concert werd dan tevens een gedenkplaat onthuld, die daarna in het Conservatorium zal geplaatst worden. Ook in den gevel van het huis in de Frederik de Merodestraat, waar Van Hoey woonde, wordt een plaat aangebracht. Vervolgens heeft de volledige uitvoering plaats van de prachtige Van Beneden-kantate met begeleiding van een groot orkest: ruim 500 uitvoerders zullen daartoe hunne medewerking verleenen. Tijdens de prijsuitdeeling van het Conservatorium werd door het orkest een bloemlezing uit het werk van Gustaaf Van Hoey gespeeld. Een tweede groot concert wordt eveneens in het vooruitzicht gesteld, waarop de Laudate dominum en andere kleine werken zullen uitgevoerd worden. Dit concert zal besloten worden met de kantate De Wind. Wij zijn overtuigd, dat niet enkel de gansche Mechelsche bevolking op waardige wijze den verdienstelijken meester vieren zal, doch dat het heele kunstminnende Vlaanderen zich bij de ontworpen hulde zal aansluiten.

Mechelen, December 1935.

Verdin, J. [sr]: Mechelen - Bij het eeuwfeest van wijlen toondichter Gustaaf Van Hoey, in: De Stad Antwerpen, 20 december 1935, nr. 41, p. 1109.