Een (her)ontdekking in het klankarchief van de VRT:
Sinds enkele jaren duikelen enkele enthousiaste audio-archivarissen in het klankarchief van de VRT interessante opnames op die na enig oppoetswerk echte parels blijken te zijn. Die parelvissers brachten onlangs het quasi onbekende oratorium Pastor bonus (1931-1932) van priester-componist Jules Vyverman (Mechelen, 6 januari 1900 - Antwerpen, 15 december 1989) boven water.
Vyverman, die bij eminente componisten als Jules Van Nuffel, Lodewijk Mortelmans, Flor Peeters en Marinus de Jong studeerde, was bijna zijn volledige carrière aan het Lemmensinstituut verbonden, waar hij in 1952 Van Nuffel opvolgde als directeur. Als componist is Vyverman vooral bekend als componist van liturgische werken, maar dat hij nog veel meer in zijn mars had, toont deze herontdekking van zijn oratorium Pastor bonus. Dit driedelig oratorium toont Vyvermans krachtige inspiratie en vakmanschap, die ook wel in zijn psalmen te horen zijn, en laat een verrassend weelderige orkestratie horen. Alleszins stelt dit belangrijke historische document het beeld van Vyvermans als componist bij. Een belangrijke vondst dus!
Ook de uitvoering door de Omroepensembles van het INR o.l.v. Léonce Gras en de opname klinken verrassend goed! Het werk werd in april 1960 op de radio uitgezonden - bijna dertig jaar dus na het componeren - en werd opnieuw uitgezonden op 23 mei 1963. Deze historische opname was (op lakplaten) terechtgekomen in het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven (de voorloper van het Letterenhuis in Antwerpen) en dan via via opnieuw terechtgekomen bij de Omroep, waar de opname nu werd opgevist en naar waarde geschat: een belangrijk stuk muziekerfgoed!
Zo meteen, zo rond 13.25 u, zijn de klankarchivarissen Bárbara Sarmentero en Koen Renders te gast op in het Klara-programma Music Matters waar ze gaan spreken over het digitaliseren van lakplaten en ook een fragment uit Vyvermans oratiorium gaan laten horen. Dit kan u herbeluisteren via de volgende link: https://www.vrt.be/vrtmax/luis...
De bijzondere opname kan u vanaf nu op ons YouTube-kanaal beluisteren (zie onderaan deze tekst).
En hier kan u het artikel van Paul Van Crombruggen lezen dat in de Radioweek verscheen naar aanleiding van de uitzending in 1960:
Mgr. Juul Vyverman: Pastor Bonus (De Goede Herder) van Jules Vyverman
Oratorium in drie delen voor soli, koor en orkest, opus 25, op een tekst van E.H.A. van Broeckhoven
Er is steeds een grote aantrekkingskracht uitgegaan van al wat God en de Godsdienst betreft op het gemoed van elke kunstenaar, welke materie hij ook behandeld heeft om zijn diepste wezen uit te drukken.
De enige verklaring daarvoor is het feit dat al wat men het religieuze wat te maken heeft een geheim bergt, dat nimmer door de mens kan achterhaald worden, maar steeds tot achterhaling prikkelt; geheim, dat God voor onbescheiden blikken beschermt – en gelukkig nog maar voor de mens – is een doelwit geworden zonder weerga voor diezelfde mens. Trouwens al wat zichtbaar is, zit gevangen in een natuurlijke stoffelijke vormgeving, en kan gemakkelijker tot nieuwe vormen herschapen worden dan het onzichtbare onstoffelijke bovennatuurlijke dat geen banden kent, noch aan banden kan gelegd worden, tenzij de banden van God die oneindig onveranderlijk zijn.
