Ga verder naar de inhoud

Nieuwsbrief 28 - december 2004

1. Lof zonder grenzen : De Franse muziekpers over Flor Alpaerts
door Tom Janssens

Nadat de invloedrijke dirigent François Antoine Habeneck - stichter van de Société des Concerts du Conservatoire (1828) - weigerde om een compositie van hem uit te voeren, besloot de jonge muziekleraar Jules Etienne Pasdeloup dan maar om zélf een concertvereniging uit de grond te stampen. Althans, zo vertelt de legende. Of Pasdeloups artistieke ondernemingsgeest terug te voeren is tot deze ene blamage, mag betwijfeld worden. Vast staat in elk geval dat Pasdeloup - na eerst de Société des jeunes Artistes in 1852 te hebben opgericht - met zijn Concerts populaires de Musique classique (1861) en zijn Société des Oratorios (1868) het Parijse concertleven nieuw leven inblies. Met het door hem samengestelde en gedirigeerde orkest verzorgde hij niet alleen talrijke creaties van symfonische werken van Saint-Saëns en Gounod, maar bracht hij ook niet-Franse én oudere muziek op het concertpodium. En ook al legden de Frans-Pruisische oorlog en de Parijse Commune het muzikale leven in Parijs enige tijd plat, Pasdeloup - die in z'n vrije tijd meevocht - verdedigde de noodzaak aan kunst in barre tijden en onderbrak zijn concertactiviteiten zo min mogelijk.

Echter, there's no business like show-business. Na het bloedige tumult van de jaren 1870 mocht het Parijse concertleven terug z'n volle gang gaan. En al leek de pas aangebroken belle époque nog zo vredig en rustig, Pasdeloup kreeg z'n eerste commerciële tegenslagen te verwerken. Fonkelnieuwe verenigingen als de Société Nationale en de Société des Nouveaux Concerts (die met dirigent Charles Lamoureux de Franse Wagner-hype aanzwengelde) werden geduchte muzikale concurrenten. De populariteit van Pasdeloups orkest taande zienderogen en in 1884 was een faillissement zelfs onafwendbaar. Pasdeloup probeerde z'n successtory nog eens over te doen in Monaco, maar toen ook dat mislukte, vond hij zichzelf en zijn vereniging opnieuw uit in Parijs. Lang zou het allemaal niet duren, want nadat Pasdeloup een jaar later in 1887 stierf, werden zijn eens zo populaire Concerts populaires opgedoekt.

Toch vergat Parijs de artistieke waarde van deze dirigent-entrepeneur niet, want toen filmmagnaat Serge Sandberg in 1918 een nieuwe concertvereniging oprichtte, hield deze zijn naam in ere. Voortaan telde Parijs - naast de Concerts Collone en de Concerts Lamoureux - een derde "Grand Concert": de Concerts Pasdeloup. Dirigent van het eerste uur was René Baton, die z'n sporen als dirigent verdiende naast Pierre Monteux bij de Ballets Russes van Diaghilev. Samen met Monteux dirigeerde hij de eerste reeks opvoeringen van de Sacre du Printemps. Concertervaring deed Baton ook op in Nederland, waarnaar de Franse regering hem in 1916 op een tweejarige propagandareis stuurde. Liefst tot 1932 bleef de populaire René Baton onder zijn artiestennaam Rhené-Baton de Concerts Pasdeloup dirigeren, al wisselde hij meer dan eens de stok met collega's dirigenten, waaronder André Caplet, Désiré-Emile Inghelbrecht en Albert Wolff. Samen met het Orchestre Pasdeloup - dat nog steeds bestaat - hernam Rhené-Baton de taak van Jules Pasdeloup en creëerde hij nieuwe werken. Tal van composities van Ravel, Roussel, Honegger, Prokofiev en anderen werden door dit orkest boven de doopvont gehouden.

Wellicht leerde Rhené-Baton tijdens zijn verblijf in Nederland ook wat van het Belgische muziekleven kennen, want in februari 1922 organiseerde hij met zijn een orkest een heus "Festival de Musique belge". Op het programma stonden werken van Guillaume Lekeu, Léon du Bois, Charles Scharrès, Albert Dupuis, August de Boeck, Joseph Jongen en Théophile Ysaÿe (broer van Eugène). Het Parijse muziektijdschrift Le Ménestrel besloot haar recensie met de volgende verzuchting: "Sans doute une séance ne peut tout embrasser. Qu'il nous soit permis néanmoins de regretter en ce programme l'absence de quatre noms: parmi les morts, ceux de Jan Blockx et d'Edgar Tinel, - et, parmi les vivants, ceux de MM. Gilson et Mestdagh. Nous regretterons moins cette omission si elle se répare en une prochaine audition de musique belge." Een volgend 'Belgisch festival' zou er niet meteen komen, maar een jaar later, in maart 1923, plaatste Rhené-Baton wél een compositie van Flor Alpaerts op het programma. Het gespeelde orkestwerk Herleving (in het Frans: Renouveau) dat Alpaerts reeds in 1903 schreef, werd niet meteen op de nodige bijval onthaald. Muziekcriticus Pierre de Lapommeraye schreef in Le Ménestrel zelfs:

"M. Rhené-Baton nous offrait ensuite une dernière nouveauté de M. Alpaerts: Renouveau; "Tout rit, chante et fête en cette claire et joyeuse journée de printemps", nous dit le programme; tout danse, ajouterons-nous, car l'oeuvre de M. Alpaerts, avec son allure de fox-trott, interrompu d'une valse lente, paraît plutôt conçue pour un dancing que pour un orchestre symphonique: du rythme et c'est tout; aucune idée, une orchestration lourde, bruyante, des modulations banales; M. Alpaerts est un remarquable chef d'orchestre, il doit avoir fait mieux que cette petite fantaisie qui paraît écrite pour musique militaire (...)."

Hoe anders klinkt Alpaerts' werk in de herinneringen van Maurice Schoemaker:

"[Alpaerts] optreden maakte ophef! Met gebalde vuisten deed hij, hier een lyrisch-opwellend motief uit de snaren oplaaien, daar vonken schieten uit de houten, verder nog de kopers scherp schallen en het paukengeroffel machtig dreunen. Men vond het wel leuk, maar tevens dwong zijn beheersching van het orkest bewondering af. Niet minder was het succes van den componist; Herleving getuigde inderdaad van de mooiste eigenschappen en liet een diepen indruk door de weelde van rhythmen, kleur en lyriek die er van uitging."

Enige vrees voor gezichtsverlies was Rhené-Baton blijkbaar vreemd, want ook al werd het (jeugd)werk van Alpaerts door de Franse pers afgebroken, hij was niet te beroerd om de Antwerpse dirigent-componist zelf naar Parijs te halen om er op 5 en 6 april 1924 zijn orkest te laten dirigeren. En niet alleen Alpaerts werd uitgenodigd, ook de Leuvense sterpianist Arthur De Greef werd door Rhené-Baton voor hetzelfde concert naar de Franse hoofdstad gehaald. Als dirigent genoot Alpaerts gelukkig wél de goedkeuring van het Parijse concertpubliek. Op het programma stonden werken van Mendelssohn, Wagner, Liszt én... Peter Benoit. Hieronder geven we twee recensies van dit concert weer:

