Ga verder naar de inhoud

Nieuwsbrief 27 - DEEL 2

5. Met beiaard en borstel : Jef Rottiers (1904-1985)
door Tom Janssens

"Moge dit boek bij onze landgenoten een gunstig onthaal en een ruime verspreiding genieten; moge de lezing ervan bij hen een rechtmatige fierheid opwekken over het bezit van zulke, dikwijls ongeweten of onbegrepen rijkdom; moge het bij onze jeugd de liefde aankweken voor deze edele kunstvorm zo geheel eigen aan onze aard, gesproten uit onze eigen bodem, hier gegroeid en van hieruit wijd vertakt over heel de wereld. Moge het ertoe bijdragen ons volk tot het besef te brengen van de onschatbare waarden die het bezit in onze vermaarde klokkenspelen; moge het bijdragen tot beter begrip en meer waardering van deze ideale volkskunst bij uitstek; moge ten slotte ons volk erdoor aangespoord worden om de bespelingen van zijn kunstenaars-beiaardiers met meer belangstelling getrouw te volgen en naar waarde te schatten. Dit is onze vurigste wens!"

Zelden klonk een inleidend woordje zo verwachtingsvol als dat van Staf Nees in Jef Rottiers boek Beiaarden in België. Wie zoveel wensen uitspreekt, heeft ontgoocheling te verbergen. En inderdaad, ook auteur Rottiers deelt in de zorg om de tanende interesse in onze beiaardcultuur. Hij besluit zijn boek dan ook met enkele 16e-eeuwse verzen, waarin een defect klokkenspel het woord neemt: "Is er thans nimandt in der stadt, / Hier ende daer gheen braeve siele, / Die graegh veur mi wat bistandt vat / En soecen wou een man van stiele?" Rottiers verduidelijkt met straffe taal: "Laat dan de besturende lichamen, wanneer het gaat om het oprichten van een nieuwe of herstel van een oude beiaard, altijd blijk geven van doorzicht en ware kunstzin, nooit van bekrompenheid of schraapzucht die de wijsheid bedriegt. Dat zijn ze ons volk en zijn verleden verplicht."
De publieke belangstelling voor het klokkenspel bereikte dan wel niet de pieken die Staf Nees vurig wenste, de restauratieve zorg om onze beiaards is flink verbeterd sinds 1952 - het jaar waarin Rottiers zijn standaardwerk schreef. Gelukkig maar, want wie Rottiers' boek leest, zal zich verbazen om de hoeveelheid 'bliksemaanslagen', 'muurscheuren', 'beschietingen' of 'torenbranden' die de auteur erin verzamelde. Met dit lijvige en nauwkeurig gedocumenteerde boek bracht deze Mechelse beiaardier voor de eerste keer een volledig overzicht van de toen bestaande, en te herstellen, 'zingende torens' in België. En dat Rottiers' liefde voor het klokkenspel erg groot was, merk je niet alleen aan de stilistisch uiterst verzorgde tekst, maar ook aan de eigenhandig getekende prentjes die het boek illustreren.

Rottiers - die 100 jaar geleden geboren werd - studeerde, na zijn pedagogische studies aan de Mechelse normaalschool, beiaard aan de Koninklijke Beiaardschool van dezelfde stad. In deze in 1922 opgerichte school kreeg hij les van pionier Jef Denijn, diens talentvolle leerling Staf Nees - die in 1944 het directoraat van Denijn zou overnemen - en componist Jef Van Hoof. Eenmaal hij als laureaat afzwaaide, deed Rottiers - die inmiddels les gaf aan de jongensschool in O.L.V.-Waver - zich opmerken als uitvoerder in binnen- én buitenland. Ook als componist liet hij steeds meer van zich horen: eerst met een Preludium in F-groot, later met de beiaardsuite Bell Moods en het Sprookje voor beiaard waarmee hij in 1951 de Prijs der Beiaardschool won. Minder sprookjesachtig voor Rottiers waren de naoorlogse repressietijden, waarin de Mechelaar beroofd werd van eer en inkomen. In 1951 echter werd hij aangesteld als stadsbeiaardier van het Brabantse Meise, en wist er met de Beiaarddagen een - ook vandaag nog levendig gehouden - traditie te vestigen. Rottiers schaafde voortdurend z'n techniek bij, herwerkte klassieke muziek voor beiaard en behaalde in 1959 de improvisatieprijs op het Internationaal Beiaardconcours in Hilversum. Eveneens in 1959 werd hij aangesteld als docent aan de Mechselse Koninklijke Beiaardschool - een functie die hij tot 1974 zou blijven uitoefenen. Zijn geboortstad zou hij echter nooit verlaten: tot aan zijn dood in 1985 woonde hij in de Jezuspoort, één van de meest idyllische plekjes van Mechelen.

