Ga verder naar de inhoud

Nieuwsbrief 1 (augustus 2002)

1. Internationale opnamen van Poot

Een zoektocht op het internet leert dat Marcel Poot (1901-1988) in het buitenland verbazend veel gespeeld wordt. Zijn kamermuziekwerken worden regelmatig geprogrammeerd. Zijn orkestmuziek, die door Alexander Rahbari en Frédéric Devreese op cd werd gezet, is vaak te horen op buitenlandse radiostations (vooral in de Verenigde Staten) en internationale artiesten grasduinen voor hun cd-opnamen in zijn omvangrijke oeuvre. We selecteerden twee cd's:

A/ Rhapsodie voor twee piano's op de cd Reding and Piette play works for two pianos - Olympia OCD 271 (8'21")

Janine Reding en Henry Piette vormden een van de legendarische pianoduo's uit de twintigste eeuw. Tussen 1966 en 1969 gaven ze verschillende meestercursussen aan de Muziekkapel Koningin Elisabeth. Na de dood van Piette was Reding vooral actief in de Verenigde Staten, waar ze jonge pianoduo's op weg hielp. Deze Rhapsodie schreef Poot speciaal voor het pianoduo. Het werk werd opgenomen in Bazel. Deze historische opname bevat verder nog werk van Wilhelm Friedemann Bach, Johannes Brahms (Haydnvariaties), Jehan Alain, Darius Milhaud en Alexander Tansman.

B/ Legende voor hoorn en piano op de cd Französische Musik für Horn und Klavier - Berlin Classics (5'02")

Uitvoerders zijn Peter Damm (hoorn) en Peter Rösel (piano). Peter Damm is een van de Duitse tophoornisten en was lange tijd verbonden aan het Gewandhausorchester in Leipzig en de Sächsische Staatskapelle Dresden. Poot wordt hier wel verkeerdelijk als een Fransman beschouwd.

2. Peter Benoit in Amsterdam

Op 21 februari 2002 werd in de Rode Hoed in Amsterdam het Larghetto uit het Quatuor (1858) van Peter Benoit (1834-1901) uitgevoerd. Dit gebeurde in de reeks IJsbreker on tour. De muzikale wereld van...

Het Muziekcentrum IJsbreker heeft een concertreeks lopen waarin schrijvers hun muziekavond zelf mogen samenstellen. Tussen de geselecteerde composities door lezen ze voor uit eigen werk. Die donderdagavond in februari was het de beurt aan Jeroen Brouwers. Hij koos voor een nieuw werk van zijn vriend Robert Heppener en voor fragmenten uit werken van Schubert, Sjostakovitsj en Benoit. Het Larghetto uit diens kwartet had hij voor de eerste keer gehoord toen hij de CANVAS-documentaire over Peter Benoit aan het bekijken was. Hij was zodanig gegrepen door deze muziek dat hij dit stuk er persé bij wilde. Daarmee stelde hij de programmator van De IJsbreker voor grote problemen, want partituur noch partijen - die trouwens niet gedrukt zijn - bleken in Nederland te vinden! Na een lange zoektocht kwam ze uiteindelijk bij het Studiecentrum terecht, zodat aan Brouwers' wens gevolg kon worden gegeven. Benoit werd met veel verve en inzet uitgevoerd door een uitstekend jong Nederlands kwartet, aangevoerd door Cindy Albracht.

3. The Flemish Connection II

Klara en Maestro Music Productions hebben een vervolg gebreid aan de cd met Vlaamse orkestmuziek die vorig jaar is verschenen. Voor The Flemish connection. Orchestral music II, waaraan ook het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek zijn steentje heeft bijgedragen, werden volgende componisten geselecteerd:

  • Michel Brusselmans (1886-1960): Scènes Breugheliennes
  • Flor Alpaerts (1876-1954): Salome's dans van de zeven Sluiers
  • Lodewijk Mortelmans (1868-1952): Lyrisch gedicht
  • Renaat Veremans (1894-1969): Nacht en Morgendontwaken aan de Nete
  • Frank van der Stucken (1858-1929): Sinfonischer Prolog zu Heinrich Heine's Tragödie "William Ratcliff"

4. Historische tekst: Lodewijk Mortelmans in Salzburg

Lodewijk Mortelmans (1868-1952) wordt naar aanleiding van zijn 50-jarig overlijden herdacht met concerten en publicaties. Daarover meer in latere nieuwsbrieven. In de zomer van 1930 woonde Mortelmans de Festspiele in Salzburg bij en over wat hij daar hoorde en zag, berichtte hij vanaf 25 juli dagenlang in 'De Gazet van Antwerpen'. Zo publiceerde hij onderstaande vergelijking over de legendarische dirigenten Arturo Toscanini en Bruno Walter.

Het was tijdens de Festspiele te Salzburg een belangwekkend schouwspel, de twee dirigenten met wereldreputatie: Bruno Walter en Toscanini, aan het werk te zien. Een groot verschil tusschen beiden viel al ras op en onwillekeurig moest men aan 't wikken en wegen en vergelijken gaan. Beider naturen zijn gansch verscheiden. Men kan deze verscheidenheid uitdrukken door de woorden subjectief en objectief. Indien men Bruno Walter en Toscanini aan legeroversten moest vergelijken, diende men te bekennen, dat zij er wederzijds een geheel andere tactiek op nahouden. Toscanini schijnt buiten zijn leger te staan en het van op afstand te commandeeren. Zijn welgedrilde troepen maneuvreeren naar wensch. Een bevel, een gebaar en alles werkt stipt, correct, met wiskundige juistheid. Aan toeval wordt niets overgelaten. Persoonlijkheid, individueel initiatief bij wie ook, is uitgesloten en heeft te zwichten voor gezag en wil. Geheel anders is de tactiek van Bruno Walter. Deze staat niet buiten, maar in het midden zijner troepen. Hij maakt er een geheel mee uit. Zijn eigen strijdlust is zoo aanstekelijk, zijn beleid zoo bezielend en begeesterend, dat allen hem met algeheele toewijding en overgave volgen tot de zege bevochten is.