"M. Flor Alpaerts (que son confrère Rhené-Bâton était venu tout spécialement applaudir) nous a privé du plaisir de le voir conduire une pièce française. C'est dans l'oeuvre de Wagner qu'il montra ses meilleures qualités conductrices (qui ne sont point négligeables); il en paraît complètement pénétré. Aussi l'Ouverture des Maîtres Chanteurs et l'Ouverture et les Murmures de la Forêt de Siegfried le mirent en pleine valeur. La Symphonie Ecossaise de Mendelssohn eut demandé un peu plus de légèreté. L'exécution de l'Ouverture de Charlotte Corday de Peter Benoit fut très au point. Bien construite par un musicien sachant son métier, on ne peut en juger qu'en se reportant à l'époque déjà lointaine où elle fut écrite et dont elle porte nettement la marque. La paraphrase et l'emploi de la Marseillaise et du Ca ira, habillés d'un vêtement symphonique assez dépourvu des recherches auxquelles nous sommes maintenant habitués, classent cette Ouverture parmi les oeuvres dont l'intérêt est évident, mais rétrospectif.
M. Arthur de Greeff [sic] est un as belge du piano. Sa traduction du Concerto en la majeur et de la Fantaisie Hongroise de Liszt justifient son renom. Sa virtuosité est sans défauts. Son interprétation, fouillée parfois jusqu'à la préciosité, s'adapte parfaitement à la musique de Liszt. Un peu plus de moelleux ne lui aurait cependant pas nui. M. Flor Alpaerts accompagna de manière à laisser au soliste toute son importance, ce dont il faut le louer."
Louis-Charles Battaille in Le Courrier musical

M. Rhené-Baton avait pour ce concert délégué ses pouvoirs à M. Flor Alpaerts, chef d'orchestre de la Société Royale de Zoologie d'Anvers. Nous dûmes à ce maître une des meilleures interprétations que j'aie jamais entendues de la Symphonie Ecossaise de ce Mendelssohn qu'on se décide enfin à remettre au programme un peu partout, après un long oubli dont des symphonistes d'un rang bien inférieur, tels que Brahms, n'ont que trop bénéficié. J'ai moins aimé l'exécution de l'Ouverture des Maîtres Chanteurs, dont il a fâcheusement accentué le caractère germanique, par une lourdeur que n'aurait certes pas approuvée Wagner. Même impression pour les Murmures de la Forêt, manquant de fantaisie ailée.
Je n'ai pas l'intention de vous révéler le Concerto en la majeur de Liszt, ni sa Fantaisie Hongroise au répertoire de tous les pianistes. M. Arthur de Greef les détailla avec une impeccable virtuosité, mais non sans quelque sécheresse.
Le concert se terminait par l'Ouverture de la Charlotte Corday de Peter Benoit, musique très chantante et fort agréable, mais qui porte bien la marque de l'époque où elle fut écrite, soit 1875-1876... ce qui n'est pas une tare, toutes les époques de la musique étant pour un esprit curieux intéressantes à divers titres. Un habile emploi de la Marseillaise et du Ca ira constituent le fond de cette oeuvre très estimable.
A part les restrictions toutes personnelles que j'ai cru devoir faire sur l'interprétation de Wagner par M. Alpaerts, il faut convenir que c'est un excellent chef d'orchestre à la fois énergique et minutieux, qualités qui justifient pleinement le succès que le public lui fit, ainsi qu'à l'orchestre, comme toujours excellent.
Jean Lobrot in Le Ménestrel

Opvallend zijn in de eerste plaats de esthetische bezwaren die beide recensenten aantekenen bij Benoits 'gedateerde' ouverture. Het werk is dan wel "bien construite", "fort agréable" en "très estimable", beide recensenten zijn het erover eens dat Benoits ouverture toch niet meer hoort op actuele podia. Omdat het te oud is? Tegenover Mendelssohns véél vroeger geschreven - en dus: canonieke - symfonie hoor je zo'n bezwaren niet. Veeleer zijn het de stilistische kenmerken van een werk dat bekende wijsjes citeert, "recherches auxquelles nous sommes maintenant habitués", die oubollig aandoen. Hoe vernuftig Benoit ook parafraseert, zijn ouverture dateert van een "époque déjà lointaine". Maar niet alleen het waardeoordeel over Benoit geeft te denken. Ook Lobrots buitenissige waardeoordeel over Brahms' symfonische werk kadert in de mediale what's hot and what's not van de toenmalige Franse muziekpers. Zoals Mark Delaere al aantoonde in zijn studie Die Musikgeschichtsschreibung und das Neue valt - ondanks de (veelal veronachtzaamde) overeenkomsten met de Duitstalige muziekbeschrijving - een zekere, typisch Franse schrijfcultuur niet te ontkennen. Zo bekommerden Franse muziekhistoriografen - hoewel erg bezorgd om de afname van tonaliteit in 'nieuwe muziek' - zich minder om de verdediging van functionele tonaliteit of de instandhouding van oude vormgevingsprincipes als hun Duitse collega's. Met als gevolg dat de Franse muziekkritiek wel een behoud van het tonale karakter voorstond, maar zich graag breeddenkend openstelde tegenover 'alternatieve' of 'verrijkende' vormen van tonaliteit. De concertprogramma's uit die tijd geven aan welke muziek daaronder verstaan werd. 'Symbolistische' muziek van Debussy of Ravel, maar ook composities van Dukas, Chausson of Fauré waren vrijwel elke week te beluisteren naast muziek van Wagner en het Russische 'machtige hoopje'. Het mag dan ook niet verbazen dat de minder progressieve harmonieën van Benoit of de orkestrale degelijkheid van Brahms in een dergelijke muziekcultuur beleefd maar kordaat naar de vergeethoek verwezen werden.

Iets van die tendens tot verantwoorde nieuwigheid of zelfs 'lichtheid' valt ook af te lezen in de kritiek op De Greef en Alpaerts. De Greefs pianistieke kwaliteiten worden door beide critici afgedaan als 'doordeweeks virtuoos': zijn interpretatie ontbreekt "un peu plus de moelleux" en lijdt aan "quelque sécheresse". Net zo valt op dat Alpaerts kwaliteiten als dirigent in een zwaarte- en gewichtsterminologie besproken worden. Alpaerts is "complètement pénétré" in het werk van Wagner, waarin hij volgens Battaille "ses meilleures qualités conductrices" tentoonspreidt, maar volgens Lobrot verzinkt in "une lourdeur" die weliswaar 'germaans' aandoet, maar geenszins Wagner zou behagen. Ontbreekt het Alpaerts Wagner-interpretatie aan "fantaisie ailée", volgens Lobrot van zijn uitvoering van Mendelssohns symfonie "une des meilleures interprétations que j'aie jamais entendues". Niet zo volgens Battaille, die vindt dat de symfonie best "un peu plus de légèreté" kon verdragen. Niettemin is Alpaerts' uitvoering van Benoits ouverture "très au point". En wanneer Alpaerts op 13 en 14 december 1924 naar Parijs terugkeert om er opnieuw de Concerts Pasdeloup te dirigeren, zijn de kritieken ook ditmaal zowel positief als interessant:

"M. Flor Alpaerts est au pupitre. Choix très heureux et accueilli avac d'autant plus de sympathie que M. Flor Alpaerts a droit à notre reconnaissance pour le dévouement dont il fait montre à l'égard de la musique française, qui occupe toujours une belle place dans les programmes des Concerts de la Société Zoologique d'Anvers, dont M. Alpaerts est le chef d'orchestre. Déjà l'an dernier nous avions pu juger à l'oeuvre cet excellent animateur. Il nous est apparu de nouveau avec les mêmes qualités: énergie et sobriété du geste, sûreté de l'attaque, souci du détail pittoresque et de l'interprétation d'ensemble, et surtout cette autorité indispensable pour plier les masses orchestrales à sa volonté. L'ouverture de la Grotte de Fingal de Mendelssohn, la 7e Symphonie de Beethoven reçurent tous les soins et furent exprimées sous leurs véritables aspects.
M. Flor Alpaerts nous fit en outre connaître un poême symphonique de M. Lod Mortelmans, directeur du Conservatoire Flamand d'Anvers, intitulé Au Matin. C'est une sorte de cantique païen adressé à la Nature, source de beauté, et qui ne manque pas d'accent ni de générosité. Les idées sont clairement exposées et développées, l'instrumentation qui décèle certaines influences est habile; l'ensemble sonne très agréablement et s'entend sans déplaisir. C'est déjà beaucoup pour notre époque de musiques frelatées et trop souvent rébarbatives.
M. Quiroga joua à ce concert la Symphonie espagnole de Lalo d'une façon assez inattendue, mais au demeurant très intéressante. Il n'y eut rien dans son interprétation de l'éclat de J. Thibaud ou de la profondeur de J. Szigeti, mais une tendresse descrète et un charme voilé qui ne sont peut-être pas dans la note exacte, mais devant lesquels on ne put rester indifférent.
Pierre Leroi in Le Courrier musical