De mens, die van zijn oorsprong uit overtuigd is van het bestaan van de Bovennatuur – hij weze nu een gelovige of een ongelovige, in de zin die wij aan deze levenshouding geven – heeft er van in de oertijden naar gestreefd deze bovennatuur in een natuurlijke vorm over te hevelen, een vorm die kan beantwoorden aan zijn diepste inzichten en tevens in verhouding zou kunnen zijn met de diepste gevoelens van zijn toekijkers en toehoorders. De moeilijkheid, maar ze is dan ook de enige en de onoverkomelijke, is dat de Bovennatuur zich nooit of nimmer in welke vorm ook laat vastleggen: alle pogingen van al de kunstenaars van alle tijden en van alle wijsgerige en theologische strekkingen samengebundeld geven nog niet het miniemste weerbeeld van wat de Bovennatuur wel zou kunnen zijn. Het is tevens door alle eeuwen heen een twistpunt geweest tussen degenen die alleen in de ziel de bovennatuur wensten te beleven en ze als dusdanig aan hun tijdgenoten verklaarden, zoals theologen, filosofen en vooral mistiekers, en de kunstenaars die als bezeten geweest zijn om hun steentje bij de Godsopenbaring bij te dragen.
Het is heel erg maar het is een onomstootbaar feit te moeten vaststellen dat op geen enkel gebied van de kunst zoveel bombast, gevoelerigheid, bondieuserie en tutti quanti aan de dag gelegd is als op het terrein van de religieuze kunst: wat al prutswerk dat van plaaster tot plaaster uiteenviel werd er niet ineengeflanst?
En niet alleen in de plastische kunsten is dit zo, maar ook op muzikaal gebied hebben de meesten en niet van de kleinste komponisten naast de roos geschoten: hun pogingen waren soms geniaal maar de tijd waarin ze leefden en vooral hun eigen diepste gemoedsgesteltenis leidden heb op een dwaalspoor: het verschil tussen waarachtig zieleleven en intens gevoelsleven is zo klein dat de meeste mensen het ene met het andere gedurende gans hun leven verwarren en dan ook niet in staat zijn om het zuiver religieuze uit het gevoelsleven te zanten.
De H. Paus Pius X heeft dit maar al te goed begrepen toen hij zijn berucht geworden Encykliek “Motu proprio” de wereld heeft ingezonden. Deze Encyckliek trouwens getuigt van een werkelijkheidszin die juist op haar tijd kwam, na enkele eeuwen van totale verwarring en ontwaarding op religieus muzikaal gebied.
De voornaamste factor waarvoor de Paus de grootste aandacht opvorderde was dat de muziek in de kerk moest beantwoorden eerst en vooral aan de noodzakelijke eenvoud, vereist tot opluistering van de kerkelijke diensten. Daarbij mocht het echter niet blijven; ook buiten het bidhuis moest er noodzakelijk gestreefd worden naar eenvoud in en om alles wat enigszins met het religieuze in aanraking kwam.
Wie een gewijde tekst in muziek wilde verklanken, moest zich strikt houden aan de diepere betekenis van het woord, dat aan de gedachte ten grondslag lag. En dat heeft Mgr. J. Vijverman alleszins en ten volle begrepen wanneer hij zich boog over een of ander gewijd onderwerp, en hij heeft er heel wat behandeld, maar dan voornamelijk wanneer hij zich gewaagd heeft aan het verklanken in de muziek van een der mooiste parabelen uit het Evangelie.
PASTOR BONUS. DE GOEDE HERDER, die zijn leven veil heeft voor zijn kudde; de Goede Herder die de negen-en-negentig schapen van zijn kudde aan zijn trouwe wachters toevertrouwt om zelf het verloren gelopen schaap te gaan zoeken om het met veel liefde terug te brengen naar de schaapstal opdat er ten slotte maar één Herder en één Schaapstal meer zou wezen. De Goede Herder die toegang is en raakpunt voor allen die in hem geloven willen, voor allen die luisteren willen naar zijn stem, omdat Hij de stem is van de Liefde; al de anderen die zich als dusdanig uitgeven zijn leugenaars en bedriegers en hebben alleen de ondergang van de kudde op het oog, zij zijn er op uit om verdeeldheid te zaaien en in het verderf te storten. (Zie Evangeliën van Matth. XVIII, 12 en vlg.; Luc. XC, à en vlg. en Joan. X, I en vlg.).
