Ga verder naar de inhoud

Nieuwsbrief 14 - oktober 2003

1. Concerten

7 november 2003, 20 u. – Geraardsbergen, Baronie van Boelare, Kasteeldreef 3
14 november 2003, 20 u. – Oosterzele, Kerk van Landskouter

Martine De Craene, sopraan en Filip Martens, piano brengen muziek van Robert Herberigs en Jozef Ryelandt. In het tweede deel volgen pianomuziek van Modest Mussorgsky en liederen van Peter Tsjaikovsky.
Meer informatie bij:
Roger Heyman 054/41 56 99 en Marc Baisier 054/41 37 80 (Geraardsbergen)
Marc Baisier 054/41 37 80 (Oosterzele) Harelbeke, 6-21 november: 6° Muziekbiënnale Stad Harelbeke - Karel Lodewijk Hanssens
De zesde Muziekbiënnale van de stad Harelbeke is dit jaar gewijd aan de componist Karel Lodewijk Hanssens (1802-1871). Deze in Gent geboren componist en dirigent was een van de belangrijkste figuren in het Vlaamse en Belgische muziekleven van de eerste helft van de 19de eeuw. Zijn belangrijke oeuvre (o.a. werken voor symfonie-orkest en harmonie, concerto's, strijkkwartetten en een Requiem) weerlegt de vaak gehoorde bewering alsof Peter Benoit in een muzikale woestijn zou zijn opgegroeid. Benoit koesterde trouwens een grote bewondering voor Hanssens.
Tijdens de Muziekbiënnale wordt het oeuvre van Hanssens in verschillende concerten geconfronteerd met werken van tijdgenoten als Ludwig van Beethoven, Felix Mendelssohn-Bartholdy en Carl Maria von Weber. De concerten worden omlijst met een lezing door Jan Dewilde, een evocatieproject en een tentoonstelling.
De Muziekbiënnale loopt van 6 tot 21 november.
Meer informatie bij CC Het Spoor in Harelbeke: 056/ 73 34 20 - cchetspoor@harelbeke.be

2. Nieuwe cd

Het Phaedra-label heeft in de reeks In Flanders' Fields een 33ste cd uitgebracht, deze keer volledig gewijd aan Lodewijk Mortelmans (1868-1952):

Dageraad en zonsopgang uit Kinderen der zee (1901-1915)Mignon (1906)Morgenstemming (1922)Helios (1894)In memoriam (1917)Mythe der lente (1895)

Uitvoeders zijn Nina Stemme (sopraan), het Vlaams Radio Koor en het Vlaams Radio Orkest o.l.v. Zsolt Hamar en het voormalig BRTN-Filharmonisch Orkest o.l.v. Fernand Terby.

3. Vlaamse kamermuziek: Robert Herberigs

Sonate voor viool en pianoSonatine voor klarinet en pianoPoème voor viool, cello en pianoKwartet voor viool, altviool, cello en pianoStrijkkwartet in dSonatine voor fluit, viool, altviool en celloSuite miniature voor fluit, viool, altviool en celloAssepoester (suite voor fluit, viool, altviool en cello)Landelijk concert (fluit, hobo, klarinet, fagot en hoorn)Première suite voor koperblazers (4 hoorns, 3 trompetten, 3 trombones)Deuxième suite voor koperblazers (4 hoorns, 3 trompetten, 3 trombones)

4. Historische tekst: Arthur Meulemans

De componist en dirigent Arthur Meulemans levert deze keer de historische tekst. Meulemans volgde het muziekleven op de voet en bracht met kennis van zaken verslag uit. In zijn interessante reflecties op het Brusselse muziekseizoen 1960-1961 heeft hij het onder andere over de dirigenten Frits Celis, André Cluytens en André Van der Noot, én over zijn eigen werk. Hieronder volgt een enigszins ingekorte versie.

1960 – 1961

Mag ik U eerst een nog jong dirigent uit Antwerpen voorstellen? Frits Celis. Hij was enkele tijd aan de Munt verbonden en is nu aan de Vlaamse Opera. Waarom met hem beginnen? Hij is het immers die mijn laatste opera Egmont heeft ingestudeerd en gedirigeerd. En dit met een toewijding, een handigheid en een bekwaamheid die me sterk heeft getroffen en dankbaar gestemd.