De uitvoeringen onder Toscanini kenmerken zich door een onberispelijke technisch volmaaktheid. Alle dynamische en rhytmische aanduidingen worden met de grootste nauwkeurigheid in acht genomen en men moet eerbied hebben voor de zorgen aan het instudeeren der werken besteed. Zeker niet minder scrupuleus gaat Bruno Walter te werk waar het de technische afwerking der uitgevoerde stukken betreft, maar alles van uit een poëtischen hoek beschouwend, is het niet slechts onze bewondering die hij afdwingt, maar weet hij ons gemoed te treffen. Toscanini spreekt voornamelijk tot het verstand, Bruno Walter tot het hart.

Wat den louter vakkundigen uitslag hunner uitvoeringen aangaat, zijn deze vrijwel gelijk te stellen, maar groot is het verschil van karakter. Om in termen van het schildersatelier te spreken, zou men kunnen zeggen dat bij Toscanini de omtreklijnen scherper geteekend, de wezenstrekken strakker gespannen, spieren en skelet zoodanig onder de huid zichtbaar blijven, dat de aandacht bijzonderlijk op wetenschappelijk-vakkundige meesterschap gevestigd wordt, terwijl bij Bruno Walter het meer afgeronde en gemodelleerde der vormen, de lenig-en soepelheid der lijnen harmonieuzer aandoen en getuigen van een groote dichterlijkheid. Toscanini is de wetenschappelijke estheet, Bruno Walter de poëtische.

We zouden de waarheid geweld aandoen met te beweren dat al de uitvoeringen onder de twee dirigenten onvoorwaardelijk te prijzen vallen. Wat technische zuiverheid betreft is er niets anders dan te loven, maar over opvatting zou hier en daar heel wat kunnen getwist worden. Dit zou bijzonderlijk het geval zijn aangaande Toscanini. Deze heeft van die dingen gedaan die heel en al afbreken met de traditie. Men vraagt zich af of dit overtuiging kan zijn, dan wel de wil om anders te doen. In kunst heeft traditie zoo goed haar rechten als in geloof en men kan er niet buiten, zonder op dwaalwegen te verzeilen en in ketterij te vervallen.

Het zou ons te ver leiden, moesten we werk na werk, door de twee dirigenten ten gehoore gebracht, in bijzonderheden willen bespreken, dit zou wel in een muziektijdschrift op zijn plaats zijn, maar zeker niet in een dagblad te pas komen; voor één werk nochtans dienen we een uitzondering te maken en wel voor het Klavierconcerto in D moll, van Mozart door Bruno Walter zelf gespeeld en van aan het klavier gedirigeerd. De uitvoering van dit werk was zeker onder alle oogpunten merkwaardig. Dat iemand zich als dirigent een eerste plaats tusschen de besten weet te veroveren, is reeds een feit van groot belang, maar dat diezelfde iemand ook als klavier-virtuoos tot het hoogste peil wist te stijgen, stempelt hem tot en uitzonderlijke personaliteit. Bruno Walter vereenigt in zich al de hoedanigheden van den echten, door-en-door ernstigen orkestleider, met die van den diep-artistieken pianist. Zoomin als orkestleider beoogt hij als pianist eigen schittering. Heel zijn persoon, met zijn kennen en kunnen, stelt hij in den dienst van het uit te voeren werk.

De beste concertos die ooit geschreven worden, zijn niet gemaakt voor een solo-instrument met begeleiding van orkest. Die twee elementen zijn zoo harmonieus verbonden, dat zij elkander aanvullen, zich wederkeerig helpen of tot een volmaakte eenheid versmelten. Hoe vaak worden door virtuozen – door niets anders behept dan het voorop stellen van hun eigen persoontje – de schoonste concertos gebruikt en misbruikt. Ze aanzien deze soort composities meestal als een ding om er krachttoeren mee uit te richten zooals een acrobaat in den cirkus. Hoe gunstig contrasteeren daarmee de gedragingen van een Bruno Walter. Hij doet zich niet voor gelijk een ijdele virtuoos, maar als een simpel medelid van het orkest dat braafjes zijn rol komt vervullen. De partij die hij te spelen heeft is zeker de moeilijkste, de gewichtigste, maar men hoort het niet, men ziet het niet. Orkest en klavier, het vloeit alles daarheen in volmaakt evenwicht, in zulk een harmonieuze versmelting, dat men bij het eindigen van het werk, solist en orkestleden in één hulde wil vereenigen. Op die wijze uitgevoerd, is het concerto niet langer een stoornis in een artistiek programma. Bruno Walter heeft met zijn discreet, maar meesterlijk optreden aan het grootste deel der bestaande virtuozen een lesje van goede smaak gegeven dat, hopen we, ons zal helpen verlossen van de hinderende praalhansen die met hun ijdel gezwets de ernstige muziekuitvoeringen ontsieren. Het Concerto in D moll, behoort tot die wondere serie gelijkaardige werken waarvan het overbodig geworden is, de beteekenis, de schoonheden nog te bespreken. Het is meesterwerk. Trouwens, wie schiep ze? Niemand minder dan Wolfgang Amadeus Mozart, hem die men noemt: de Eenige.