Het was overigens niet al muziek wat Rottiers' kunstzin prikkelde. Zo was hij een verdienstelijk schrijver: niet alleen zijn boek Beiaarden in België en zijn voordrachten, ook de luisterspelen die hij voor de radio schreef, getuigen van een verzorgde schrijfstijl. Daarnaast kon hij ook aardig met de tekenpen overweg, en schilderde hij enkele doeken bij elkaar. Daarbij kopieerde hij veelal andere, en oudere schilderijen, zoals ook De dwaze wereld - een schilderij waarin hij, Breughel achterna, eigentijdse spreuken en legendes verbeeldde. "En stevige fluwelen handen / waaruit muziek stroomde in overvloed / en fijn penseelwerk," zo staat er op Rottiers doodsprentje. We kunnen het niet beter samenvatten...

6. Een eeuw(igheid) geleden... : november 1904
door Jan Dewilde

Een eeuw geleden... op 6 en 13 november berichtte Le Guide Musical over een uitvoering in Antwerpen van het muziekdrama Godelieve van Edgar Tinel. Die uitvoering werd op zondag 30 oktober 1904 georganiseerd door de Koninklijke Harmoniemaatschappij (Société royale d’Harmonie d'Anvers) en vond plaats in de eigen concertzaal. Zoals de gewoonte van de tijd begon het concert om 13.30 u.
Solisten waren Gabrielle Wybauw (Godelieve), Jeanne Soetens-Flament (Oda), Virginie Verhesen (Elsa), Henri Mortelmans (Heinfried), Laurent De Backer (Bertholf), Fernand Vekemans (Herman) en Jan Van Dommelen (Radbod). Het koor telde tweehonderd zangers, terwijl het orkest honderd musici groot was. In het orkest speelden verschillende leraars van het Antwerpse conservatorium mee, zoals Jan Bacot en Edmond De Herdt (eerste violen) en Anthony (eerste fluit).
Volgens Le Guide Musical van 13 november had Tinel al veel slechte uitvoeringen te verduren gekregen, maar in Antwerpen was de kwaliteit wél aanwezig: "L’oeuvre, assez compromise par les déplorables exécutions précédentes, a révélé cette fois toutes ses beautés et aussi les quelques tares dont la responsabilité incomble à l’auteur du livret.’ Tinel dirigeerde zelf: "c’est dire que l’exécution a eu de l’accent, du rythme et de la grandeur."

7. Tentoonstelling Edgar Tinel
door Jan Dewilde

Nog tot 19 november loopt in de muziekafdeling van de Koninklijke Bibliotheek in Brussel een interessante tentoonstelling over Edgar Tinel (1854-1912). Naar aanleiding van de 150ste verjaardag van de geboortedag van de componist selecteerde Nele Verstraeten manuscripten, documenten, voorwerpen en portretten uit de rijke Tinelcollectie van de Koninklijke Bibliotheek. Het Fonds Tinel, dat in 1981 bij zoon Paul Tinel werd aangekocht, is bijzonder volumineus. Vooral de duizenden brieven bieden een schat aan informatie over Tinel, zijn composities en het muziekleven van zijn tijd. Nele Verstraeten leverde de voorbije jaren zeer verdienstelijk werk door (een deel van) de brieven te inventariseren.

Helaas staat de overigens fraai uitgegeven tentoonstellingscatalogus niet op het niveau dat men van een Koninklijke Bibliotheek zou mogen verwachten. Los van de bij momenten toch wel romantiserende stijl, bevat de brochure vele storende fouten. Zo wordt de zaal van het Hertogelijk Paleis verkeerdelijk gesitueerd in het Koninklijk Conservatorium. De zaal van het Hertogelijk Paleis werd weliswaar lange tijd door het Brussels conservatorium gebruikt voor de openbare examens, maar ligt dus wel degelijk in het Paleis der Academiën De Engelse Georgina Weldon die Tinel voor een pianoconcert naar Londen haalde, wordt bestempeld als de ex-vrouw van Charles Gounod, terwijl ze een tijd lang (alleen) diens maîtresse was. Twee passages hebben het over Tinels ‘afkeer’ van Wagner en koppelen daar ook muzikale conclusies aan vast. Maar zoals professor Karel Wauters in zijn magistrale boek Wagner en Vlaanderen. 1844-1915 aantoonde, had de diepgelovige Tinel als puritein dan wel last met Wagners sensualiteit en ‘materialisme’, maar bewonderde hij in hoge mate Wagners muziek. Naar aanleiding van zijn religieus drama Godelieve schreef hij in 1898 aan Ernest Closson: "Nul n’admire plus que moi la musique de Wagner, mais l’imiter ne me paraît pas nécessaire à mon salut."

