Liederen van Gustave Huberti

Avec les plus vifs regrets on a appris la mort d'un artiste éminent qui par la culture et la distinction de son esprit, par la noblesse de son caractère, par la sincérité et la fermeté de ses convictions, par son enseignement, par ses oeuvres, restera parmi les figures marquantes de l'école belge à la fin du XIXe siècle: Gustave Huberti. (...) Jusqu'au bout Gustave Huberti demeura tel qu'il se montra alors: intransigeant dans ses opinions dont la sincérité était d'ailleurs intangible. Au fond, c'était une âme profondément artiste, c'est-à-dire sensitive et croyante. La musique était pour lui une sorte de réligion. Son culte pour elle confinait au fanatisme et plutôt que de permettre qu'on y manquât, il se fut sacrifié corps et âme.
(Maurice Kufferath, Le Guide musical, 3-10 juli 1910)
Gustave Huberti (Brussel, 1843-Schaarbeek, 1910) werd geboren in een artistiek milieu. Zijn vader Edouard Huberti (1810-1880) was een begaafd violist en zanger, en hij componeerde operettes, liederen en pianomuziek. Omstreeks 1860 begon hij zich wel steeds meer als kunstschilder te manifesteren. Hij schilderde vooral landschappen en plein air en behoorde daarmee tot de vroege ‘School van Tervuren’.
Ondertussen studeerde Gustave Huberti aan het Conservatoire Royal de Bruxelles op zijn zestiende af met een eerste prijs compositie bij directeur François-Joseph Fétis (1784-1871). In 1865 won hij de Prix de Rome, waardoor hij drie jaar in Duitsland kon verder studeren. Gedreven door zijn enthousiasme voor de liedkunst van Robert Schumann schreef Huberti in de jaren 1867-1868 een twintigtal liederen op Duitse verzen van Gottfried August Bürger, Emanuel Geibel, Johann Wolfgang von Goethe, Heinrich Heine, August Heinrich Hoffmann von Fallersleben en Ludwig Uhland. Zo schreef hij in München in september 1868 op enkele dagen tijd minstens zeven van een reeks van acht Wanderlieder op gedichten van Uhland. Huberti droeg deze cyclus op aan zijn vriend, de bas-bariton Emiel Blauwaert (1845-1891).
Na zijn verblijf in Duitsland trok Huberti met zijn stipendium van de Prix de Rome nog een jaar naar Italië waar hij werkte aan zijn rapport Aperçu sur l’histoire de la musique religieuse des Italiens et des Néerlandais (1873).
Bij zijn terugkeer in België kwam hij in contact met de dichter Emanuel Hiel (1834-1899) en via hem met componist Peter Benoit (1834-1901). Huberti werd een overtuigd aanhanger van Benoits Vlaamse muzieknationalistische opvattingen, en ook hij componeerde vanaf dan op Nederlandse teksten, onder meer van Hiel. Nadat hij drie jaar directeur was van de Académie de Musique van Mons (1874-1877), werd Huberti muziekinspecteur bij de Antwerpse stadsscholen. In die periode schreef hij vooral composities voor kinderen. In 1893 werd hij directeur van de École de Musique van Sint-Joost-ten-Node.
Als vurig Wagneriaan bezocht Huberti in 1889 de Bayreuther Festspiele, waar hij in Villa Wahnfried Emiel Blauwaert aan de piano begeleidde in fragmenten uit het oratorium De Oorlog van Peter Benoit en in enkele van zijn eigen liederen. Huberti onderhield ook contacten met componisten van het ‘Machtige hoopje’. Toen Aleksandr Borodin tijdens de Wereldtentoonstelling van 1885 naar Antwerpen kwam, dirigeerde Huberti diens tweede symfonie.
Tot Huberti’s belangrijke werken behoren, naast zijn liederen, het symfonisch gedicht Hymne à la science, Triomffeest voor orgel en orkest, een pianoconcerto, het melodrama Christine (Leconte de Lisle) en de onder invloed van Hector Berlioz geschreven Symphonie funèbre.
Huberti was kieskeurig in de selectie van de gedichten die hij op muziek zette. Dat geldt niet alleen voor de Duitse Lieder; ook voor zijn Franse mélodies greep hij naar verzen van bekende negentiende-eeuwse dichters zoals Victor Hugo, Théophile Gautier, Sully Prudhomme, Alfred de Musset, Jean Richepin en Armand Silvestre.
Het onuitgegeven lied Pâle étoile du Soir (1866) behoort tot zijn vroegste composities en werd getoonzet op een gedicht van zijn toen favoriete dichter de Musset. Bij een aantal mélodies uit zijn laatste periode, zoals Lied (Gautier), Mal ensevelie (Prudhomme), Le monde est méchant (Gautier), en het sarcastische La pêche à la ligne (Richepin) (1905, opgedragen aan Eugène Ysaÿe) zijn de muzikale factuur en het harmonisch klankbeeld heel wat progressiever. Deze avant-gardistische tendens is heel uitgesproken in twee orkestliederen op gedichten van Richepin: Brume de midi en de dramatische scène A la dérive. Enkele melodieën op verzen van 15de en 16de eeuwse Franse dichters dateren uit een vroege periode (1867-1868) en zijn op een eenvoudiger manier getoonzet.
Jozef De Beenhouwer