Ga verder naar de inhoud

Nieuwsbrief 10 (juni 2003)

1. Concerten

Op vrijdag 4 juli 2003 om 20u.30 gaat de 41ste Internationale Orgelcyclus van de Antwerpse Kathedraalconcerten van start. Toevallig is dat net de honderdste geboortedatum (en tevens de zeventiende sterfdatum) van Flor Peeters. Als vanzelfsprekend wordt de gelegenheid te baat genomen om met dit concert de herinnering op te roepen van de meest befaamde Vlaamse orgelcomponist van vorige eeuw.
Als solist werd de Ier Desmond Hunter uitgenodigd. Deze was Peeters’ laatste leerling in de orgelklas van het Koninklijk Vlaams Conservatorium van Antwerpen, en behaalde er in 1968 met grote onderscheiding zijn eerste prijs.
Op het programma: Concert Piece, op. 52a; de Koraalpreludes Von Liebe kommt gross Leiden, op.39, nr. 9, en Wie schön leuchtet der Morgernstern, op. 68, nr. 7; Vlaamse Rapsodie, op. 37; Aria, op. 51a; Elegie, op. 38; en Toccata, Fuga en Hymne op “Ave Maris Stella", op. 28.
Tussendoor worden er tevens twee werken gespeeld van twee oudere tijdgenoten van Flor Peeters. Joseph Jongen (1873-1953), een andere eminente organist-componist die dit jaar herdacht wordt, is vertegenwoordigd met Prière, op. 37, nr. 3. Een bijzonder vriendschapsband verbond Peeters met de Fransman Charles Tournemire (1870-1939) wiens Poème III, op. 59, nr. 3, op het programma prijkt.
Informatie: http://www.akc-orgel.be
Kaarten bij Fnac en bij Info Kathedraal (03/213.99.40) Vier dagen later, op 8 juli, vindt in de Sint-Cordulakerk in Schoten een herdenkingsconcert voor Flor Peeters plaats. Uitvoerders zijn Chris Dubois, orgel en Rachel Fabry, zang. Het concert begint om 20.15.
Inlichtingen en kaarten op 03/645 40 61 of 03/658 62 96.

2. Nieuwe cd met West-Vlaamse muziek

In aansluiting bij het Lexicon van de muziek in West-Vlaanderen, waarvan ondertussen het derde deel is verschenen, is zopas een eerste interessante cd met werk van West-Vlaamse componisten uitgebracht. Op die cd staat werk van Herman Roelstraete (1925-1985), Jules Bouquet (1914-1995), Victor Legley (1915-1994), Elias Gistelinck (1935), Louis De Meester (1904-1987), Willy Ostijn (1913-1993) en Jean Decadt (1914-1995).
Op één uitzondering na, het werk van Decadt, komen alle opnamen uit het archief van Radio Kortrijk (nu Radio 2).
De cd (én de lexica) zijn te bestellen bij W. Le Loup, Warrenplein 3, 8310 Brugge.

3. Nestoren van de Vlaamse muziek

Op 31 mei laatstleden werd Albert Delvaux (° Leuven, 31 mei 1913) 90 jaar. Hij was jarenlang directeur van de muziekschool van Sint-Niklaas en professor contrapunt en fuga aan het conservatorium van Brussel. Hij componeerde orkestwerken (o.a. een hele reeks concerto’s voor diverse instrumenten), kamermuziek, liederen en koren.

En binnen enkele weken, op 23 juli, rondt ook Ernest Van der Eyken (° Antwerpen, 23 juli 1913) de kaap van de 90. Van der Eyken studeerde aan het Koninklijk Vlaams Conservatorium in Antwerpen en bij Paul Gilson en August De Boeck. Hij had een gevarieerde carrière die hem als altist en dirigent naar verschillende Antwerpse orkesten voerde; als leraar aan de muziekscholen van Ekeren en Borgerhout; als realisator bij de BRT en als actief beheerraadslid van organisaties als SABAM en CeBeDeM.
Hij componeerde onder andere de opera Elckerlic, symfonieën, veel werk voor kamerorkest, toneel- en televisiemuziek, liederen en koorwerken.

Ad multos annos!

