Nieuwsbrief 16 - november 2003
1. Nieuwe cd's
Het Phaedra-label blijft onvermoeibaar aan de weg timmeren en maakte onlangs een mooie en bijzonder interessante piano-cd met werk van de Vlaamse pianist-componist met Nederlandse roots Marinus De Jong (1891-1984). Geboren in het Noord-Brabantse Oosterhout kwam hij naar Antwerpen om daar aan het conservatorium te studeren. Na en korte carrière als pianovirtuoos, wijdde hij zich helemaal aan het componeren en aan het lesgeven.
Uitvoerders op deze belangrijke cd zijn Jozef De Beenhouwer (een enthousiast verdediger van het werk van De Jong), Daniel Blumenthal en het BRTN-Filharmonisch Orkest o.l.v. Silveer Van den Broeck.
(In Flanders’ Fields, vol. 34 DDD 92034 - www.phaedracd.com)
Het Lodewijk De Vocht-fonds heeft, met gevoel voor timing, een cd met kerstliederen van Lodewijk De Vocht (1887-1977) uitgebracht. Deze mooi vormgegeven cd sluit aan bij het boek met kerstliederen van De Vocht dat vorig jaar werd uitgegeven. De cd bevat originele kerstliederen van De Vocht, maar ook bewerkingen van klassiekers als Stille Nacht.
Uitvoerders zijn: Cristel De Meulder, Sarah Van Mol, Lilith Verhelst en Francisca Devos, organist Jan Van Mol en het koor Alternato o.l.v. Jan Van Gassen.
De cd is te koop bij het Lodewijk De Vocht-fonds (Italiëlei 213 bus 12, Antwerpen 2000).
2. Vlaamse kamermuziek: Lodewijk De Vocht
Lodewijk De Vocht is vooral bekend als koorcomponist, maar toch heeft hij ook enkele kamermuziekwerken geschreven:
Herderswijze voor engelse hoorn en strijkkwartet (1908)Concertstuk voor baspijp (fagot) en piano (1909)Landelijk trio voor hobo, klarinet, fagot (1955)Van zijn Serenade voor cello en strijkers (1931), Vioolconcerto (1944), Celloconcerto (1956) en Landelijk concerto voor (alt)blokfluit en strijkers (1957) zijn pianoreducties beschikbaar.
3. Historische tekst: Paul Gilson en de sintetisten
De componist en muziekcriticus Gaston Brenta (1902-1969), leerling van Gilson en lid van de Synthetisten, heeft in 1996 volgende tekst gepubliceerd in het tijdschrift van de Belgische muziekraad. Dat tijschrift is overigens een interessant tijdsdocument voor al wie het Belgische muziekleven in de zestiger jaren wil bestuderen.
Paul Gilson (1865-1942) was een der belangrijkste toondichters van zijn tijd
Het geheel van zijn werk, zeer overvloedig ten andere, omvat alle genres, met uitzondering van de symfonie. Voornamelijk partituren zoals de symfonische schetsen De Zee, de Symfonische Variaties, het oratorium Francesca de Rimini, evenals opera’s als Prinses Zonneschijn enZeevolk hebben het overwicht. Het waren de schetsen van De Zee die, reeds bij zijn creatie in 1889 op de Volksconcerten te Brussel de aandacht van de muziekwereld op de auteur trokken. Gevaert zegde van hem: “Hij is uitzonderlijk. Het is de meest rubeniaanse van onze orkestvirtuozen.”
In feite weerklinkt deze partituur, zoals trouwens alle andere van de hand van Gilson, op een verbazingwekkende wijze in alle pracht van het orkest in de Storm of de Matrozendans.