M. Flor Alpaerts, qui dirigeait le concert de ce jour, est un très bon chef qui, sans vain cabotinage, sait obtenir de l'orchestre des nuances d'une délicatesse infinie; mais parmi d'éminentes qualités il a une légère (oh!... très légère) tendance de ralentir tous les mouvements. L'ensemble y perd, le détail y gagne, ainsi que nous le vîmes dans l'Ouverture de la Grotte de Fingal où de jolis motifs, habituellement noyés, furent habilement mis en valeur. Je suis très embarassé pour vous parler, non de la Symphonie espagnole, oeuvre admirable mais archi-connue et peut-être exagérément jouée dans les grands concerts, mais de M. Quiroga qui est un virtuose célèbre et très fêté. Peut-être n'avait-il pas dimanche tous ses moyens, mais il m'a paru manquer à la fois de force et de fantaisie et son interprétation ne peut être rapprochée de celle de Jacques Thibaud qui est incomparable (...).
Au Matin, de M. Lod. Mortelmans, est une agréable pièce orchestrale aux généreuses effusions lyriques un peu trop fidèlement imitées de Wagner.
Le concert se terminait par une bonne exécution de la Symphonie en la (n° 7) de Beethoven. Je tiens à répéter pour finir que M. Flor Alpaerts est, à part la légère réserve faite, un excellent chef d'orchestre, et peut-être le meilleur de ceux qui remplacèrent jusqu'ici M. Baton à la tête de l'orchestre Pasdeloup.
Jean Lobrot in Le Ménestrel

Opnieuw valt op hoezeer Alpaerts benaderd wordt als iemand die energiek is, maar paradoxaal genoeg een "sobriété du geste" uitstraalt, "sans cabotinage". De lof voor deze 'excellente' orkestmeester (in beide recensies duikt het woord op) neemt niet weg dat Alpaerts lijdt aan "une légère (oh!... très légère) tendance de ralentir tous les mouvements". Erg is dat niet, want de Antwerpse dirigent - eigenaar van een benijdenswaardige "sûreté de l'attaque" - toont zich een handige aanvoerder van "masses orchestrales". Ook ditmaal is de zwaarte- en gewichtsmetaforiek niet ver weg, al lijkt Alpaerts de germaanse "lourdeur" van het vorige jaar ingeruild te hebben voor "une délicatesse infinie", een "souci du détail pittoresque". Het zijn beschrijvingen die bovendien perfect aansluiten bij het esthetische oordeel over Mortelmans' symfonisch gedicht Morgenstemming. Hoewel deze compositie dan wel enkele "généreuses effusions lyriques un peu trop fidèlement imitées de Wagner" bezit, het geheel klinkt "très agréablement et s'entend sans déplaisir". Belangrijk is vooral Lobrots slotopmerking: "C'est déjà beaucoup pour notre époque de musiques frelatées et trop souvent rébarbatives." Zowel Alpaerts' dirigeerstijl als Mortelmans' in 1922 geschreven symfonische gedicht - z'n laatste orkestwerk - voldeden zo aan de norm die de Franse critici aan eigentijdse muziek stelden: lichtheid, losheid en sereniteit.

Bron

Battaille, L.C.: [recensie van de Concerts Pasdeloups op 5 & 6 april], in: Le Courier musical, 26e jaargang, nr. 9, 1924, p.259.
De Lapommeraye, P.: [recensie van de Concerts Pasdeloups op 5 & 6 april], in: Le Ménestrel, 86e jaargang, nr. 15, 1924, p.164.
Leroi, P.: [recensie van de Concerts Pasdeloups op 13 & 14 december], in: Le Courier musical, 27e jaargang, nr. 1, 1925, p.16.
Lobrot, J.: [recensie van de Concerts Pasdeloups op 13 & 14 december], in: Le Ménestrel, 86e jaargang, nr. 51, 1924, p.534.

Verder lezen

Bäcker, U.: Frankreichs Moderne von Claude Debussy bis Pierre Boulez. Zeitgeschichte im Spiegel der Musikkritik, in: Kölner Beiträge zur Musikforschung, nr. xxi, uitg. dr. K.G. Fellerer, Regensburg, 1962.Delaere, M.: Die Musikgeschichtsschreibung und das Neue: Untersuchung über die Verarbeitung der tonsystematischen Wandlungen der Musik aus der ersten Hälfte des 20. Jahrhunderts im damaligen Musikschrifttum, in: Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en schone Kunsten van België - Klasse der schone Kunsten, jaargang 53, nr. 52, Brussel, 1991.

2. Geknoopte oren : Avondmuziek van Flor Alpaerts
door Tom Janssens

In de rubriek Geknoopte oren zetten we elke maand een ander, interessant werk van een Vlaams componist in de kijker. We letten erop werken te kiezen die niet alleen de moeite waard zijn om te beluisteren, maar die u ook op cd terug kunt vinden. Deze maand is het de beurt aan de blazersserenade Avondmuziek van Flor Alpaerts (1876-1954).

Muziek grijpt je bij het nekvel, verzacht de zeden, zet gevoelens onder stroom en wakkert de hartstocht aan. Maar, muziek bespeelt niet steeds even gretig het emotionele scala van de menselijke geest. Af en toe mag muziek ook wel eens gewoon achtergrond- of tafelmuziek zijn: 'auditief behangpapier' zeg maar, of - iets hipper - 'soundscape'. In die, nogal weinig opwindende hoedanigheid biedt muziek ons nauwelijks meer dan wat verstrooiing, afleiding, bijzaak. Al levert zoveel gezapige derivatie niet meteen duffe of kleurloze muziek op. Zo wist Erik Satie in 1920 met zijn Musique d'Ameublement de bijzondere status van achtergrondmuziek zelfs te verheffen tot een esthetisch vraagstukje over de functionaliteit van muziek. Je komt al gauw tot de vaststelling dat zelfs de meest temperamentvolle aria's veel van hun emotioneel tumult verliezen al naargelang het tijdstip en de stek waarop ze gespeeld worden. En al maakt dat de vermeend inherente sentimentaliteit van muziek misschien wel betwistbaar, vast staat wél dat sommige achtergrondmuziek haar stilistische eigenheid ontfutselt aan de context waarin ze geplaatst wordt.
Een mooi voorbeeld daarvan is de serenade: een muzikale, instrumentale vorm die bedoeld was als een in de buitenlucht gebrachte muzikale groet. Leuk, maar vooral het moment waarop serenades gespeeld werden, was belangrijk: zoals de overlevering het wil, hoort een serenade in de avondschemering gespeeld te worden. In het woordje hoor je niet alleen het Italiaanse "sera" ("nacht"), maar ook "sereno" ("opgewekt" of ook wel "open hemel"): vrolijke, onbezorgde avondmuziek, dus. En net dat was ook de 16e- en 17e-eeuwse 'serenata' - een vocale, dramatische cantate die veelal 's nachts en bij artificieel (kaars)licht in openlucht werd uitgevoerd. Hoewel de vocale serenata's verder niet meteen nachtelijke themata aansneden - welke die ook mogen zijn - waren plot noch muziek uitdrukkelijk 'dramatisch' of 'aangrijpend'. Immers, serenata's waren doorgaans gelegenheidswerkjes die het avondfeest van verjaardagen of feestdagen opluisterden. Ook wanneer de vocale serenata omstreeks het begin van de 18e eeuw een instrumentaal broertje kreeg, werd de onbezorgde, opgewekte toon behouden. In z'n Musicalisches Lexicon uit 1732 definieert J.G. Walther de serenade dan ook als "ein Abend-Ständgen, eine Abend-Music; weill dergleichen meist bey still- und angenehmer Nacht pflegt gemacht zu werden." Woonde je in de 18e eeuw in Italië, Oostenrijk, Duitsland of Bohemen, dan kon je rond de klok van negenen wel eens een groepje al spelend aantreffen. En voor wie echt de slaap niet kon vatten, waren er de notturno's, die omstreeks elf uur uitgevoerd werden. Maar, echte 'inslaapmuziek' is de serenade eigenlijk nooit echt geweest. Er is niet veel romantiek voor nodig om een musicerend ensemble onder een slaapkamerraam te linken aan amoureuze verklaringen. Vandaar dat de smartlappen van dolverliefde operapersonages ook wel eens serenades werden genoemd. Pedrillo in Mozarts Die Entführung aus dem Serail schudt er eentje uit z'n mandoline, en ook Don Giovanni heeft zo'n deuntje klaar. Tot op de dag van vandaag haakt het woordje in dezelfde, liefdesdronken sfeer: een serenade is een "muzikale hulde, 's avonds onder het venster van een geliefde gebracht," zo lezen we in Van Dale, en verder: "uitvoering 's avonds van muziek en/of zang als huldebewijs, in de onmiddellijke nabijheid van iemands woning".