Daarenboven bevat de catalogus nogal wat vreemde gedachtesprongen. Over Tinels ontmoeting met Brahms bijvoorbeeld: "Al snel werd duidelijk dat beide componisten op dezelfde lijn stonden en het goed met elkaar konden vinden. Tinel was wel vlaamsgezind maar wilde zich zeker en vast ook open stellen voor de muziek van Schumann en Brahms." Gelukkig maar...

Tentoonstelling
Edgar Tinel (1854-1912): Een levensschets
> van 22 oktober tot 19 november 2004
> Koninklijke Bibliotheek van België - Afdeling Muziek - Kunstberg Brussel
> vrije toegang
> van 10u00>16u50 > gesloten tijdens het weekend

8. Oorlog en vrede : Vlaamse muziek om en rond het slagveld
door Jan Dewilde

Met Wapenstilstand worden we er elk jaar weer aan herinnerd: oorlogen laten sporen na. Ook de Vlaamse muziek kon niet om het historische oorlogsgeweld heen. Zo zijn er de twee merkwaardige programmatische symfonieën die Pieter Jan Devolder (1767-1841) schreef over twee veldslagen van Napoleon: La bataille de Jéna, over de slag bij Jena in 1806 tussen Napoleon en de Pruisen en La bataille de Waterloo. Merkwaardig aan deze muzikale ‘batailles’ is je een compositorisch verslag krijgt van het verloop van die veldslagen. De slag bij Waterloo begint bij Devolder met het krieken van de dag. Plots weerklinkt een kanonschot en alle soldaten lopen te wapen. Vervolgens worden de strijdende partijen voorgesteld door hun typische marsen, dansen en sonnerieën. En dan krijg je de verschillende aanvalsgolven, waarbij je de cavalerie hoort chargeren of de kogels je om de oren fluiten. Zuchtende mineurpassages suggereren het geklaag van de gewonden en een vlugge dalende beweging in de violen (van f tot ppp) suggereert de vlucht van Napoleon. Na een chant de la victoire, afgewisseld met cris des blessés, sluit het werk sluit af met de nationale liederen van de overwinnende landen. Zo levert Devolder een muzikaal verslag dat de toehoorder toelaat om de slag bij Waterloo op de voet te volgen.

Eén van de meest monumentale en misschien ook meest aangrijpende anti-oorlogswerken uit de Vlaamse muziekgeschiedenis is De Oorlog, het oratorium van Peter Benoit (1834-1901). De librettist Jan van Beers (1821-1888) schreef het gedicht in 1868, vermoedelijk geïnspireerd door de onbeschrijfelijke wreedheden van de Amerikaanse Secessieoorlog. Peter Benoit zette het gedicht twee jaar later op muziek en sommige bronnen vermelden dat hij daarbij door de Frans-Duitse oorlog van 1870 werd geïnspireerd. Die twee oorlogen worden beschouwd als de eerste grote moderne oorlogen, omdat men met de trein vlug grote troepenmachten kon verplaatsen en omdat er zwaar geschut voorhanden was. Alleszins waren het bijzonder wrede oorlogen met enorme dodenaantallen. Toch is De Oorlog geen aanklacht tegen die specifieke oorlogen maar wel een universele pacifistische oproep. Het is het besef dat de wreedheden zo onmenselijk zijn, dat de traditionele vergoelijking met religieuze of patriottische slogans volstrekt zinloos is geworden.
Het werk begint met een paradijselijke schildering van de natuur waarin de hoogmoedige en op macht beluste mens rondloopt. Die combinatie van hoogmoed en honger naar macht is fataal en leidt onvermijdelijk tot een gruwelijke oorlog. Op het einde van de veldslag maakt Benoit handig gebruik van de dubbelkorigheid om zo overwinnaars tegen overwonnenen te laten declameren. De overwinnaars zingen de lof van God – Gott mit uns – terwijl de overwonnenen zich door God in de steek gelaten voelen en het bestaan van God in vraag stellen. Op het einde is de dood genadiger dan de mens: de dood ontvangt de doden in haar schoot, terwijl de mens aan lijkenroof doet. De slottekst draagt de idealen van de Verlichting uit. Een in velerlei opzichten indrukwekkend werk.