Hij begon zijn loopbaan als harpist in de opera, speelde de harppartij in Adriaen Brouwer, nu meer dan 10 jaar geleden. Twee maanden lang heb ik de instudering en de herhalingen onder zijn leiding, met orkest, acteurs en koren regelmatig bijgewoond. Hij werkt kalm en aandachtig. Het orkest van de Vlaamse Opera is er op vooruitgegaan. Nooit heb ik het zo zorgzaam gehoord als ditmaal, in een werk dat zo verscheiden is, afwisselend in kleur en timbre, met zeer delicate en lastige trekjes voor strijkers en koper.

Na de eerste opvoering heeft de directie van de Opera de proloog en een deel uit de laatste scène gecoupeerd, omdat het spektakel voor bepaalde mensen die hun tram en zo meer moesten halen, te lang werd! Dit was zeer spijtig – Frits Celis vond het ook – bijzonder omdat de atmosfeer van de proloog zo typisch orkestraal was in die nachtelijke scène op de kust van Noord-Afrika, met Egmont, Oranje en de lanskeniers. Een paar kranten hebben de librettist Jos Van Rooy wat heftig aangevallen. Die hebben zijn bedoeling niet begrepen. Zoals de regisseur Eddy Verbruggen schreef: "Het drama ligt binnen in de mensen, meer dan in uiterlijk vertoon". Men verwart thans nogal eens dramatiek met moordslag en afwijking. Zo wordt ware dramatiek niet meer aangevoeld. De regisseur echter voelde die wel aan. Wellicht zal het mogelijk zijn op grote theaterpodiums, met een paar honderd mensen meer, andere aspecten te belichten, doch de regisseur en de hoofdrollen w.o. Antoon Huysman als Egmont en de vijf volkstypes deden het dynamisch.

Hierna zette het concertseizoen te Brussel in met het ietwat hervormd Nationaal Orkest, onder zijn nieuwe vaste dirigent André Cluytens. De 1e hoorn, J.B. Faulx, leraar aan het Brussels Conservatorium, verzocht om ontslag. Hij werd vervangen door een jonge kracht, 17 jaar en flink, leerling van de heer Pluvenage, 1e hoorn bij de BRT. Verder nieuwe harpisten en nieuwe elementen bij het strijkorkest.

Het eerste concert van het Philharmonisch orkest kreeg veel bijval. Ook de nieuwe dirigent die regelrecht uit Parijs komt, maar een Belg is uit Antwerpen, met Franse nationalisatie.
Het programma was wat onevenwichtig, doch op succes berekend. De ouverture van Mozart’s Figaro’s Bruiloft viel wat kort uit, omdat nadien de hele rommel met de twee piano’s moest aangebracht worden. Deze ouverture werd wel in zeer snel tempo gehouden, doch was te log en te luidruchtig, miste Mozart’s spirituosostijl. Het publiek, dit speciaal Brussels publiek, dat immers met vooringenomen gevoelens luistert, was tevreden. Minder was de uitbundigheid na het Concerto voor twee piano’s van de Tsjech Bohuslav Martinu (1890-1959).

De Belgische pianisten Jeanne Reding en Henri Piette deden het virtuoos, doch het eerste en laatste deel lijken te veel op mekaar met hun notengewriemel in de beginnende 4/4 maat, om over te gaan in een 3/4 walsbeweging en te besluiten in 2/4. Het middendeel is een recitativo met arpèges en loopjes, beurtelings voor de piano’s, met een korte, tamelijk banale akkoordenzetting van het orkest.

De buitengewone bijval echter kwam na het tweede concertgedeelte, waarin de Symphonie Fantastique van Hector Berlioz werd uitgevoerd. Een zeer lang – 50 min. – en zeer omstreden werk, met onderdelen waar geen eind aan komt. Het 3e deel Scène aux Champs (Adagio) vooral is vermoeiend, zonder interesse, wegens zijn voze romantiek en simplistische orkestratie. Het geheel wordt gered door de gekende Marche au Supplice en het slot Songe d’une nuit de Sabbath met zijn effektrijke trompetten en trombones.