Of ze nu wel of niet onder de ramen van beminde schonen gespeeld werden, de instrumentale serenade werd al erg gauw erg populair. Boccherini, Ditters von Dittersdorf en Michael Haydn penden met plezier flink wat serenades bij elkaar, en Leopold Mozart alleen al moet er op erg korte tijd een dertigtal gecomponeerd hebben. Dat ze allemaal - op eentje na - verloren gegaan zijn, heeft wellicht minder te maken met slordige archivering dan met het gegeven dat het nauwelijks vastomlijnde vormpje veelal 'gebruiksmuziek' was waarin componisten niet meteen al hun technisch vernuft staken. Zoon Mozart echter zag wél een uitdaging in deze avondlijke stukjes: met succesvolle én interessante serenades als Eine kleine Nachtmusik zette hij het genre gelijk op de compositorische agenda. Met alle gevolgen vandien: werd de serenade aanvankelijk uitgevoerd door een groepje houtblazers, naar het einde van de klassiek toe pikten ook andere bezettingen in op de vorm. Van strijktriootjes (Beethovens opus 8) tot grootse orkestbezettingen (Tsjaikovsky's opus 48), van pianosolo's (Stravinsky's Serenade) tot concerterende muziek (Sibelius' opus 69 voor viool en orkest): nadat Mozart de serenade tot een heus kunststukje kneedde, zag elke componist wel wat in dit tot de verbeelding sprekende vormpje. En jawel, ook de Vlaamse muziek liet zich verleiden tot nachtelijk gemusiceer. Zo deed Flor Alpaerts in 1915 met Avondmuziek een gooi naar de serenade-traditie. Het werk, opgedragen aan zijn kinderen Jef en Flora, verwijst overigens niet alleen in de titel naar de context van de muziekvorm, ook in de bezetting blijft Alpaerts trouw aan het verleden van de serenade. Net zoals de traditionele klassieke serenades is ook Alpaerts werk geschreven voor houtblazers. Merkwaardig is alvast de tweedelige opsplitsing van de compositie: Alpaerts verdeelt Avondmuziek niet in twee bewegingen, maar wel in twee afzonderlijke 'serenades'.

De eerste serenade (Un poco lento - Allegretto), in A-groot, verrast al van bij het begin met een aarzelende opening die zo geplukt zou kunnen zijn uit Wagners Tristan und Isolde. Ook de sfeer van de Siegfried-Idyll (Wagners auditieve verjaardagsgeschenk aan zijn vrouw Cosima, en - omdat het 's morgens werd uitgevoerd op de trappenhal aan haar slaapkamer - dus een soort 'ochtendlijke' serenade) is niet ver zoek in Alpaerts klankbeeld. Na wat harmonisch-weemoedig zoekwerk mondt Alpaerts uit op speelse blazersfiguren die opmerkelijk genoeg herinneren aan enkele passages uit de zesde symfonie van Sibelius. Hoewel de gelijkenis frappant is, kan van beïnvloeding of zelfs plagiaat geen sprake zijn: Sibelius' zesde werd pas in 1923 geschreven... Wat er ook van zij: na dit getouwtrek hervindt Alpaerts zijn Wagneriaanse ernst, die hij daarna nogmaals countert met wat beweeglijke uithalen van fluiten en hobo's - al blijft de toon ditmaal wat minder frivool. Alpaerts neemt de weifelende, onzekere sfeer van de start als uitgangspunt voor een passage die onvast en wisselvallig van de ene melodische flard naar de andere springt, tot alle blazers stranden op een langgerekt akkoord, dat ons opnieuw naar de Sibelius-passage voert. Een herhaling van de start kondigt zich aan, al hoedt Alpaerts zich voor een letterlijke herhaling en weet hij de ingetogen stemmigheid handig te rekken tot het einde. Luchtiger is hierop aansluitende tweede serenade (Scherzando), in E-groot. Alpaerts start van hoog naar laag met enkele openingstrillers en zet zo een prettig kabbelend samenspel in gang. Het is duidelijk dat het Alpaerts om Mozartiaanse sierlijkheid te doen is: melodische zinnetjes worden netjes afgelijnd en omringd door een sierlijke en soepel doortikkende begeleiding. Ook wanneer het geheel wordt neergelegd en fagotten een brede melodielijn uitzingen, is de naïeve onbezorgdheid nooit ver uit de buurt. Hoewel dat alles niet meteen tot grote muziek leidt, weet Alpaerts' pretentieloze partituur niettemin te bekoren. Vrolijke, onbezorgde avondmuziek: net wat we van een serenade verwachtten.

Opname
EtCetera - DDD KTC4001 [Klara-cd] > I Solisti del Vento > muziek van Dvorak, Alpaerts & Strauss