4. Vlaamse kamermuziek

Jan Blockx (1851-1912) is vooral bekend als componist van de Vlaamse dansen en enkele succesvolle opera’s, maar hij heeft ook enkele kamermuziekwerken geschreven:

Albumblad voor strijkkwartet - 1890Cinq morceaux pour violon avec accompagnement de violon - 1908-1910 (Heugel)
Lied en sol majeur
Printemps
1ère Romance en sol majeur
2ème Romance en mi majeur
3ème Romance en re majeurDrieluik (piano vierhandig, fluit, hobo, engelse hoorn, fagot) - 1893Humoreske (strijkkwartet) – 1890 (?)Lied in de oude trant (fluit, hobo, fagot en vier cello’s) - 1872Pianokwintet - 1886 (Heugel)

5. Flor Peeters : Herinneringen

Naar aanleiding van de honderdste verjaardag van de geboorte van Flor Peeters, zijn de historische teksten deze keer van zijn hand. De eerste tekst bevat enkele beschouwingen over het improviseren tijdens liturgische diensten, de tweede is een herinnering aan de moeilijke meidagen 1940.

Liturgische improvisatie
Ik heb steeds grote waarde gehecht aan het liturgisch improviseren, het omspelen met korte voor- en naspelen van de Gregoriaanse zangen in dienst van de liturgie. Dit is een heel ander vak dan dat van de concert-improvisator. Vooral in Frankrijk wordt dit laatste sterk onderwezen.
Vooral de liturgische improvisatie ging en gaat me nog steeds nauw aan het hart. Ik had in deze materie ook een uitstekende opleiding genoten van mijn leermeester Oscar Depuydt, organist aan de Sint-Romboutskathedraal en ook mijn voorganger als orgelleraar aan het Lemmensinstituut. Hij was een geniaal en begenadigde improvisator. In tegenstelling tot zijn geschreven composities, die wat formalistisch waren en behoorden tot de Caeciliaanse school, voelde Depuydt zich pas in zijn element op zijn orgel tijdens de liturgische diensten. Hij kon zich in elk kerkelijk feest volkomen inleven, elke tekst was hem bekend, elke Gregoriaanse muziek, elke betekenis van de liturgie kende hij. Depuydt was een zeer gelovig man en aanzag dat improviseren steeds als zijn bijdrage tot het algemeen liturgisch gebeuren. Hij kon schitterende, korte versetten maken tussen het Magnificat tijdens de Vespers. Ik herinner me nog een korte, nauwelijks twee minuten durende, postludium na de Consecratie: het was gebouwd op een triller (voor de Voix Céleste) in de linkerhand en met de rechterhand tekende hij losse arabesken op een Bourbon 8, terwijl een Subbas 16’ in het pedaal nu en dan een accent gaf. Een hoogtepunt was telkens Paaszaterdag, wanneer hij, na de lange stilte van de vigilie van Pasen, het Paasalleluia mocht illustreren. Het werd telkens een jubelend offertorium. Mijn eerste grote compositie Symfonische Fantasie is eveneens op het Alleluia van Pasen gebaseerd en is dan ook opgedragen aan Oscar Depuydt.
Depuydt was zich, in al de bescheidenheid van zijn katholiek kunstenaarsschap, terdege bewust van zijn waarde. "Ja, improviseren is klaarblijkelijk iets wat men van nature heeft; ’t is een gave van Onze-Lieve-Heer. Een goede manier om zich te oefenen is wel, veel muziek doorlezen en ontleden en daarbij geregeld van het blad spelen (op zicht spelen)."
Charles Tournemire gaat nog verder in zijn eisen voor een goed liturgisch improvisator, en hij kan het weten: ‘Men weze eerst en vooral in het bezit van een volledig ontwikkelde techniek van zijn instrument. Harmonie, contrapunt, fuga, compositie, orkestratie zijn onmisbaar. Vijftien jaar studie op zijn minst! Lezen en ontleden van de meesterwerken van alle tijden, studie van de vormen welke daaruit voortspruiten; dus zes à zeven eeuwen muziek 'verteren'. Mijn bedoeling is niet organisten en leerling-organisten af te schrikken. Wel is het interessant te zien welke hoge dunk mensen als Tournemire en Depuydt er op nahielden in zake improvisatie. Tot mijn orgelonderwijs in het Lemmensinstituut behoorde ook het vak 'improvisatie'. Tijdens de eerste maanden moesten de studenten hun improvisaties neerschrijven, later schetsen, tot men weldra tot werkelijke improvisaties kwam op gegeven thema’s. Aanvankelijk werd de verkleinde sonatevorm met één thema beoefend: expositie –doorvoering - reëxpositie en coda. Dit alles op gegeven thema’s. Tegelijkertijd werden ook de vrije improvisaties op Gregoriaanse melodieën gegeven, dit naar voorbeelden uit Intieme Stonden’waar de studenten meer mogelijkheden kregen tot fantasie, in de verscheidenheid van expressie in beknopte vormen.
Voor de hogere diploma’s kwamen ook de vormen voor van de versierde choraal, partita en voor de Lemmens-Tinel-prijs de fugavorm.
Dit vak werd methodisch aangeleerd. Ik bezit nog een cursus daarover in vier boekdelen, en die onuitgegeven gebleven is.