Tien jaar na De Oorlog schreef Edgar Tinel het lyrisch gedicht Kollebloemen, voor tenor, gemengd koor en orkest. In de symbolistische tekst van Pol De Mont (1857-1931) is niemand er zich van bewust dat er een oorlog voor de deur staat en de velden rood zullen kleuren. Niet door de bloeiende kollebloemen (papavers), maar door het bloed.

De ‘groote oorlog’ klinkt in het werk van verschillende Vlaamse componisten door. Waaronder ook dat van Lodewijk De Vocht (1887-1977). Zoals tienduizenden Vlamingen vluchtte De Vocht in het oorlogsjaar 1914 met vrouw en kind naar het neutrale Nederland, waar hij op 9 oktober – één dag voor de val van het zwaar gebombardeerde Antwerpen – in Hilversum arriveerde. Al in november 1914 mocht hij twee keer het Utrechts Stedelijk Orkest dirigeren in drie eigen werken, waaronder de creatie van Bede voor het vaderland dat hij later omdoopte tot In ballingschap. Op het manuscript noteerde hij: "Het lied van gans een volk in ballingschap was de aanleiding tot dit werk. De aanvullingsmelodie, sober gebouwd als een choraal is eene bede, een zielsdrang, afwisselend met een thema dat bittere smart uitdrukt. Dit laatste ontwikkelt zich en groeit uit tot wanhoop of gaat over in eene stemming van verheven berusting. Wanneer om te eindigen de aanvangsmelodie hernomen wordt, is het of gans het volk smacht naar bevrijding." (Binnenkort verschijnt een cd van het VRO-orkest met een opname van dit oorlogswerk.) Ook Emiel Hullebroeck (1878-1965) bracht de oorlog in het neutrale Nederland door. Toch inspireerde de slag aan de IJzer hem tot enkele van zijn betere liederen, zoals De verworpelingen van den IJzer en De Boeven van Fresnes. In Antwerpen componeerde Jef Van Hoof (1886-1959) in mei 1915 het lied Gebed van een kind voor de vrede, op een gedicht van Michel Matthijs. Het lied werd gepubliceerd "ten voordeele van het werk Het Kind van den Soldaat."

De eerste wereldoorlog, met al zijn verschrikkingen, heeft ook salonmuziek opgeleverd. De Dendermondse componist Robert De Leye diende bij de Compagnie Cycliste en heeft onder andere een Gavotte Ysérienne gecomponeerd. Dit galante en onschuldige pianostukje werd in 1916 in Londen gepubliceerd. Tijdens de oorlog schreef De Leye nog een pianomars voor de cyclisten en de Marche des Aéroplanes.

Ook hedendaagse componisten worden nog steeds aangegrepen door de gruwelen van de ‘groote oorlog’. Onder hen Frits Celis (1929) met zijn prachtige Preludio e Narrazione voor sopraan en orkest van op tekst van Anton van Wilderode (1918-1998). Dit werk is geïnspireerd door het beeld van het rouwende ouderpaar dat Kathe Kollwitz (1867-1945) beeldhouwde ter nagedachtenis van haar in 1914 gesneuvelde negentienjarige zoon.

De eerste wereldoorlog heeft ook veel jong talent gedood. Zoals de Kortrijkzaan André Devaere (1890-1914), een bijzonder talentvol pianist en componist. Bij het uitbreken van de oorlog was hij 24 en stond hij aan het begin van een grote carrière. Zijn laatste recital speelde hij op 17 mei 1914 in het stadhuis van Kortrijk, maar daarna moest hij dus onder de wapens als soldaat bij het 27e Linieregiment. Op 14 november 1914 kreeg hij een kogel in de longen. Na een doodsstrijd van vier dagen is hij gestorven in een hospitaal in Calais. In een boekje dat ter zijner herinnering verscheen klonk de verontwaardiging om dit gesneuvelde talent sterk door: "Waar een heele boel nuttelooze heertjes, om deze of gene drogreden, achter de frontlijnen een weinig zedelik leven leidden; waar doellooze verfkladders of kinoavonturiers in auto’s achter ’t front rondzwierven, benevens nog duizende nutlooze drukmakers en titelvoerders in lux-uniformen de danskoten bevolkten, in plaats van in de loopgraven hun man te staan, stierf in de modder van roodgeverfde bloedgrachten een kunstenaar, een talentvol en veelbelovend virtuoos."