Berlioz leefde van 1803 tot 1869.
Beethoven van 1770 tot 1827.
De langdradigheden van Berlioz, de banaliteiten en rosalieën die vier, tot vijf maal herhaald worden, heeft Beethoven niet geschreven. Hij was te klassiek gevormd en bezat te gezond verstand.
Berlioz is het type geweest van het Romantisch genie met allerlei buitensporigheden in zijn orkestratie, doch die de orkestratie als zodanig hebben vooruitgebracht. Hij vond ook het "idée fixe" uit, dat later bij Wagner als "leidmotief" tot rijpheid is gegroeid.

Aanvankelijk was hij in Frankrijk niet gewild, doch wel in Duitsland. Hij kreeg er steun en bijval inzonderheid vanwege Liszt. Heel zijn leven lang – tot in 1864 – was Berlioz een ongenadig en hardvochtig muziekkritikus van het Journal des Débats.
Zijn leven verliep uiterst romantisch. De Symphonie Fantastique ontstond uit zijn verering voor de Engelse actrice Harriet Smithson die later zijn vrouw werd.

Op zich zelf beschouwd is André Cluytens, zoals trouwens alle Franse en Belgische dirigenten niet methodisch opgeleid. Duitse en Russische die in Duitsland studeerden zijn dat wel. Het gaat feitelijk om een vorming naar een bepaald principe: "de Auftakt", in schijn onbeduidend, doch van enorme betekenis. Dadelijk valt het op bij het inzetten van een werk, een zin of een periodische herneming. Ze steunen niet op het strenge systeem dat tot basis de Auftakt draagt en wààr hij geplaatst moet worden. Een kleine, doeltreffende geste op de juiste plaats en ’t is al. Zonder effectieve opleiding en speciale training volgens vaststaande regels, wordt het een dirigeerkunst met brede gesticulaties en sentimentele contorsies, elegant overnemen van de dirigeerstok door de linker- uit de rechterhand, doch dit is het niet. Het kan spectaculair zijn misschien, doch grote dirigeerkunst is anders. Uit het wegvallen van de Auftakt komen doorgaans die ongelijkheden bij het orkest voort in de loop van een werk, want hierin speelt de Auftakt voortdurend zijn rol.

Het legt ons uit waarom de sforzandi van Cluytens te breed waren. Zijn dirigeergeste was hierbij te wijd. Een klein, hoekig gebaar alleen is efficiënt. Herman Scherchen heeft erover een hoogst merkwaardig en kostbaar werk gepubliceerd: Lehrbuch des Dirigieren in de Verlagsbuchhandlung van J. J. Weber te Leipzig.

Het tweede concert onder Cluytens bevestigde onze eerste indruk. Hij is vooral uitstekend in werken uit de Romantische periode. Hij bezit schwung en charmante gesticulatie, te veel met beide armen. Dan heeft hij in de zuiver orkestrale werken, precies door die gracieuze evoluties, te veel werk om zijn stokje gedurig van handen te verwisselen; het dirigeren met beide armen, eigen aan de romantici, was de oorzaak dat hij in het Concerto van Prokofieff de schijn wekte wat te laat te komen bij de tempo-wisselingen. De Leonore-ouverture was schitterend, wat klopt met wat ik zoëven zegde. Prokofieff is de meest muzikanteske Russische componist. Zonder fumisterie en zonder ficelles; soms wat lang uitgesponnen en hierdoor vermoeiend, doch hij staat kilometers van Strawinsky af. In zijn Concerto’s – hij was zelf pianist, zó hoorden en zagen we hem ook te Brussel – is hij buitengewoon.

Beethoven-Brahms.