De Meidagen 1940
Op de vlucht gaan of niet! Het was een geweldig dilemma in die meidagen. De vrienden Geurts, Joos, Van Boxmeer boden ons plaats aan in hun wagens. Maar ik wilde niet weg van mijn studio en mijn orgel. Marieke was na een tijd ook overtuigd. We zagen de stroom vluchtelingen over de brug trekken… en ik zag ook de gevluchte Belgische soldaten. Eén kwam plots bij ons binnen vallen, volkomen verdwaasd. Zijn regiment wist hij niet meer; ik herkende nauwelijks mijn oud-student Willy Ostijn. Het enige wat hij vroeg was een zakdoek… We herinnerden ons de Duitse gruweldaden van 1914. Met de pastoor, Prosper de Troyer en ik besloten we met diegenen die gebleven waren, allen samen te komen in een kelder van een brouwerij, niet ver uit de buurt. Daar verscheen omstreeks de 18de mei, twee jonge Duitsers, spelend met pistolen, als in een Far Western; als iemand een kik zou geven zouden de drie gijzelaars, de pastoor, De Troyer en ik, er aan gaan! We verspreidden ons in kleine groepjes en trokken terug naar huis. Het was maar net op tijd: de Duitsers hadden halt gehouden op de Stuivenbergvaart en probeerden de huizen te forceren, op zoek naar wijn en bier. We waren nog maar net op tijd. Een heel peleton Duitsers wou ons huis forceren. Dat deden ze dus niet, maar we kregen er wel 18 ingekwartierd. Uit vrees voor Duitse vergeldingen had ik in de hall een grote affiche gehangen van het concert in Aken in 1939. Ik herinner me nog het gezicht van de jonge officier toen hij dat zag: "Sind Sie das?" – "Ja", zei ik. De soldaten werden verdeeld over het huis. Toen hij de Studio bereikte, zei ik hem: "dit is geen plaats voor soldaten". Hij was van Leipzig, zei hij trots, en kon dat beamen. Hij liep rond in mijn Studio, ging naar mijn bureau, zag een Duitse brief liggen, en begon hem te lezen. Ik protesteerde, maar hij lachte dat protest weg, zette zich behagelijk in een zetel, jatte een van mijn sigaren en zei "Jezt, Professor Peeters, spielen Sie mir einen Schönen Bach; ich bin von Leipzig, das wissen Sie doch, und der Krieg ist vorbei."
Hij had pech. Ik antwoordde dat het mij niet mogelijk was nu voor hem Bach te spelen, omdat ik me niet in de juiste gemoedsgesteldheid bevond om dat te doen… en bovendien was er geen elektriciteit. Hij stond verveeld op en ging naar zijn kamer. Frieda was ziek en had koorts. Een van de soldaten zag dat, zei dat hij ook "eine Kleine hätte" en ging bij de buren citroenen jatten en bracht die en maakte een groch.
Onze meid Celestine was een fraaie Vlaamse vrouw en Marieke haalde ze meteen uit de keuken om met ons te wonen in de zitkamer. In de kinderkamer logeerden ook Duitsers. Gelukkig kwamen ze niet op het idee om de speelgoedkast open te trekken: Guido had daar namelijk een vreselijke karikatuur van Hitler op getekend…
De volgende dag verdwenen de heren (Herren) en namen een spiksplinternieuwe fiets mee, onder achterlating van een 'Schein'. Het was een cyclistencompagnie. Toen dit gepasseerd was, zagen we hoe de Duitsers overal in de geburen waren ingebroken, bij mensen die niet thuis waren, en vele wijnkelders waren lichter gemaakt.

(Uit: Guido Peeters & Raymond Schroyens, Flor Peeters (1903-1986). Allegro energico, Antwerpen, 1991)