Op dit stramien heeft de E.H.A. van Broeckhoven de tekst van dit Oratorium uitgebouwd. Het bestaat uit drie delen:
In het eerste deel, dat inzet met het Dichterskoor, dat zo wat de taak vervult van kommentator om de atmosfeer te scheppen, horen we een zeer eterisch muzikaal motief dat ons dadelijk verplaatst in een zeer mooi landschap de morgen van een zomerse dag.
Uit deze bijna onwezenlijke atmosfeer groeit plots het Herdersmotief, dat trouwens gans het werk beheerst; het werd genoteerd in een Dorische toonaard: de melodie er van roept offertorium van Allerheiligen. De zang van de Herder zelf is zeer sober gehouden zoals het past bij de uit te beelden figuur.
De kudde, toevertrouwd aan het koor van sopranen en tenoren, betuigt haar vertrouwen in het beleid van de Herder: zij zullen Hem volgen waar Hij ook gaat. In het slotakkoord, fa kruis groot, van dit eerste gedeelte, sluipt een re kruis als een vreemd geluid als om ons te verwittigen dat er iets op komst is dat een zekere angst verwekt. En dat is dan ook het geval in het tweede gedeelte dat direkt inzet met het vreemde Lokmotief, ironisch en cinisch, dat de dief voorstelt die onaangemeld met sluikse middelen de stal binnensluipt om ontreddering en verstrooidheid te veroorzaken; de lokstem is als de bekoring die met het woord vrijheid goochelt en er alle mogelijke verlangens uit puurt; hoger en scherper wordt de stem van de bekoorder, aangescherpt door een koor van jakhalzen, die de grootste onrust verwekken onder de kudde: gans de schaapstal staat in rep en roer en wanneer de verwarring op haar hoogtepunt is, en de muziek meteen een geweldige klimaks bereikt heeft, valt plots een onheilspellende stilte in. Dan verhaalt het Dichterskoor ons hoeveel smart de Herder ondergaat bij het zien van zoveel leed. Maar wanneer hij de schapen van de kudde telt en ondervindt dat er een ontbreekt dan kent Hij geen rust meer tot hij het verdwaalde schaap terug zal gevonden hebben; en daar weerklinkt opnieuw als een hoopvolle groet het pastorale motief van de Herder; gedreven op een gemelismeerd motief gespeeld op de engelse hoorn gaat de Herder op zoek naar het verloren schaap, en wanneer hij het gevonden heeft, koestert Hij het op zijn schouder en brengt het terug in de schaapstal opdat er maar één kudde en één Herder meer zou wezen.
Het derde gedeelte zet in met een Andante Cantabile waarin het Dichterskoor ons verhaalt hoe de Herder het verloren schaapje om zijn hals gelegd terug draagt naar de schaapstal
Daar weerklinkt weer, en ditmaal in een grote tertstoonaard het Herdersmotief als om te beduiden dat het lijden een einde genomen heeft en dat de heerlijkheid een aanvang kan nemen.
En het Oratorium eindigt op een glorieus slotkoor, gebouwd op het heerlijke gregoriaanse Alleluia uit het Graduale van de Paasmis: Het is als één grote jubelkreet die zijn echo hoort zinderen in het vizioen van de eeuwige Godsvreugde.
Mgr. JUUL VIJVERMAN werd geboren te Mechelen op 6 januari 1900: een driekoningenzoon tot hoge daad voorbestemd. Na volbrachte Oudere Humaniora aan het Sint-Romboutscollege, ging hij te leer in de Wijsbegeerte aan het Klein- en in de Godgeleerdheid aan het Groot-Seminarie van zijn geboortestad
Na zijn H. Priesterwijding in 1923 werd hij door zijn geestelijke overheid naar het Lemmens-instituut gestuurd om er zich in de geheimen van de muziek in te wijden, maar wie zou in die jaren, van 1923 en 1926 toen hij zijn Einddiploma behaalde, hebben kunnen vermoeden dat deze eenvoudige jonge priester zesentwintig jaren later zelf zou geroepen worden om aan het hoofd te staan van deze instelling?