15 Jaar geleden schreef Honneger reeds in zijn kritieken, dat het in Parijs maar steeds rond dezelfde componisten draaide. En het blijft zo draaien, hier ook. Beethoven, Brahms en sedert een tijdje de Concerto’s voor piano van Prokofieff.
Indien we beproeven daarvan een psychologische verklaring te geven dan moet er vooreerst vastgesteld worden dat de concertdirecties met de tendens en de voorkeur van hun publiek rekening houden. In elk geval liepen de vijf eerste concerten over Beethoven, Brahms en Schumann, met er tussenin Prokofieff, Dvorak en Bartok die allen een romantische inslag hebben, zij het dan met moderne techniek.
Conclusie: het publiek is overwegend lyrisch gebleven, melodische aangelegd, ondanks alle beweringen.
In een artikel van Elseviers Weekblad (10-9-60) betreurt de Directeur van de Vlaamse Muziekuitzendingen dat niet meer Vlaamse componisten de richting uitgaan naar een meer moderne experimentele esthetiek. Ik heb me afgevraagd of hij, in gemoede, dit poneren mag. Mogen we onze jonge componisten de weg opjagen van het experiment of beter gezegd van de heersende en voor het ogenblik renderende modes?
Naar mijn overtuiging is er in de toekomst alleen plaats voor de kunstenaar die oprecht eerlijk is tegenover zichzelf en tegenover zijn kunst, zonder winstbejag en zonder begeerte naar gemakkelijk en tijdelijk succes. Al het overige valt, buiten de grote evolutielijn, in de vergetelheid. Waartoe dient het een tijdje in de mode te staan, geen uitgebreid vast oeuvre tot stand te hebben gebracht en verder uit de geschiedenis te verdwijnen?

Het vierde Philharmonisch Concert stond onder de leiding van Bernard Haitink, de pas benoemde dirigent van het Concertgebouworkest.
Hij kreeg succes. Het concert was ook flink voorbereid en afgewerkt, doch zonder bijzondere betekenis. Haitink is zeer beweeglijk met het bovenlichaam, nog niet sober genoeg. Zal wel beteren.
Arthur Grumiaux speelde het Vioolconcerto van Tchaikowsky. Het valt me voor de tweede maal op hoe Grumiaux eerst over de helft van het eerste Allegro tot een juist spel geraakt. Dit werd eerst perfect na een herstemming voor het Canzonetta.
De 3e Symphonie, de Symphonie Liturgique van Arthur Honegger ging na de pauze. Het gesyncopeerd koper en het geweld wordt bij hem soms wat goedkoop, doch het slot van het derde deel Dona nobis pacem is van een intense sereniteit en ingetogen warmte ondanks de wrange Honeggerse harmonisatie. Met de Symphonie nr. 99 van Haydn was het concert zeer zuiver ingezet.

De volgende dirigent was de Roemeen Constantin Silvestri, een oud-radiodirigent met ook een radioprogramma: De Vogels van Ottorino Respighi. Een vijfdelige suite met allerlei ornithologische evocaties: Prélude, de duif, de hen, de nachtegaal en de koekoek. Bijna imitatief, zeer tonaliteitsvast werd het een alledaagse geschiedenis. In het programmaboekje lazen we achteraf dat het parafrases waren van oude muziek voor luit en cembalo van Gallot, Rameau, Pasquini e.a. Dan werd alles klaar. In dit eerste werk kregen we een slechte indruk van de dirigent. Het was een soort slofpartij in het orkest, zonder klare aftekening. Dit werd beter in het Concerto voor piano van Schumann dat hij accuraat dirigeerde en dat flink en fijn genuanceerd gespeeld werd door de laureaat-Prijs-Elisabeth Léon Fleisher. Waarschijnlijk was het ook aan deze pianist te danken dat er zoveel volk aanwezig was.
Tot slot haalde Silvestri alle schade in met een romantisch verzorgde uitvoering van de 5e Symphonie in ut kl. de z.g. Symphonie van de Nieuwe Wereld van Dvorak. Deze schreef zelf dat het werk onder Amerikaanse invloeden, gecomponeerd werd. Het is nu niet omdat een onschuldige syncoop in het eerste deel voorkomt of een volksliedje van ginder, dat het minder Boheems is dan de andere werken van Dvorak. Deze componist door zijn afkomst, behoort folkloristisch en essentieel tot zijn geboortestreek. Het Scherzo is als een zijner gekende brillante Slavische Dansen.
De orkestratie is wel massief, niet geraffineerd, doch zeer klankrijk en schitterend. Vanwege het publiek werd het werk op luid applaus voor dirigent en orkest onthaald.