9. Concerttip : A ceremony of psalms

Graag maken we u attent op het concert door het koor van de Londense Academy of St-Martin-in-the-fields onder leiding van Johan Duijck en begeleid door organist Erik Hallein, dat doorgaat op vrijdag 26 november 2004 om 20u00 in de kerk van Onze-Lieve-Vrouw o/d Dijle te Mechelen. De titel van dit concert is A ceremony of psalms. De uitvoerders brengen er dan ook een uitgelezen selectie van psalmen van ondermeer Felix Mendelssohn-Bartholdy en Zoltán Kodály, maar ook van enkele met Mechelen gelieerde Vlaamse componisten als Jaak Nicholas Lemmens en Jules Van Nuffel. Ook komt werk van Johan Duijck aan bod. Organisatoren zijn de Marnixring Gaston Feremans Mechelen en het Onze-Lieve-Vrouwkoor Mechelen vzw. Inkomkaarten kosten € 12 in voorverkoop (en voor CJP en Plus 3-pas). Aan de kassa betaalt u € 15. Bestellen kan u bij het Cultuurcentrum Mechelen aan de balie of op 015/29.40.00 of op het centrale reservatienummer 0495/92.36.56 (reservering geldt tot 15 minuten voor aanvang concert).

Concert

A ceremony of psalms
> Academy of St-Martin-in-the-fields o.l.v. Johan Duijck en Erik Hallein (orgel)
Onze Lieve Vrouw a/d Dijle-kerk, Mechelen2
6 november 2004 > 20u00
info & tickets: 015/29.40.00 - 0495/92.36.56 < http://users.pandora.be/olvkoor/st-martin/

10. Historische tekst : Rond de compositie van een opera
door Robert Herberigs

Geen componist of hij wordt geconfronteerd met het vraagstuk opera. Ook Robert Herberigs deed meer dan eens zijn zegje over muziektheatrale thema's. Hij kon dan ook aardig wat ervaring aandragen: als bariton creëerde hij in 1909 de titelrol van August De Boecks Reinaert de Vos, even later zag hij Richard Strauss aan het werk in Wenen, na de oorlog pende hij enkele succesvolle komische opera's bij elkaar en in 1951 nam hij het directeurschap op zich van de Koninklijke Vlaamse Opera in Antwerpen. Voor de openbare vergadering van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten zette hij in 1957 enkele bevindingen op een rijtje. En al hoef je niet akkoord te gaan met Herberigs' argumentatieve bochtenwerk, de rake en ontnuchterende toon van z'n voordracht mag er best wezen...

Hooggeachte Vergadering,

Ik heb gedacht dat het U kon interesseren eens te vernemen in welke voorwaarden een opera gecomponeerd wordt en welke vereisten dienen in acht genomen om aan die opera enkele hypothetische kansen van leefbaarheid te geven. Overigens heb ik getracht zoveel mogelijk de toestand van onze eigen kunstuitingen in verband te houden met de algemene beschouwingen.

Een wel beperkt terrein, zal men zeggen. Ja, maar dat terrein is mij grondig bekend en velen van zijn bewoners zijn voor mij min of meer familiaire figuren. Wat de keuze van zo'n gering toneel mij doet verliezen aan grootsheid van opzet, kan ik, anderzijds, mogelijk winnen aan intenser psychologische observatiemogelijkheden, dank zij, wanneer ik mij zo mag uitdrukken, het levend materiaal dat ik bij de hand had.

Wij mogen in princiep aanvaarden, dat bijna alle componisten de ambitie koesteren toch één maal in hun leven een opera te begaan. Ziehier een typisch geval welk U aanstonds in de atmosfeer zal brengen: Menander is over de dertig. Hij heeft flinke studies afgelegd en reeds verscheidene composities ondertekend. Hij vraagt zich af waarom Melpomene of Thaleia ook hém haar gunsten niet zou schenken. Hij is vastbesloten het opera-avontuur te wagen. Wel is waar, het onderwerp en de librettist moeten nog gevonden worden; maar dat komt wel in orde: Menander rekent op zijn gelukkig gesternte. Overigens, hij heeft muziek geschreven op enkele sonnetten van een dichter die doorgaat voor een flinke pen. De vriend dichter - zoals meer dichters - is tamelijk onderhevig aan gemakzucht: hij doorsnuffelt zijn laden en komt triomfantelijk met een lijvig handschrift voor de dag: een tragedie in 'n bagatel van vijf bedrijven: Hephaistos' weerwraak. De componist, die bij het doorbladeren van het lijvig handschrift, voelt zich eventjes duizelig worden. Hij gaat snel naar de slotscène over. Vader Zeus verschijnt middenin de rookwolken van Hephaistos z'n smis en verzoent de beledigde echtgenoot met de steeds berouwhebbende Aphrodite. Wij zijn niet bij machte te gissen om welke bizondere reden die apotheose Menander in een zo plotse als vurige vervoering ontstak. Misschien het vizioen van die troublante godin? Iets is zeker: vóór de dag aan 't grauwen ging, had hij het slotakkoord geschreven van een breed opgevatte schets. Toen, echter, Dionusos' delirium Menander verlaten had, zat de doodnuchtere componist naar die vlug geschreven bladzijden met verbaasde ogen te kijken. De muziek vond hij allermerkwaardigst - alle componisten, immers, vinden hun muziek allermerkwaardigst - maar hij moest wel bekennen dat de hoogdravende lyriek van zijn schets potsierlijk aandeed in verband met die querelle de ménage, al speelde ze zich ook onder goden af.

