Nieuwsbrief 12 - augustus 2003
1. Concerten 'Vlaams Erfgoed'
Ook in september staat een concert in de reeks ‘Vlaams Erfgoed’ van het Festival van Vlaanderen – Mechelen geprogrammeerd:
Mechelen, Sint-Romboutskathedraal - 18 september 2003, 20u30Het geplande hoogtepunt van de herdenking Flor Peeters is de uitvoering van zijn Orgelconcerto opus 52 door Peter Pieters en het Vlaams Radio Orkest o.l.v. Yoel Levi. Dit werk wordt omringd door In memoriam van Godfried Devreese en de Symfonie van César Franck.
Inlichtingen: 015/29 40 00 – cultuurcentrum@mechelen.be
2. TV-documentaire
Op 20 september om 13u30 brengt Canvas een documentaire over de muziekkapel van de Gidsen. De Koninklijke Muziekkapel van de Gidsen is het langst bestaande ensemble van professionele musici in België. Het orkest werd door koning Leopold I in 1832 opgericht als zijn persoonlijke muziekkapel en tot vandaag is het een eliteorkest gebleven. Het speelde een grote rol in het Belgische muziekleven en is mede verantwoordelijk voor de bloei die de blaasmuziek kende in ons land. De documentaire vertelt in het gezelschapvan de Gidsen deze geschiedenis die dus zo oud is als België. De documentaire is gelardeerd met prachtige archiefbeelden en oude en nieuwe muziekopnamen.
Regisseur is Jan Van Hamme, producer Hugo Sledsens en het basisscenario werd aangebracht door Francis Pieters, een specialist van blaasmuziek. Ook het SVM heeft aan de documentaire meegewerkt middels interviews, medewerking aan het scenario en bindteksten en het aanleveren van documentatie en iconografie.
Een week later, op 27 september, zendt Canvas een concert met de Muziekkapel van de Gidsen uit. Het concert werd opgenomen in de legendarische studio 4 van het Flageyplein. De Gidsen, gedirigeerd door hun huidige chef-dirigent Norbert Nozy, geven een staalkaart van hun actueel repertoire dat gevarieerd, briljant en virtuoos is. Er klinkt muziek van Stravinsky, Sjostakovitsj, Richard Strauss, Poot, Legley, De Bourguignon, Absil en natuurlijk de beroemde mars die hun eerste dirigent Valentin Bender voor hen schreef. Solist is de Turkse pianist Muhiddin Dürrüglu Demiriz.
3. Vlaamse kamermuziek: Flor Peeters
Na orgelcomponist Joseph Callaerts, opnieuw kamermuziek van een orgelcomponist, met name Flor Peeters (1903-1986), wiens honderdste geboortedag dit jaar herdacht wordt.
Er was eens... op. 31 voor piano vierhandig – 1934Larghetto op. 106 voor viool, cello en piano – 1961Sonata op. 51 voor trompet en piano – 1943Suite op. 82 voor 4 trombones – 1955Trio op. 80 voor fluit, klarinet en fagot – 1955Paraphrase über Regina Coeli op. 140 voor cello en orgel – 19864. Hector Berlioz
De historische tekst komt deze keer van Hector Berlioz (1803-1869), ook al een componist wiens geboortejaar wordt herdacht. Berlioz was niet alleen een groot componist, maar had – zoals zovele componisten – ook literaire talenten. In onderstaande passage uit zijn memoires vertelt hij op zijn onnavolgbare manier over zijn concertreis naar Brussel in 1842. In zijn verhaal komen ook Bender en de muziekkapel van de Gidsen voor.