Karl Melles, de volgende dirigent in de reeks, was anders: Meticuleus, sober en bezorgd voor een nauwgezette maataanduiding.
Na het eerste deel van de 2e Symphonie van Beethoven wees hij al spoedig naar de eerste hobo en deed het orkest herstemmen, wat de orkestmeester van dienst blameerde. Er zijn er nu twee, voor elk concert telkens een ander. Dit was nu niet het ergst, doch zoals de vorige week ging het houtwerk weer aan het sloffen in de afgestoten ensembles. De 2e en de 4e Symphonies van Beethoven zouden we best neutrale symphonies noemen. Ik dirigeerde ze nooit graag. Op klassieke lijst geschoeid bieden ze weinig oorspronkelijks, zijn langdradig met hun vaste reëxpositie. De 1e, ook naar Haydn’s model, is veel prettiger, bondiger gebouwd en persoonlijker. Wat ik hier zeg, is natuurlijk ingegeven door onze actuële smaak die niet graag identieke herhalingen in de dominante of mineurtoon verwerkt. Eigenaardig ondervinden we dit niet bij Haydn. Het is er nochtans ook. Bij Beethoven is het meer opvallend door zijn romantische, uitgesponnen langdradigheid.
De pianist Witold Malcuzynski studeerde te Warschau. Men liet ons zijn nationaliteit niet kennen. Hij week onder de oorlog uit naar Amerika. Zoals vele uitwijkelingen waarschijnlijk Israëliet. Het is wonderbaar hoe heel het internationaal muziekleven weer door de Israëlieten veroverd is. Ze zijn van nature zeer handig, doch ze bezitten muzikaal genie. We krijgen ze allen in het Paleis voor Schone Kunsten.
Malcuzynski speelde het Concerto nr. 2 van Chopin en het Concerto in la groot van Liszt. Naar mijn gevoel was het te veel van het goede, maar het publiek dat weer flink was opgekomen, bezorgde hem een triomfantelijke bijval. Hij is waarachtig de pianist met de forse handgreep en de stevige vingers om Liszt te spelen.
Van Karl Melles werd ook geen nationaliteit vermeld. Hij was leerling van Zoltan Kodaly en van Otto Klemperer. Van hetzelfde ras als deze laatste waarschijnlijk. Klemperer voelt men doorheen gans de leiding van Melles: meticuleus, accuraat en aandachtig. Onder de Concerto’s ging hij zelfs zitten om paraat te zijn voor elk toevallig incident en nauwkeurig elk Chopin-rubato op tijd te volgen.
Bij ondervinding weet ik hoe Chopin en Liszt, door die romantische rubato’s, de meest lastige werken geschreven hebben om te dirigeren. Het concert eindigde met Petrouchka van Strawinsky: Burleske Carnaval-Tonelen uit Sint-Petersburg. Het was jaren geleden dat we het hier in concertvorm kregen. De meeste werken van Strawinsky zijn balletten of liever pantomimes. De versie die thans aan bod kwam; is niet op zijn plaats in de concertzaal. Er komen onhebbelijkheden en populaire fragmenten in voor, aangepast op de opera, maar niet concertfähig.
Koningin Elisabeth, Prins Albert en Prinses Paola waren aanwezig op een met ongelooflijk veel tamtam opgezet concert, gedirigeerd door een wonderkind uit Amerika. Een reporter van een Brusselse krant schreef over kindermishandeling.
Het werd ook langs de TV bekend gemaakt dat de Koning en de Koningin zelf het programma van de muziek bij hun huwelijk hadden opgesteld. Alleen vreemde muziek.

Hans Knappertsbusch, nu 72, moest het Beethoven-Brahms concert dirigeren. Hij werd schielijk naar een ziekenhuis gebracht voor een heelkundige tussenkomst. Hij is nu hersteld en naar zijn woonplaats weergekeerd. In zijn vervanging werd voorzien door Willem van Otterloo, de dirigent van het Residentieorkest uit Den Haag.