En toch is dat een werkelijkheid geworden met al de zware lasten daaraan verbonden. Meer nog! Om zijn uitzonderlijke gave en verdiensten werd Mgr. J. Vijverman door het Metropolitane Kapittel van Sint-Rombouts benoemd tot Erekanunnik in oktober 1951; tevoren reeds in 1950 was hij bevorderd geweest tot Ridder in de Orde van Leopold II om op 16 februari 1960 gepromoveerd te worden tot Officier in de Kroonorde. De echte kroon op het werk echter verwierf hij toen het Z.H. Paus Johannes XXIII behaagde Kanunnik Vijverman aan te stellen als zijn Geheim Kamerheer met als de eretekens en verdiensten hieraan verbonden.
Dat alles echter is nu eenmaal de uiterlijke sier die de innerlijke mens nu eenmaal moet omkransen wanneer die mens een taak vervuld heeft en nog steeds vervult die ver boven het gewone uitsteekt.
Mgr. Juul Vijverman is eerst en vooral een priester-toon-dichter in de meest vergeestelijkte zin van dit woord. Wij kunnen echter niet in het bestek van deze al te korte bijdrage al de werken vermelden die Mgr. Vijverman tot op heden op zijn aktief heeft, vanaf dit eenvoudige Lenteliedje dat hij in 1918 komponeerde tot het zeer uitgebreide vierstemmige motet “In me gratia” met orgelbegeleiding dat hij onlangs in 1959 voltooide, alover die ruim vijftig liederen met religieuze en profane inslag, die veertien koorwerken met of zonder begeleiding; die 9 Kantates en dat twintigtal specifiek religieuze werken, alsmede het enige Oratorium “Pastor Bonus”, dat in onderhavig koncert zal uitgevoerd worden en dat ontstond in de jaren 1931 – 1932, toen Monseigneur leraar was aan het Sint-Stanislascollege te Antwerpen; want niet alleen is hij vermaard komponist geworden doch ook een opvoeder van hoge waarde. En om deze beide uitzonderlijke verdiensten werd hij in 1935 naar Mechelen teruggeroepen om er de plaats te bekleden van leraar in begeleiding, in Gregoriaans en in harmonie aan het Lemmens-instituut.
Van die dag af is hij een der trouwste medewerkers geworden van wijlen Mgr. Juul van Nuffel, die met zoveel gezag gedurende 34 jaren (van 1918 tot 1952) het bestuurschap heeft waargenomen over dit Instituut, en tevens de stichter en bezielende leider geweest is van het wereldberoemde Sint Romboutskoor, dat met Mgr. Van Nuffel de hoogste toppen van de koortechniek heeft weten te bereiken.
Deze uitzonderlijke nalatenschap werd Mgr. Juul Vijverman op de schouders gelegd door Z. Em. Kardinaal J. E. van Roey in 1952, toen Mgr. J. van Nuffel om gezondheidsredenen definitief en met grote droefheid in het hart zich moest terugtrekken.
De voornaamste verdienste echter van Mgr. J. Vijverman is het volhardende doordrijvendheid in het toepassen “naar de letter en in de geest” van de Encykliek “Motu propriu”, waarover wij het reeds in het begin van deze bijdrage hadden en waarin de H. Paus Pius X met het sterke gezag en de uitzonderlijke bevoegdheid die hem eigen waren al wat profaan is en zoetzapperig aan de muziek eens en voorgoed uit de kerk heeft willen bannen om er de eenvoud en de soberheid vereist voor de liturgische dienst voor goed te vestigen.
Mgr. Juul Vijverman is een van dezen die de oproep van de Paus ten volle begrepen heeft, en wij weten dat hij in dezen zal volharden omdat hij gelooft in de ongerepte Schoonheid, die haar beginsel heeft in de Eenvoud, de Nederigheid en de Liefde.
Paul VAN CROMBRUGGEN