3. Kamermuziek : Flor Alpaerts
door Tom Janssens

In één van de weinige publicaties over Alpaerts, het naar hem genoemde huldeboek uit 1941, dat bij zijn aftreden als bestuurder van het Koninklijk Vlaams Conservatorium door de Vereniging der Leerlingen en Oud-Leerlingen van deze instelling samengesteld werd, schrijft componist Edward Verheyden: "De bestuurder zal, binnen afzienbaren tijd, getroffen worden door het onvermijdelijke 'op rust gaan'. Die laatste uitdrukking is voor Alpaerts voorzeker misplaatst. In zijn 'rusttijd' zal de toondichter ongetwijfeld trouw blijven aan de Muze die hem steeds heeft geïnspireerd, zoodat hij aan de gemeenschap nog tal van voldragen komposities zal schenken, waarvan zijn levensvolle Pallieter zulk een rijpe verwezenlijking is." Wie ook de overige bijdragen in het boek leest, zal merken dat de componist van Pallieter en de James Ensorsuite voortdurend op zijn symfonische merites wordt beoordeeld. "[Alpaerts] betrekkingen als orkestleider en als bestuurder van het Conservatorium te Antwerpen lieten hem niet veel vrijen tijd om te componeeren. Maar 't weinige dat we van den toondichter kregen plaatst hem vooraan," zo schrijft Paul Gilson, "Jammer dat alle die schoone partituren niet uitgegeven zijn! Ze zouden de wereld rond gaan! 't Zijn vooral orkestwerken (...)." Talrijk zijn eveneens de hartelijke wensen aan Alpaerts' kunstzin om "ons kunstpatrimonium nog met menig gewrocht" (Emiel Hullebroeck) of "talrijke welgelukte muzikale werken" (Charles Van den Borren) te verrijken. Dat daarbij steevast gedacht wordt aan symfonische werken, wordt al gauw duidelijk. Inderdaad zou Alpaerts, nadat hij in 1941 het directeurschap overdroeg aan Jef Van Hoof, zijn orkestwerk nog verrijken met een Vioolconcerto [1948], een Kleine Suite [1947] en een Capriccio [1953]. Maar, het was vooral kamermuziek waarmee de Antwerpse componist-dirigent zich in zijn 'rusttijd' zou vermaken. Een opvallende keuze voor een man die z'n sporen met orkestwerken verdiende. Zo nam hij zijn vroegere intenties tot het schrijven van een strijkkwartet terug op en schrijf hij - kort na elkaar - vier strijkkwartetten. Dat hij zich daarbij liet inspireren door een zekere neiging tot neoclassicisme is niet alleen uit de vorm van deze kwartetten af te leiden - zo hebben ze alle dezelfde vormstructuur: vier delen met telkens een lyrisch andante en een scherzo in het midden - maar ook in de schrijfstijl. Vooral in het vierde strijkkwartet flirt Alpaerts wel eens met klassieke en zelfs barokke stijlelementen. Maar, elders bekommerde Alpaerts zich niet om de klassieke vormen: zo schreef hij na zijn strijkkwartetten vier erg interessante, in bezetting gradueel toenemende bagatellen voor strijkkwartet. Opmerkelijk is ook dat Alpaerts zich in z'n andere kamermuziek niet laat verleiden tot het schrijven van 'sonates', maar steevast kiest voor meer lossere, minder beladen vormen als een 'fantasia' of 'karakterstuk'...

Voor strijkkwartet

Strijkkwartet [1897]
Strijkkwartet nr. 1 in G-groot [1943]
Strijkkwartet nr. 2 in e-klein [1944]
Strijkkwartet nr. 3 in D-groot [1945]
Strijkkwartet nr. 4 in Es-groot [1950]
Quatre Bagatelles [1953]
> 1. Prélude : voor viool
> 2. Bavardage : voor 2 violen
> 3. Inconstance : voor viool, altviool & cello
> 4. Conclusion : voor 2 violen, altviool & cello

Voor strijkers & piano

Romanza [1928]
> reductie voor viool & pianoTrois petites Pièces [1944]
> voor viool & pianoVioolconcerto in A-groot [1948]
> reductie voor viool & pianoSerenata [1936]
> voor cello & pianoDeux Pièces [1906]
> voor viool, cello & piano

Voor blazers & piano

Symfonisch Gedicht [1903]
> reductie voor fluit & pianoConcertstuk [1944]
> voor hobo of fluit & pianoFantasia [1948]
> voor klarinet & pianoKarakterstuk [1904]
> voor trompet & piano

Varia

Avondmuziek [1915]
> voor 2 fluiten, 2 hobo's, 2 klarinetten & 2 fagotten

4. Jules Toussaint de Sutter in Canada
door Jan Dewilde

In de voorbije nieuwsbrieven hebben we regelmatig aandacht besteed aan de Erfgoedcyclus van het Festival van Vlaanderen - Mechelen. In die concertreeks werd een aantal onbekende composities uit de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium van Gent aan het publiek gepresenteerd. Naast dubbelconcerto's van Charles-Louis Hanssens, Bach-bewerkingen van F.A. Gevaert, liederen van Adolphe Samuel en Hendrik Waelput, liederen en pianomuziek van Robert Herberigs klonken er in Mechelen ook liederen, piano- en kamermuziek van Jules Toussaint de Sutter (1889-1959). Een opname van liederen en pianomuziek van Jules Toussaint de Sutter werd - in een uitvoering door Zeger Vandersteene en Levente Kende - op 2 december door Klara uitgezonden. En blijkbaar tot in Canada beluisterd. Een fysicus van de University of Waterloo in Canada, zond ons daags na de uitzending volgende mail:

"I heard some songs of Jules Toussant de Sutter on Klara and they were absolutely breathtaking. I simply could not believe the quality of these compositions, it was just shocking. How can I possibly get CD's of some of this work????
Thanks so much for your help."

Ik antwoordde hem dat er helaas geen enkel werk van Jules Toussaint de Sutter op cd te vinden was, waarop hij repliceerde:

"Dear Jan,
That's absolutely crazy, the piece I heard on the radio was far better than e.g. Satie, Roussel, Ibert, Francaix etc... I think the problem is that there are simply more French and they make more noise. Please let me know when this situation changes because I found the music absolutely compelling and world-class, I was simply shocked."

En zo hoort u het eens van iemand anders...

5. The Flemish Connection II : a desirable disc...
door Hubert Culot

Niet alleen uit Canada, maar ook uit Groot-Brittannië kwamen er positieve reacties over Vlaamse muziek. In afwachting van de Klara-cd Flemish Connection IV die binnenkort verschijnt, geven we hieronder alvast de recensie die muziekcriticus Hubert Culot over het tweede deel in deze reeks schreef. Op het schijfje is muziek te vinden van Michel Brusselmans (Scènes Breugheliennes), Flor Alpaerts (Salome's Dans van de zeven Sluiers), Lodewijk Mortelmans (Lyrisch Gedicht), Renaat Veremans (Nacht en Morgenontwaken aan de Nete) en Frank van der Stucken (Sinfonischer Prolog zu Heinrich Heines Tragödie "William Ratcliff").

"Born in Paris to Belgian parents, Michel Brusselmans returned to Belgium while still a child. He studied at the Brussels Conservatory, among others, with Edgar Tinel and Paul Gilson. Later he went back to Paris to work with Vincent d’Indy. He remained in France for most of his life but died in Brussels in 1960. While in France, he was hired by the French publishing firm Salabert to compose music for silent films, which provided him with financial means that allowed him to devote his time to the composition of his "serious" output that includes several symphonies, much orchestral and vocal music. A number of his orchestral works, such as the symphonic sketches Scènes Breugheliennes heard here, were inspired by pictorial or literary sources. Bruegel the Elder’s paintings inspired several symphonic pieces by Belgian composers, such as Meulemans’ Peter Breugel (1952), Chevreuille’s Breughel, Peintres des Humbles op.82 (1963) – a new recording of this beautiful work is long overdue – or Sternefeld’s impressive Second Symphony. Brusselmans’ attractive suite is in five short sections inspired by the various moods depicted in Bruegel’s paintings rather than by any specific paintings. Whiffs of Flemish folk songs as well as folk like original tunes abound in this colourful, superbly crafted piece, full of nicely atmospheric touches, in turn joyous, dreamy or overtly rumbustious as in the final Kermesse flamande.

In 1907 Flor Alpaerts composed some incidental music for Wilde’s play Salome of which Salome’s Dance of the seven Veils heard here. Alpaerts conceived it as a set of seven short variations on an appropriately languorous theme. The whole, however, has very little of Strauss’s white-heat passion and sensuality though it is, as ever, superbly crafted.

The music of Lodewijk Mortelmans is, I think, the perfect example of the typical progress followed by many Flemish composers of his generation (and even of later generations). His early music is still much indebted to the then prevailing Romanticism whereas his mature music often leans towards Impressionism. In 1893 he composed a piece for harp and strings Lyrisch Gezang ("Lyrical Song") which he later re-scored for small orchestra and re-titled as Lyrisch Gedicht ("Lyrical Poem") heard here. Broad, sweeping melodies, sometimes bringing Elgar to mind, characterise this fine, Romantic work of great melodic charm.