Begaafd met een sterke persoonlijkheid, buitengewoon onderlegd en met een uitzonderlijk geheugen legde Paul Gilson zich eveneens op hartstochtelijke wijze toe op het onderricht. Hij bezat de gave kunstenaars-toondichters te vormen, en zijn leerlingen waren talrijk. En indien ze niet allen, soms wegens niet-muzikale redenen, bekend raakten, allen, van de minst tot de meest begaafde, allen behouden een ontroerende gedachtenis aan de uren die ze bij deze pedagoog doorbrachten. Hij had zeer persoonlijke inzichten over het onderricht der compositie. In plaats van de studies scherp af te lijnen en bv. niet tot contrapunt over te gaan dan na het beëindigen van de harmonie, stelde hij de verschillende leerstoffen op een panoramische wijze voor, en, van het ogenblik dat een leerling de beginselen van een techniek kende, deed hij hem componeren, eerst korte stukken om te eindigen bij een klein meesterstuk, bv. een opera. Deze werkwijze biedt veel voordelen: ten eerste verzacht ze de spanning van gedurende lange maanden over de zelfde en complexe regels gebogen te zitten. Alle regels van één en de zelfde leerstof, waarvan men het nut in de practijk moeilijk inziet! Vervolgens toont ze de onderlinge afhankelijkheid der verschillende technische elementen. Daarenboven houdt ze de aandacht van de leerling gaande. Tot slot, de voortijdige composities moedigden niet alleen de neofiet aan, doch openbaarde aan de meester de gaven of de ongeschiktheid.
Overigens, Paul Gilson; verwierp nooit a priori een estetische vernieuwing en liet aldus toe dat de eventuele persoonlijkheden zich in volle rijpheid ontplooiden.
Nochtans, indien deze goede meester er zich op toelegde bij zijn leerlingen het talent te ontwikkelen, dan miskende hij evenmin de moeilijkheden die toondichters hebben om hun werk, voornamelijk orkestwerk, te laten uitvoeren. Laten we niet vergeten, de radiofonie, heden een der grote consumenten voor muziek, bestond veertig jaar geleden amper, en was, op het practisch gebied dan, nog helemaal in het begin.
De radiostations bezaten nog geen orkest en het aantal uitzendingen per dag lag veel lager dan de huidige cijfers. Wat de concertverenigingen betreft, ze waren weinig talrijk en gaven per seizoen slechts weinig concerten. Met uitzondering van de “Concerts Ysaye” stonden ze er zelfs eerder afkerig van moderne werken.
“Laat mij toe, jonge componisten”, zegde Paul Gilson in een redervoering uitgesproken tijdens een manifestatie georganiseerd ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag, “u veel moed te wensen voor de uitvoering van uw roeping (…) Maar laat deze moed gedubbeld worden door respect voor het werk van anderen. Aldus zult gij, verenigd, een groot werk voltrekken, dat onmogelijk zou geweest zijn door verspreiding van krachten.”
Hij was getroffen door de efficiëntie der groepen, deze der “Vijf” in Rusland, en later deze der “Zes” in Frankrijk; op zijn raad vormden, omstreeks 1925 enkele van zijn leerlingen de groep der “Sintetisten”. Deze groep omvatte: René Bernier, Francis de Bourguignon, Théo de Joncker, Marcel Poot, Maurice Schoemaker, Jules Strens, Robert Otlet en ondergetekende.
We zullen hier niet trachten de biografie van deze acht toondichters te achterhalen. De naam van meerder onder hen is genoegzaam bekend aan de concertgebouwen en aan de trouwe radioluisteraars. In een soort manifest gepubliceerd door de Sintetisten kwam volgende zin voor: “in wel bepaalde vormen alle bijdragen van de hedendaagse muziek te gieten.”
Dit was een eerzuchtige onderneming en waarschijnlijk heeft geen onder hen dit ideaal volledig gerealiseerd. Wat er ook van weze, de Sintetisten schreven avant-garde muziek en men sprak over hen. Zij publiceerden een album met werken voor piano en organiseerden concerten in België en in het buitenland, soms met de medewerking van kamermuziekensembles en solisten van formaat zoals de zangeres Lily Djanel die toen nog aan het begin van haar loopbaan stond, soms met de medewerking van militaire muziekkorpsen zoals de harmonie der Gidsen.
Maar de Sintetisten waren gehandicapt: er waren er acht. Dit aantal was een hinder voor de goede inrichting, voor het evenwicht der concerten. Het was onmogelijk al die namen te laten voorkomen en aan elk een voldoende en billijke tijdsduur toe te kennen. Wegens deze moeilijkheden, en eveneens wegens gebrek aan subsidie, was het bestaan van deze groep kortstondig. Doch tijdens dit korte bestaan was de aandacht van de muziekwereld op ons getrokken geworden en dit boven onze verwachting uit.
Heden laat men nooit na, bij het opstellen van biografische nota’s over een van ons, te vermelden: hij was lid van de groep der “Sintetisten”.
(Gaston BRENTA, in De Nationale Muziekraad, Voorlichtingsblad van het Belgisch Muziekleven, 1e Trimester, 1966, p. 17-19)