(…)

Het volgend concert stond onder André Cluytens. Een zwaar programma: Voorspel en Yseult’s Dood van Wagner, het Concerto nr. 2 in si bemol op. 83 voor piano van Brahms, het Concerto voor orkest van Bartok en De Vuurvogel van Strawinsky.
Wanneer men zo Wagner en Brahms naast elkaar geplaatst krijgt, is het opvallend hoe de eerste vooral menselijk is in de chromatische expressie van de passie en de tweede alleen maar muzikaal, zonder meer. Beiden nochtans romantisch, doch Wagner, man van een idee, Brahms man van een constructie.
Dit brengt het vreemde resultaat mee dat de eerste vast en stevig gebouwd is, werkelijk geconstrueerd, terwijl de tweede in langdradigheid vervalt. Bij de beroepsmusici is Brahms sedert lang reeds boven Wagner verkozen, omdat de pure muziek meer de musici aanspreekt dan de idee-muziek. Ze boeit langer hun aandacht en captiveert hun belangstelling grondiger. Wagner spreekt tot het gemoed, Brahms meer tot de geest. In dit Tweede Concerto is hij zeer breedsprakerig. In dezelfde zin zouden we een parallel kunnen trekken tussen Bartok en Strawinsky.
Bartok neemt herhalingen van dezelfde formule, zoals b.v. in het Allegretto, waar hij het rythmisch motief tweemaal op gelijke wijze begint met de hobo’s. Dan de fluiten, de klarinetten en tot slot de trompetten. Zoals bij Brahms zijn er dan ook ongelijkheden, dingen die bij een tweede uitvoering oninteressant worden, omdat het langdradig is, 35 min. Strawinsky is ook man van een idee en daarom zo aangepast in elk deel van de Vuurvogel-Suite en elders, aangepast aan de balletvorm en hierdoor ook solied geconstrueerd. Het lijkt paradoxaal in beide gevallen en toch is het zo. Hieruit zou men kunnen afleiden dat in tegenstelling met wat dikwijls beweerd wordt, de pure muziek niet altijd de best geconstrueerde is.
Als men nu maar wat geduld aan de dag legt met de knaap die nu eerste hoorn blaast en hem zijn repertorium laat versterken! Hij schoof eens uit in Bartok en eens in Strawinsky.

(…)

Intussen ging bij de Karlfeste einde januari in de Dom te Aken de orkestcreatie van mijn Mis Mysterium Fidei, door het groot gemengd Domchor en het orkest van de Akense Opera, onder leiding van ons buitenlands lid Monseigneur Rehmann.
Het was ook een vaste uitvoering. Het Domchor stond stevig en paraat in het lastig werk. Het orkest met harp en slagwerk, pauken inbegrepen was secuur. Rehmann nam de Mis strak. Zo voert hij ook polyphonisten uit. Gespannen, zonder ritenuto’s en rubato’s. Met zeer korte orgelpunten en fermato’s. Misschien ook wel wat geprecipiteerd. Doch het stond solied.
Ik was insgelijks aanwezig op de repetitie de avond tevoren in de Singschule. Waarschijnlijk ging het slechts met één ensemble-repetitie, want elk deel werd tweemaal genomen, de eerste maal “gesumd” door het koor, de tweede maal met de woorden. De leider van het Sint-Romboutskoor, Mgr. Vijverman was aanwezig met zijn vier repetitors. Ook die uit Wenen, Spanje en Nederland. Het was alleszins een prestatie.
De Mechelse groep was van mening dat er een totaal verschillende uitvoering van deze Mis kon gegeven woren. Met interpretatie.
Ze werd op verzoek van Mgr. Vijverman in 1956 geschreven. Buiten de koren van de BRT heeft niemand hier de uitvoering aangedurfd, ook Mechelen niet.