Renaat Veremans was a prolific composer, mainly of choral music. He nevertheless composed several symphonies as well as several orchestral pieces such as Nacht en morgenontwaken aan de Nete ("Night and Dawn on the Nete") composed in 1957 and dedicated to the memory of the Flemish writer Felix Timmermans with whom Veremans regularly travelled to Antwerp to hear Wagner’s music which both admired. The Nete is the river flowing near Lier where Veremans and Timmermans lived. This symphonic poem falls into two main sections: an atmospheric, impressionist Nocturne and a bright Dawn section building-up towards a dazzling conclusion. Again, the music is a mix of Impressionism (in the Nocturne) and of late Romanticism (in the impressive Dawn section) which is so characteristic of some Flemish music.

Now, I must admit that both Frank van der Stucken’s name and music are completely new to me. Jan Dewilde’s excellent notes tell us that he was born in Fredericksburg (Texas) to a Flemish father and a German mother. The family came back to Antwerp when he was still a child. He began his musical studies in his hometown. He later went to Leipzig where he studied with Carl Reinecke and befriended Grieg. He became Kapellmeister in Breslau and, in 1884, came back to Antwerp. There he conducted much American music (so we are told but I wonder which works he may have conducted), which probably led to his appointment as conductor of the Cincinnati Symphony Orchestra, which Eugène Ysaye also conducted much later. However, in 1883, he met Liszt in Weimar. Liszt supported the young composer in setting-up a concert entirely devoted to the music of van der Stucken. The Sinfonischer Prolog zu Heinrich Heines Tragödie "William Ratcliff" Op.6 was performed during this concert. This is by far the weightiest and the most ambitious piece in this programme (it plays for nearly half an hour). Not unsurprisingly, the music is in the big Romantic mould, influenced by Liszt and Berlioz. There are many arresting orchestral touches. One of the most remarkable of these is the Prelude in which superimposed layers of sound, which the composer describes as rhapsodische Klänge, create a queer, uneasy and menacing mood. After this ambiguous, indeterminate introduction, the music sets out to depict the various moods of Heine’s drama to which the composer responds with some vivid orchestral gestures. On the whole, this powerfully impressive piece may be a bit too long for its own sake, but is quite an achievement by a composer still in his early twenties.

This second volume sets forth the pattern initiated in The Flemish Connection, though it more overtly focuses on composers whose music was still clearly indebted to Romanticism, though some of them were to look elsewhere later. All these pieces – new to the catalogue, if I am not mistaken – are all well worth having and definitely well worth more than the occasional hearing, which makes this finely played and well recorded release a welcome and desirable disc.

6. Een eeuw(igheid) geleden... : december 1904
door Jan Dewilde

Een eeuw geleden... ging het erg goed met onze violisten. De dag van vandaag moeten onze orkesten strijkers uit het buitenland importeren. We zouden haast vergeten dat nog maar een eeuw(igheid) geleden de Belgische vioolschool haar zonen over de hele wereld uitstuurde. Matthieu Crickboom (1871-1947) bijvoorbeeld, een leerling van Eugène Ysaye en lid van het Ysaÿe-kwartet, was een tijd lang concertmeester van het Filharmonisch Orkest van Barcelona. Daar vormde hij in 1897 het Quartet Crickboom met Josep Rocabruna als tweede violist, Rafael Gálvez als altviolist en Pablo Casals. Daarnaast gaf hij ook regelmatig kamermuziekrecitals met de componist Enrique Granados op piano. Op die concerten introduceerde hij werken van Ysaÿe, Lekeu en De Greef. In Le Guide musical van 25 december 1904 bracht de Spaanse correspondent E.L. Chavarri verslag uit van een reeks kamermuziekconcerten die Crickboom met de celliste Francisca Vidal en Granados heeft gegeven. Chavarri schreef onder andere: "Les concerts de M. Crickboom ont excercé une influence décisive sur le goût du public espagnol. Sa récente tournée a pleinement confirmée la réalisation de l'oeuvre commencée par lui à la Société philharmonique de Barcelone. (...) Ces concerts ont été pour M.M. Crickboom et Granados une preuve nouvelle de leur sentiment poétique et de l'art de leur compréhension."

7. Index SVM-nieuwsbrieven 2004

Alvorens we volgende maand onze goede voornemens voor het volgende jaar bekendmaken, nemen we nog even de tijd om alles even op een rijtje te zetten. Hieronder geven we een bibliografische index weer van wat er het afgelopen jaar in onze nieuwsbrieven aan bod kwam.

Kamermuziek

Gaston Feremans – SVM-Nieuwsbrief 18 [januari 2004]
Edward Keurvels – SVM-Nieuwsbrief 19 [februari 2004]
Jan Van den Eeden – SVM-Nieuwsbrief 20 [maart 2004]
Arthur De Greef – SVM-Nieuwsbrief 21 [april 2004]
Peter Frans de Puysseleyr – SVM-Nieuwsbrief 22 [mei 2004]
Ivo Ceulemans – SVM-Nieuwsbrief 23 [juni 2004]
Cesar Hinderdael [1878>1934] – SVM-Nieuwsbrief 24 [juli 2004]
Léon Torck [1903>1969] – SVM-Nieuwsbrief 25 [augustus 2004]
Martin Lunssens [1871>1944] – SVM-Nieuwsbrief 26 [oktober 2004]
Joseph Ryelandt [1870>1965] – SVM-Nieuwsbrief 27 [november 2004]
Flor Alpaerts [1876>1954] – SVM-Nieuwsbrief 28 [december 2004]

Artikels

Segers, Liesbeth: Archieven Robert Herberigs – SVM-Nieuwsbrief 18 [januari 2004]
Janssens, Tom: Klikjes en klakjes-kapellekensintrigues. Edward Keurvels door de ogen van Paul Billiet – SVM-Nieuwsbrief 19 [februari 2004]
Janssens, Tom: Joho! Joho! Joho! De ‘vitalistische’ orkestliederen van Lodewijk De Vocht – SVM-Nieuwsbrief 20 [maart 2004]
Janssens, T.: Leeuwentemmer zonder publiek. Een biografische schets van Jan Baptist Van den Eeden – SVM-Nieuwsbrief 21 [april 2004]
Dewilde, J.: De componist van de 'Internationale' is een Gentenaar: Pierre Chrétien De Geyter – SVM-Nieuwsbrief 21 [april 2004]
Dewilde, J.: Op de koop toe: Mortelmans' reclamecampagne – SVM-Nieuwsbrief 22 [mei 2004]
Dewilde, J.: Een Mechelse die de Nederlanders Frans leerde zingen: Berthe Seroen [1882>1957] – SVM-Nieuwsbrief 22 [mei 2004]
Dewilde, J.: Een discografische ontdekking : Jean-Englebert Pauwels [1768>1804] – SVM-Nieuwsbrief 24 [juli 2004]
Dewilde, J.: L'un à l'autre : de brieven van Lekeu aan Mortelmans – SVM-Nieuwsbrief 25 [augustus 2004]
Janssens, T.: ¡Nous sommes en Afrique! : de briefwisseling tussen Edward Keurvels en Enric Morera – SVM-Nieuwsbrief 25 [augustus 2004]
Dewilde, J.: Peter Benoit op de olympische spelen – SVM-Nieuwsbrief 25 [augustus 2004]
Dewilde, J.: Nalatenschap familie Aerts – SVM-Nieuwsbrief 26 [oktober 2004]
Dewilde, J.: Met overtuiging : een strijdlied van Lode Meeus en Gerard Walschap – SVM-Nieuwsbrief 26 [oktober 2004]
Dewilde, J.: In memoriam Fernand Terby [1928>2004] – SVM-Nieuwsbrief 26 [oktober 2004]
Westerlinck, W.: Ridder van de Vlaamse muziek : Freddy Devreese 75 – SVM-Nieuwsbrief 27 [november 2004]
Janssens, T.: Met beiaard en borstel : Jef Rottiers – SVM-Nieuwsbrief 27 [november 2004]
Dewilde, J.: Oorlog en vrede : Vlaamse muziek om en rond het slagveld – SVM-Nieuwsbrief 27 [november 2004]
Dewilde, J.: Jules Toussaint de Sutter in Canada – SVM-Nieuwsbrief 28 [december 2004]