…Mijn reis begon onder kwalijke voortekens; tegenslagen, ongemakken van elke soort volgden elkaar op onrustbarende wijze op, en ik verzeker u, beste vriend, dat er haast koppigheid nodig was om hem voort te zetten en hem tot een goed einde te brengen. Ik was uit Parijs vertrokken in de mening dat het zeker was dat ik meteen drie concerten zou geven: het eerste zou plaatshebben in Brussel, waar ik geëngageerd door de Concertvereniging van de Grande Harmonie; de andere twee concerten waren al in Frankfort aangekondigde door de schouwburgdirecteur, die er veel waarde aan scheen te hechten en zich scheen te beijveren om de uitvoering veilig te stellen. Maar wat was het resultaat van al deze schone beloften, van al deze ijver? Volstrekt niets! Dat kwam zo: Mme Nathan-Treillet was zo vriendelijk geweest mij te beloven expres uit Parijs te komen om op het concert in Brussel te zingen. Op het moment dat de repetities zouden beginnen en nadat deze muziekavond op pompeuze wijze was aangekondigd, hoorden wij dat de zangeres juist vrij ernstig ziek was geworden en dat het haar daarom onmogelijk was Parijs te verlaten. Mme Nathan-Treillet heeft in Brussel zulke herinneringen achtergelaten uit de tijd dat zij daar prima donna van de opera was dat men zonder overdrijving kan zeggen dat zij er aanbeden wordt; zij maakt er furore, men dweept met haar, en alle symfonieën ter wereld wegen voor de Belgen niet op tegen een romance van Loïsa Puget gezongen door Mme Treillet. Toen deze ramp bekend werd, kreeg de hele Grande Harmonie een flauwte, liep de aan de concertzaal grenzende rookkamer leeg, alle pijpen gingen uit alsof ze plotseling geen lucht meer kregen en de Grands Harmonistes gingen zuchtend uiteen. Of ik nu tegen hen zei om hen te troosten: "Maar het concert gaat niet door, weest u maar gerust, u zult niet met mijn muziek geplaagd worden, dat vormt, dunkt mij, voldoende compensatie voor een dergelijk ongeluk!" Niets hielp: Hun ogen huilden stromen bier, et nolebant consolari, omdat Mme treillet niet kwam. Zo was mijn concert dus naar de maan; de dirigent van deze zo grotenlijks harmonische concertvereniging, een man met echte kwaliteiten, de kunst zeer toegewijd, in zijn hoedanigheid van uitnemend kunstenaar, zij het weinig geneigd zich aan wanhoop over te geven, zelfs niet als hij het misschien zou moeten stellen zonder de romances van Mademoiselle Puget. Snel kortom, die mij had uitgenodigd om naar Brussel te komen, beschaamd en verlegen, zwoer, maar een beetje laat, dat hij er niet meer in zou lopen.
Wat moest ik doen? Me richten tot de concurrerende concertvereniging, de Philharmonie, die gedirigeerd werd door Bender, de leider van de uitmuntende Musique des Guides; een schitterend orkest samenstellen, door de musici van het theater en de leerlingen van het Conservatorium bijeen te brengen? Dat was gemakkelijk genoeg, dank zij de heren Henssens, Mertz, en Wéry die mij gunstig gezind waren en die zich allen bij een vorige gelegenheid beijverd hadden hun invloed ten bate van mij bij hun leerlingen en vrienden aan te wenden! Maar dat betekende dat ik met alles weer overnieuw moest beginnen en weer nieuwe kosten moest maken, en de tijd ontbrak mij omdat ik, meende ik, in Frankfort verwacht werd voor de twee concerten waar ik het al over had. Ik moest dus vertrekken, vertrekken terwijl ik zeer ongerust was over de gevolgen die het vreselijke verdriet van Belgische dilettanti kon hebben, mijzelf verwijtend dat ik er ongewild tot mijn schande, de oorzaak van was. Gelukkig is dat soort wroeging niet van lange duur, het gaat op als in rook, en ik was nog geen uur op de stoomboot op de Rijn, genietend van de rivier en haar oevers, of ik dacht er al niet meer aan. De Rijn! Ach, wat is die mooi! Zeer mooi!
Uit: Hector Berlioz, Mijn leven 1834-1865, p.59-60.