- Dit zijn, voor de zoveelste maal, margaritas ante porcos, zuchtte de geteisterde man. De eerste sul de beste zou toch gezien hebben dat er niets goeds uit zo'n prullerij te halen is.

En nochtans, ik mag het U verzekeren, Menander is geen dwaas. Het bewijs daarvan is dat hij, na Hephaistos naar alle duivels gewenst te hebben, aanstonds aan 't overleggen ging hoe hij die schets zou recupereren voor de finale van de symphonie die hij op het getouw had - want Menander heeft een hekel aan verkwisten.

Intussen, wacht onze componist nog steeds op een goed libretto. Zijn operapsychose - want dat is het werkelijk - zijn operapsychose is in een akute faze getreden. Die man verkeert ongeveer in de toestand van een uitgehongerd akteur wie men, op 't toneel, een kartonnen gebraad voorschotelt. Indien er geen schutsengel hem onder zijn hoede neemt, loopt Menander het grootste gevaar de prooi te worden van een van de vele amateurs die een schitterend libretto zoeken te plaatsen. Die heren, waarschijnlijk door speciale zintuigen verwittigd, weten aanstonds te detecteren waar er ergens een quidam rondloopt welke door het noodlot aangewezen werd om een opera te componeren. Driftig volgen ze hun man op het spoor. Zijn zien hem weifelen en wankelen. Vooruit! Hij zwijmelt, hij struikelt! Lieve hemel, hij valt! Menander laat zich hypnotizeren, hij klampt zich vast aan een schim van een libretto, als een drenkeling aan een strohalm, en ondertekent een kontrakt - want de amateur weet beter dan wie ook zijn auteursrechten te verdedigen. Het ding is zo iets als Het Lied van de Dender. Menander zit zijn kostbare gaven te verknoeien bij het componeren van liefdesduo's tussen een zeer bevoegd scheepsingenieur en een mooie oeverbewoonster van voornoemde rivier. Maar dat loopt van geen leien dakje. Haar vader is er tegen, haar moeder is er voor. Boven de Dender hangen zware onweerswolken, welke eindelijk het veld ruimen voor een azuren hemel. De vader legt hand over hart: de ingenieur - o wonder der liefde! - heeft een boot uitgevonden welke zijn aanstaande schoonvader schatrijk moet maken. Daarop jubelend koorgezang, vaandelen gezwaai en zogezegde folkloristische dansen.

Ik bid U te geloven dat zulks onverbloemde waarheid is en dat ik U dozijnen Menanders aan 't werk zou kunnen tonen. Er moet ook gezegd dat, naast de doodbrave componisten die, soms jarenlang, hun tijd en hun talent verspillen om een bespottelijk libretto op muziek te zetten, er andere musici zijn die, door gebrek aan theaterervaring en vooral door een verbazende onwetendheid op gebied van de vokale techniek, werken voortbrengen die absoluut onuitvoerbaar zijn. Men ziet dat er velen zich geroepen wanen, maar dat er, na zulke schiftingen, weinig uitverkorenen overblijven.

Wel hebben wij enkele roemrijke schlagers te boeken: vooral Herbergprinses en De Bruid der Zee. Die libretto's van Nestor de Tière, ofschoon geen parels voor wat het literaire gehalte aangaat, hebben toch deze hoofdgave dat ze de componist de gelegenheid gunden iets te zeggen. Ik verhaast mij er aan toe te voegen dat de muziek van Jan Blockx in hoge mate de hoedanigheden bezat welke toen van de operacomponist gevergd werden. De Reynaert de Vos van August De Boeck - waarvan ik, 48 jaar geleden, de eer had de titelrol te creëren - mocht niet, in weerwil van de zo schitterende partituur, een blijvende bijval genieten, uit hoofde van de zwakheid van het libretto, waarin het rijke onderwerp zeer schamel werd behandeld. Om dezelfde reden verwierf Prinses Zonneschijn de bijval niet waarop de meesterlijke muziek van Paul Gilson haar recht gaf.