De vorige maand was het Knappertsbusch. Voor het tiende Philharmonisch concert was het Dietrich Fischer Dieskau, die dringend naar het ziekenhuis moest overgebracht worden. Hij moest de Lieder eines Fahrenden Gesellen van Mahler zingen.
Er was bijzonder veel volk voor deze beroemde zanger. In de plaats kregen we een symphonie van Haydn. Niettemin kreeg het concert grote waarde door de uitstekende uitvoering van de 3e Rheinische-Symphonie van Schumann. Ook door de brillante tweede Suite uit Daphnis et Cloé van Ravel.
Er wordt dikwijls beweerd dat Schumann niet goed kon orkestreren. In elk geval klinkt deze symphonie zeer edel. In het laatste deel wordt het strijkorkest laag gebruikt en komt de melodielijn niet duidelijk uit bij de eerste violen. Dit gebeurt meer. Een blaasinstrument erbij is doeltreffend.
Voor André Cluytens en het Nationaal Orkest werd het een triomf. We vragen ons af of wij, zogenaamde modernen, het wel bij het rechte einde hebben met onze eerlijke soberheid, ons gewild niet-uitbuiten van orkestrale effekten, onze geconcentreerde houding en de heilige vrees voor uitdeining, prolixiteit en geen noot te veel of te banaal.
De triomf die deze Suite deed oplaaien ging naar Ravel’s natuurlijkheid om zijn tijd te nemen tot het laten uitspelen van wat hij zeggen wil, zijn bewuste grote crescendo’s met de sterke kopereffekten, kortom alles wat heden niet meer gewaagd wordt om niet van romantisme of succesjagerij verdacht te worden.
Het middendeel biedt nochtans niet veel, omdat het vooral gericht is op de pantomime van het ballet.
Ravel was een groot orkestrator, doch ook een sterk opbouwer en een groot componist.

(…)

En nu? Hoe staat het met de opera? Eerder slecht. De jonge generatie vindt het een verouderd genre. Wat vreemds toch dat mensen staan te zingen wat ze te zeggen hebben! In Antwerpen, Luik en Gent is er nog een klein publiek voorhanden. Hier in de Munt is dit publiek, van kruideniers en kappers, stilaan weggebleven. Soms wordt er, sinds lang reeds, voor enkele mensen in de zaal gespeeld. Antoine Huysman, de huidige directeur, tracht het over een andere boeg te gooien. De Munt is meer in relâche dan wat anders. Van tijd tot tijd een oudere opera met vreemde artisten, dirigenten en regisseurs. Enige vertoningen. Verder balletavonden in dezelfde geest, zoals Le Sacre du Printemps. Radio, bioscoop en TV hebben het concertleven en de opera voor een groot deel ontredderd.

Hoe kan een opera concurreren tegen een film waaraan millioenen kunnen gespendeerd worden; waarin massataferelen kunnen gerealiseerd worden in een fantastisch gemonteerd décor? Het is een onbegonnen concurrentie.
Te Antwerpen heeft men weer eens te meer de Directeur ontslagen. Dit is het gevolg van een verkeerde politiek. Twee maanden heb ik de herhalingen meegemaakt. Ik vond dat er orde en tucht heerste. Men heeft beweerd dat er te veel vreemde krachten aan de opera verbonden waren: Fransen, Polen, Amerikanen en zo meer. En dan “er heerste daar waarachtig een terreur, waarde heer”!
We zullen dan maar aannemen dat de Directeur werd buitengewerkt!

De laatste concerten bezorgden ons de gelegenheid om twee dirigenten met elkander te meten: André Cluytens en André Van der Noot.
De eerste bezit ondervinding en routine. De tweede wekt de schijn zo wat de brui te geven van het succes, maar nauwgezet te dirigeren. Onder zijn aandachtig volgende leiding speelde Monique Haas het Concerto van Bach en het pasticherend Capriccio van Strawinsky. De soliste trad op en af het podium als een opgetuigd fregat, doch speelde beide werken opperbest.
Bij het slot van elk concert willen we even stilstaan.
Cluytens deed het grandioos met de Daphnis et Cloé-Suite. Als doorgewinterd dirigent, met een dosering van zijn effekten die effenaf overrompelend was. Van der Noot bezit dit meesterschap nog niet. Hij wil in eerste instantie de zaak in zijn geheel – in casu Don Juan van R. Strauss – impetueus er doorhalen, wat dan bij het laatste fortissimo, (het gevaarlijk moment) een onberekenend ensemble tot gevolg had. Om het kort te zeggen: hij berekent vele dingen nog niet grondig genoeg, zodat niet alles te voorschijn treedt wat mogelijk en voor hem voordelig is. Dit heeft Cluytens zeer sterk beet.
In Don Juan was er een te vroeg invallen van een der hoorns en een foutieve noot van de solo-fagot.

April 1961.

(Muzieknotities, Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schonen Kunsten, 1963, p.34-45).