Berichten & aankondigingen

Vlaamse muziek in Berlijn – SVM-Nieuwsbrief 18 [januari 2004]
Herdenkingsconcert Gaston Feremans – SVM-Nieuwsbrief 18 [januari 2004]
Grafmonument voor Willem Kersters – SVM-Nieuwsbrief 18 [januari 2004]
Nieuwe SVM-medewerker – SVM-Nieuwsbrief 18 [januari 2004]
Lexicon van de muziek in West-Vlaanderen – SVM-Nieuwsbrief 19 [februari 2004]
Peter Benoit-herdenking – SVM-Nieuwsbrief 19 [februari 2004]
Tentoonstelling Edward Keurvels – SVM-Nieuwsbrief 19 [februari 2004]

Prijs Studiecentrum voor Vlaamse Muziek – SVM-Nieuwsbrief 20 [maart 2004]
Tentoonstelling Arthur De Greef – SVM-Nieuwsbrief 20 [maart 2004]
Peter Benoit in postzegelformaat – SVM-Nieuwsbrief 21 [april 2004]
Een gedenkteken voor Willem Kersters – SVM-Nieuwsbrief 22 [mei 2004]
Tentoonstelling: Eerst de muziek (en dan het woord?) – SVM-Nieuwsbrief 22 [mei 2004]
Concert: Anniversarium Rubens – SVM-Nieuwsbrief 22 [mei 2004]
Concert : Orgeltranscripties – SVM-Nieuwsbrief 23 [juni 2004]
Tentoonstelling : Adrien-François Servais – SVM-Nieuwsbrief 23 [juni 2004]
Duotentoonstelling Marcel Slootmaeckers – SVM-Nieuwsbrief 25 [augustus 2004]
Najaarsherdenking Robert Herberigs [1886>1974] – SVM-Nieuwsbrief 26 [oktober 2004]
Concerttip : Herman Roelstraetes Passie volgens Rubens – SVM-Nieuwsbrief 26 [oktober 2004]
Last call! : Vlaams erfgoed in Mechelen – SVM-Nieuwsbrief 26 [oktober 2004]
Bezield maar niet vervlogen : requiemconcert Chorale Caecilia – SVM-Nieuwsbrief 26 [oktober 2004]
Concerttip : A ceremony of psalms – SVM-Nieuwsbrief 27 [november 2004]

Recensies & besprekingen

Janssens, T.: Vers van de strijkplank : Beyond the dream – SVM-Nieuwsbrief 23 [juni 2004]
Dewilde, J.: Hopeloze liefde en diepe wanhoop : de Sept mélodies van August De Boeck op cd gezet – SVM-Nieuwsbrief 26 [oktober 2004]
Dewilde, J.: Tentoonstelling Edgar Tinel – SVM-Nieuwsbrief 27 [november 2004]
Culot, H.: The Flemish Connection II – SVM-Nieuwsbrief 28 [december 2004]

Historische tekst

Tinel, Paul: Franciscus – SVM-Nieuwsbrief 18 [januari 2004]
Billiet, Paul: Edward Keurvels en de stichting van het Nederlandsch Lyrisch Tooneel – SVM-Nieuwsbrief 19 [februari 2004]
Theys, J.: De Italië-reis van het Sint-Romboutskoor – SVM-Nieuwsbrief 20 [maart 2004]
Hadermann, J.: Arthur De Greef vertelt over Edvard Grieg. Bij het overlijden van de weduwe van den grooten Noorschen toondichter – SVM-Nieuwsbrief 21 [april 2004]
Pelemans, W.: Het Muziekleven in Brussel – SVM-Nieuwsbrief 22 [mei 2004]
Meulemans, A.: Edgar Tinel – SVM-Nieuwsbrief 23 [juni 2004]
Hadermann, J.: Bij het heengaan van Cesar Hinderdael. Een begaafd kunstenaar en een bescheiden mensch – SVM-Nieuwsbrief 24 [juli 2004]
Theuns, L.: Création mondiale de l’opéra Egmont de A. Meulemans – SVM-Nieuwsbrief 25 [augustus 2004]
Bogaert, I.: Bij het veertigjarig bestaan van de Koninklijke Chorale Caecilia van Antwerpen – SVM-Nieuwsbrief 26 [oktober 2004]
Herberigs, R.: Rond de compositie van een opera – SVM-Nieuwsbrief 27 [november 2004]

Lof zonder grenzen

Dewilde, J.: François-Auguste Gevaert (1828-1908) in de herinneringen van Nellie Melba – SVM-Nieuwsbrief 19 [februari 2004]
Dewilde, J.: Jean Janssens (1801-1835) volgens Jean-François Lesueur – SVM-Nieuwsbrief 20 [maart 2004]
Janssens, T.: Edvard Grieg over Arthur De Greef – SVM-Nieuwsbrief 21 [april 2004]
Janssens, T.: Paul Dukas over François-Auguste Gevaert – SVM-Nieuwsbrief 22 [mei 2004]
Janssens, T.: Jo Vincent over Lodewijk De Vocht – SVM-Nieuwsbrief 23 [juni 2004]
Dewilde, J.: Umberto Giordano over Armand Crabbé – SVM-Nieuwsbrief 24 [juli 2004]
Janssens, T.: Karl Laux over Jules Van Nuffel – SVM-Nieuwsbrief 25 [augustus 2004]
Janssens, T.: Willem Nicolaï over Gustave Huberti en Emile Blauwaert – SVM-Nieuwsbrief 26 [oktober 2004]
Dewilde, J. : Roberto Keller over Edgar Tinel – SVM-Nieuwsbrief 27 [november 2004]
Janssens, T.: De Franse muziekpers over Flor Alpaerts – SVM-Nieuwsbrief 28 [december 2004]

Geknoopte oren
Janssens, T.: August de Boecks Dahomeyse Rapsodie – SVM-Nieuwsbrief 23 [juni 2004]
Janssens, T.: De Elegieën van Lodewijk Mortelmans – SVM-Nieuwsbrief 24 [juli 2004]
Janssens, T.: Daniël Sternefelds Symfonie n°1 – SVM-Nieuwsbrief 25 [augustus 2004]
Janssens, T.: Plinius' fontein van Arthur Meulemans – SVM-Nieuwsbrief 26 [oktober 2004]
Janssens, T.: Polyeucte van Edgar Tinel – SVM-Nieuwsbrief 27 [november 2004]
Janssens, T.: Avondmuziek van Flor Alpaerts – SVM-Nieuwsbrief 28 [december 2004]

Interviews

Dewilde, J.: Vlaamse muziek in het Witte Huis : een gesprek met Luc Famaey – SVM-Nieuwsbrief 23 [juni 2004]
Janssens, T.: Alle stokken in de kast : een gesprek met Veerle Declerck – SVM-Nieuwsbrief 25 [augustus 2004]

Een eeuw(igheid) geleden...

Dewilde, J.: Een eeuw(igheid) geleden... : augustus 1904 – SVM-Nieuwsbrief 25 [augustus 2004]
Dewilde, J.: Een eeuw(igheid) geleden... : oktober 1904 – SVM-Nieuwsbrief 26 [oktober 2004]
Dewilde, J.: Een eeuw(igheid) geleden... : november 1904 – SVM-Nieuwsbrief 27 [november 2004]
Dewilde, J.: Een eeuw(igheid) geleden... : december 1904 – SVM-Nieuwsbrief 28 [december 2004]

8. Historische tekst : Een Toonbeeld van Vlaamsche Beschaving
door August Monet

Wie zich afvroeg wat Flor Alpaerts zoal gedaan heeft om in deze nieuwsbrief zo vaak aan bod te komen, moet zich bedenken dat het 50 jaar geleden is dat deze componist-dirigent stierf. Daarom geven we u als historische tekst het - hoogst persoonlijke en zelfs emotionele - huldebetoon van auteur August Monet mee.