Wat gold voor die periode, wordt heden nog bewaarheid: wij hebben gebrek aan knappe librettisten, aan mensen die theater doorvoelen en met vast instinkt een handeling kunnen opbouwen, waarin niet alleenlijk de psychologie van de personages, in harmonieuze en stijgende spanning, een fatale ontknoping voorbereidt, maar een handeling die zich tevens in een karakteristieke atmosfeer beweegt, die aan de componist de gelegenheid verschaft een homogene stijl aan zijn werk te geven. Een treffend voorbeeld daarvan is Carmen van Bizet.

Op gebied van gesproken toneel mogen wij terecht met trots op enkele eersteplanfiguren wijzen. Maar, zullen sommigen zich afvragen, waarom maken die heren componisten dan geen gebruik van een toneelwerk dat reeds zijn sporen heeft verdiend? Doodeenvoudig omdat een opera, om kans van leefbaarheid te bieden, zekere eisen stelt welke niet gelden voor gesproken toneel. Bij voorbeeld: zorgvuldig uitgesponnen tirades van philosophische of psychologische aard, welke zeer dikwijls de meest interessante delen van gesproken toneel zijn, vallen, in operaterrein overgeplant, doorgaans nadelig uit. Wel kunnen bedoelde tirades - voor zo ver zij muzikale stof bevatten - ingekort worden; maar de schrijvers - en niet zonder reden - trekken geweldig de neus op wanneer hun gevraagd wordt hun kind op zo'n procustusbed te plaatsen. Verder moeten de opeenvolgende scènes het mogelijk maken dat de essentiële tempo's kunnen gevarieerd worden. (Men beelde zich een reeks tonelen in welke zich uniform in een onafgebroken langzame beweging voortsleept of het tegenovergestelde). Evenmin mag bij het opbouwen van het scenario uit het oog verloren worden dat het slot van ieder bedrijf iets pregnants, iets treffends moet aanbieden voor de muzikale conclusie, zo niet, hoe hoog men ook de spanning had weten te behouden tijdens de vorige scènes, loopt gans de zaak op een fiasco uit.

Evenals de muziek in 't algemeen, evolueert het operagenre voortdurend, maar niet in zelfde tempo: de zangers - die dikwijls de baas spelen - houden er te veel aan de aandacht op hen alleen te trekken en hebben, samen met het grote publiek, zoveel mogelijk geremd om de modernizering van het operagenre te beletten. Sinds Pelléas van Claude Debussy en de opera's van Richard Strauss schijnt die weerstand voor goed gebroken. Ik beschik niet over de nodige tijd om deze zaak hier ab ovo te behandelen. Na de onsterfelijke opera's van Mozart en van Gluck, komt een periode van verval. Rossini triomfeert. Men moet Rossini geven wat Rossini toekomt. Zijn opera-buffa's zijn zeker het schitterendste wat in dat genre geschreven werd; maar, daar waar het om zijn ernstige opera's gaat, is het geraden een flinke sordina te zetten op de gekke dithyramben van de muzicologen en kritici van die tijd. Wanneer wij kennis genomen hebben van wat er o.a. over Semiramis zoal werd neergepend, en dan de partituur inzien, mogen wij ons te recht afvragen van welke soort de kunstzin van die heren was. Misschien leden zij aan kollektieve hallucinatie? Wie zich een persoonlijk oordeel wil vormen, leze, bij voorbeeld, Ie bedrijf, 1e toneel van die Semiramis. Daar kan men, ondermeer, het kermis-taptoedeuntje vinden dat dient om de grootpriesters van Belus te introduceren. Onnodig verder aan te dringen: in Rossini's opera wemelt het van dergelijke nonsens. Voegen wij er alleen aan toe dat rond datzelfde tijdstip Weber zijn Freischütz en Oberon schreef.
Zo wij van Rossini spreken, is het om er op te wijzen dat diezelfde dolle, misplaatste tierigheid, dat soort sans-gêne op kunstgebied tot heden toe, min of meer eigen gebleven is aan vele produkten van de Italiaanse operaschool. Dit is ook een der oorzaken van hun blijvend sukses, om dies wille dat de gewone mens zulks als een bewijs van temperament aanziet. Dat zijn van die wonderen der onschuld. Waar andere componisten doorgaans een sober recitativo plaatsen, neemt dé zuiderling zijn toevlucht tot een cantabile appassionato - iets wat hem buiten de muziek, ook nog meer voorvalt.
De volkeren die niet zo dicht bij de zon wonen, kunnen zulks niet over hun hart krijgen. Zij hebben wellicht min cantabile appassionato in het bloed, maar, daarentegen, meer zin voor waarheid, schakering en evenwicht in de uiting van hun gevoelens. En, het zal U niet verwonderen, het zijn precies die kostbare gaven welke het gewoon publiek, de vox populi, als zwakheden bestempelt en het afkerig maken. Daar is niets aan te veranderen. Het is een pudieke schoomvalligheid die ons belet een teder gezang door bazuinen en thebaanse trompetten te laten uitgalmen. Zelfs onze operetschrijvers missen de nodige culot om hun clinquant voor goud te doen doorgaan.