Hoe komt het toch dat, nu ik moet voldoen aan 't verzoek om een bijdrage voor 't Flor Alpaerts-album, een gedachtenassociatie tusschen hem en Schubert zich aan me opdringt. Toch niet door eenige overeenstemming in 't karakter van beider muziek. Ik moet er eens even op nadenken. In alle geval ligt dit verband op een lijn van vele, vele jaren.

Maar zie, ik ben er al. Het is in mijn geest een verband tusschen Flor Alpaerts, zooals hij, nu straks vijf en dertig jaar geleden, bezit nam van den nederigen dirigentenstoel in onzen Koninklijken Nederlandschen Schouwburg en den bestuurder van ons Koninklijk Vlaamsch Conservatorium, die nu op 't aftreden staat. En vanwààr nu de verbinding van deze twee Alpaertsen door den naam Schubert? Hiérvandaan: dat toen Flor Alpaerts, onder het nieuwe bestuur van de heeren Delattin en Van Laer, tot kapelmeester in den Nederlandschen Schouwburg aangesteld was, en hij het wel twintig man sterke draken-tremolo-orkest door een dubbelen quator had vervangen, hij steeds de ruimste plaats op zijn programmas aan Schubert gaf. Mijn geheugen moet me zelfs al bedenkelijk in den steek laten, als 't niet wààr zou zijn, dat zijn eerste nummer, den openingsavond van dit seizoen 1906-07 (met De Maire van Antwerpen) niét Schuberts Militaire Marsch is geweest. En hoe snel wist hij in de vroeger altijd zoo rumoerige entractes tot stil luisteren te dwingen, door de zoo verrukkelijk-gemoedelijke pareltjes uit den liederenschat van den schamelen Franz, als het Ständchen, de wijsjes van de Molenarin en de frisch-kralende balletmuziek uit Rosamunde, zóó lang vóór dat Driemeisjeshuis en de radio die voor heel de wereld mondgemeen hadden gemaakt!

En, als bestuurder van het Koninklijk Vlaamsch Conservatorium dan, door het voorstel, hetwelk hij me deed om den prijs voor klavier, dien mijn vrouw en ik, tot nagedachtenis van mijn dochter stichten wilden, ook den naam van Schubert te verbinden. - Ik zou er zeer sterk aan houden, zoo sprak hij toen, dat dit een 'schoone prijs' werd. Een die niet automatisch aan eenige andere hooge onderscheiding zou worden toegevoegd, maar waarvoor een bijzondere kampstrijd geleverd zou moeten worden. Toen Elsa, enkele maanden geleden, als soliste optrad (het was haar laatste concert) voor de Vereeniging der Leerlingen en Oud-Leerlingen van het K. Vl. Conservatorium - waarvan zij een der medestichtsters en meest toegewijde bestuursleden was -, heeft ze twee Impromptus van Schubert uitgevoerd en mijn indruk, als dezen van velen - was, dat zij wel een van de schoonste Schubert-vertolksters was, die onze School ooit heeft voortgebracht. En in deze piëteitsvolle gedachte stelde hij me voor, dat aan alle mededingers en -dingsters naar den 'Prijs Elsa Monet' ten allen tijde een werk van Schubert zou worden opgelegd. Zoo werd dan in mijn geest een kring getrokken rond de namen van Schubert, van Alpaerts en van het kind dat wij verloren hebben. Ge moest Flor Alpaerts zijn om aan haar nagedachtenis dezen delicaten en artistieken vorm te kunnen geven.

Wat mij in Alpaerts altijd getroffen en geboeid heeft, dat is zijn aristocratie. Ik ken weinig menschen van wie hun leven lang, zulk een indruk van voornaamheid is uitgegaan. Ongekunsteld, zonder aanstellerij of pedantisme. Ik geloof veeleer: onbewust, instinctief. Hij heeft er nooit eenige moeite voor gedaan, maar wààr ook hij een leiderschap bekleedde, heeft hij het door iedereen kunnen doen aanvaarden, met versmading van ieder middel of macht om het op te dringen. Geen bijzondere menschenkennis is noodig om, bij 't eerste contact met hem, als zijn toonaangevende karaktertrekken, bedachtzaamheid te herkennen en een esthetisch gevoel dat aan een, bij een artist wél zeldzaam gevoel voor orde en tucht gepaard gaat. Daarvoor moet ge al niet méér zien dan wat hij aan kunstsmaak en gezelligheid bijgebracht heeft aan zijn kabinet in de... 'soukh' van ons Koninklijk Vlaamsch Conservatorium.

Deze persoonlijke karakteristieken zijn ook deze van zijn kunst. Zeker is ze Vlaamsch van wortel, takken en vruchten; Alpaerts staat op de verlengde lijn van Benoit over Jan Blockx, die zijn laatste leermeester was. Maar die van hem is niet meer deze van den Vlaming uit de heete vechtperiode, die zichzelf als ideale gestalte liefst deze van een leeuw toedacht.
Alpaerts' muziek is deze van een Vlaming, die met den tijd mee heeft geëvolueerd, doch zonder zich te laten meeslepen in wèlke ook van de internationale 'ismen' die zoovele jonge componisten, na een stroovuur-succesje bij vrienden en snobsen, op een zandbak doen stranden hebben. Zoo is zijn trilogie Pallieter een voorbeeld van wat ik zou durven noemen: moderne beschaafdheid en distinctie in de Vlaamsche muziek, en dit nooit genoeg te prijzen 'cachet' kleeft ook zijn zangspel Shylock en zijn talrijke klaviercomposities aan.
Zulks heeft hem nochtans niet belet om, bij den aanvang van zijn loopbaan, proeven van exotisme te leveren, die bij mijn weten door geen enkelen anderen toondichter van bij ons werden geëvenaard. Hierbij moet ik 't eerst denken aan zijn eerste groot symfonisch gedicht, Psyche, maar vooral aan de muziek die hij schreef voor de opvoeringen van Oscar Wildes Salomé in den Nederlandschen Schouwburg.

De dans der zeven sluiers van Richard Strauss zèlf, hoe opboeiend ook in zijn bloeiend-krioelende kaleidoscopie en zijn formidabel climax, heeft in mijn geest nooit denzelfden dans van Alpaerts kunnen oblitereeren. Dàt zwoel-smachtende van Alpaerts in den perversen maneschijn heb ik nooit in de overrompelende polyfonie van Strauss - met haar drietonig motiefje uit den Barbier van Sevilla - terug kunnen vinden.
De ouderdomsgrens heeft hém thans bereikt. Niet Hij de ouderdomsgrens. Daarvoor kent hij, evenals ik, maar twee vijanden: zijn identiteitskaart en zijn spiegel. En wat hèm betreft, zijn spiegel niet ééns!

Ons Conservatorium zal thans aan hem den man moeten missen, die alle hoedanigheden in zich vereenigde om aan zijn hoofd te staan. Maar daarom behoeft hij voor de kunst, voor al zijn vereerders en bewonderaars niet uit de wereld te zijn. De bron van zijn inspiratie kan hij wellicht nog des te rijkelijker laten vloeien, nu hij van alle administratieve zorgen bevrijd zal zijn. En wie verbiedt ons, te hopen, dat we hem nog lang voor zijn prachtig Dierentuin-orkest zullen mogen zien staan, met alles in en ààn hem, zijn houding, zijn blik en zijn gebaar, getuigend voor alle karaktereigenschappen, de prachtig-evenwichtige beheersching van zijn geloof, zijn enthousiasme en zijn meesterschap in de techniek, waaruit vanzelf zijn zoo sympathiek en algemeen aanvaard prestige zich opgebouwd heeft!

Bron
Monet, A.: Een Toonbeeld van Vlaamsche Beschaving, in: Flor Alpaerts, Antwerpen, 1941.