En zo ten slotte, kom ik er toe enkele woorden over de belangstelling van ons eigen publiek te reppen. Onweerlegbare cijfers en feiten bewijzen dat de gewone operaliefhebber zeer lauwtjes voor eigen kunstuitingen voelt. In tegenstelling met de concertbezoekers, waaronder velen van eclectische zin getuigen, geraakt de operabezoeker versteend in de traditionele formules en aanziet als indringers alle nieuwe figuren, vooral figuren van eigen bodem.

Nochtans gebeurt het wel nu en dan dat er een genadige bries waait en dat er een inheems opera warm onthaald wordt. Gelukkig de componist die dan zijn bootje te water heeft! Maar dat die chançard zich wel hoede te denken dat die gunstige wind voorgoed in zijn zeilen blaast. IJskoude douchen kunnen hem te wachten staan, schotse stortbaden.

Ik citeer een paar gevallen welke mij bizonder goed bekend zijn "et pour cause"! Een voornaam componist behaalt met zijn opera een glansrijk sukses in de hoofdstad en ziet datzelfde werk - God weet ten gevolge van welk geknoei - onthaald op bespotting in een andere grote stad. Een ander componist heeft het geluk zijn muzikale comédie tot tien maal toe te zien triomferen in de opera van een grote provinciestad. De naïeve auteur dacht dat zulks voldoende was om in de hoofdstad - onze hoofdstad - opgevoerd te worden. Mis. De schattenspelonk - pardon de Muntschouwburg - bleef onverbiddelijk voor hem gesloten: het toverwoordje "Sesam, open u!" kende hij niet - of liever - misprees hij uit te spreken.

Maar, zult U vragen, wat, in Godsnaam, is het toch dat die componisten verplicht zich zo'n lastig, ondankbaar job te blijven opleggen? Het rollen van de sisyphusrots en het vullen van het Danaïdenvat blijken, daarnaast, bijna sportief tijdverdrijf.
Ja, waarom? Dat heb ik mijzelve ontelbare malen afgevraagd. De zucht naar roem? Misschien wel bij sommigen. Winstbejag? Laat mij toe te lachen.

De waarheid ziet er ongeveer uit als zoiets. De operacomponisten - zo wel alle componisten die de roeping hebben - voelen een onweerstaanbare drang om zich af te zonderen in hun sonore dromen, waarin de werkelijkheid zich transfigureert en de bron wordt van de wonderbaarste fata morgana's. Dat gaat verbazend op opiumroken gelijken, met deze verzachtende omstandigheid toch, dat het min schadelijk voor de gezondheid en voor de samenleving is.

U begrijpt best, Hooggeachte Vergadering, dat er noch engel, noch duivel ooit kunnen beletten dat steeds componisten ergens een opera aan het uitbroeden zullen zitten, zelfs wanneer de laatste operazaal in een parking zal herschapen zijn.
Mogen zij, net als hun voorgangers, met de zelfde begeestering en met het zelfde taai geloof in hun ideaal, volharden! En ik ging er aan toevoegen: en mogen ze gespaard blijven voor beproeving en strijd! Maar neen! Laat ons voor hen een manhaftig bestaan verhopen, een bestaan vol offervaardigheid in dienst van de kunst. Dat de vele Sancho Panza's van allerlei formaat en tendens, die op deze planeet zo ergerend gedijen, hen voor Don Quichotten zullen houden, komt er niet op aan. Voor ons zijn zij zovele korrels van het zout der aarde.

12 november 1957

Bron
Herberigs, R.: Rond de Compositie van een Opera. Mededeling ter Algemene Openbare Vergadering van 14 december 1957, in: Mededeling van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten, 19e jaargang, nr. 3, 1957.