Ga verder naar de inhoud

Nieuwsbrief 34 - juni 2005

1. Lof zonder grenzen : Bernd Alois Zimmerman en Guillaume Landré over Daniel Sternefeld
door Jan Dewilde

Deze keer een dubbele lof zonder grenzen. En daar is ook alle reden toe: Daniel Sternefeld (1905-1986) wordt dit jaar gememoreerd omwille van het eeuwfeest van zijn geboorte en bovendien viert de radio – waaraan hij jarenlang zijn beste krachten wijdde – zijn vijfenzeventigste verjaardag. Onlangs werden in de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium een reeks onbekende partituren en een pak brieven van en aan Sternefeld terug gevonden. We selecteren twee brieven van componisten die hun werken tot hun grote tevredenheid door Sternefeld en het omroeporkest uitgevoerd zagen, met name Bernd Alois Zimmerman (1918-1970) en de Nederlander Guillaume Landré (1905-1968). We komen in een van de volgende nieuwsbrieven nog uitgebreid op Sternefeld terug.

"Köln, den 21.11.53

Sehr geehrter Heer Sternefeld!

Wie Ihnen Herr Mertens sicherlich mitgeteilt hat, konnte ich es im letzten Moment leider nicht mehr möglich machen, zu der Uraufführung persönlich zu erscheinen. Ich habe jedoch die Übertragung am Kölner Sender gehört und habe einen ausgezeichneten Eindruck von Ihrer Interpretation sowie von der Leistung des Orchesters bekommen. Ich möchte Ihnen an dieser Stelle herzlichtst für die wohlgelungene Uraufführung danken und hoffe, dass damit der Anfang zu einer fruchtbaren Zusammenarbeit gegeben ist. Ich bin besonders glücklich, dass Sie das Wesentliche des Werkes zum Ausdruck gebracht haben, wenngleich ich mir das Tempo im ganzen gesehen eine kleine Spur langsamer vorgestellt hatte. Ich habe jedoch durch die Kraft und durch die Zusammenfassung Ihrer Interpretation ohne weiteres die Überzeugung gewonnen, dass Sie die tempi im richtigen Gefühl richtig genommen haben.
Zum Schluss gebe ich der Hoffnung Ausdruck, dass ich Sie bald einmal persönlich kennenlerne, und indem ich Ihnen nochmals für die ausgezeichnete Uraufführung danke, bin ich mit den herzlichsten Grüssen,
Stets Ihtr sehr ergebener,

Bernd Alois Zimmerman"

En:

"Amstelveen, 10 september 1954

Zeer waarde vriend Sternefeld,

Zo juist heb ik de uitvoering van mijn symphonie beluisterd en ik kan u slechts zeggen dat zij mij de grootste vreugde heeft verschaft. U hebt kennelijk verstaan wat ik met deze muziek heb willen uitdrukken en bovendien was de creatie van technisch standpunt meer dan knap. Zo virtuoos als u het scherzo hebt kunnen en durven spelen heb ik het nog maar heel zelden gehoord. Mijn hulde en dank! Vergeet niet het orkest mijn dank over te brengen en de heren te zeggen, dat ik de grootste bewondering koester voor hun prestatie.
Eén vraag : waarom bleef aan het slot de xylofoon weg of heeft de modulateur haar om radiotechnische redenen weggewerkt?
Ik heb geboft, dat de uitzending geheel ongestoord doorkwam. Van ganser harte hoop ik dat deze eerste maal niet de laatste maal zal zijn.
Nogmaals mijn dank. Beste groeten, als steeds,

uw Guillaume Landré"

2. Geknoopte oren : het Eerste pianoconcerto van Arthur De Greef
door Tom Janssens

In de rubriek Geknoopte oren zetten we elke maand een ander, interessant werk van een Vlaams componist in de kijker. We letten erop werken te kiezen die niet alleen de moeite waard zijn om te beluisteren, maar die u ook op cd terug kunt vinden. Deze maand is het de beurt aan het Eerste pianoconcerto van Arthur De Greef (1862-1940).

Het is slechts weinigen gegeven om door Edvard Grieg persoonlijk omschreven te worden als beste uitvoerder van zijn muziek. Twee, om precies te zijn. Was de Australisch-Amerikaanse componist-pianist Percy Grainger in latere jaren de lieveling van de Noorse toondichter, daarvóór was het de Leuvense pianotijger Arthur De Greef die Griegs schouderklopjes in ontvangst mocht nemen. "Dites lui, ou plutôt dites de lui qu’il est le meilleur interprète que j’ai rencontré de ma musique," zo schreef een verrukte Grieg aan de zoon van de grote Noorse violist Ole Bull, Alexander. "C’est surprenant comme il a compris men intentions. Que je me tienne au sommet de la montagne ou dans la vallée, il me comprend par un instinct merveilleux que je ne peux expliquer… Il est un vrai maître." Het was niet de eerste keer dat De Greef complimentjes kreeg van schoon volk uit de romantische muziekwereld. Het lijstje beroemdheden dat De Greefs pianistieke vingervlugheid en gevoelige touché kon smaken, is op z’n zachtst gezegd indrukwekkend. Sinds hij in 1879 samen met Isaac Albéniz afzwaaide aan het Brusselse conservatorium met grootste onderscheiding, werkte De Greef op zijn eigen, bescheiden manier aan het uithouwen van een opgemerkte internationale solistencarrière. Tijdens zijn lange loopbaan als pianist trad De Greef op in zowat gans Europa en won daarbij respect van notoire heren als Brahms, de Falla, Busoni, Pugno, Cortot, Paderewski, Rachmaninov, Ysaÿe, Gounod, Thomas, Elgar en von Bülow. Dat de Leuvense pianist op internationaal vlak hoge ogen gooide, mag – gezien zijn opleiding – niet verwonderen. De Greef had immers een flinke portie muziekgeschiedenis en –traditie in de vingers: in Brussel kreeg hij immers les van Louis Brassin, zelf de leerling van de legendarische, Boheemse pianist Ignaz Moscheles die ook Mendelssohn en Grieg pianolesjes gegeven had. En na zijn Brusselse studies vervolmaakte De Greef zich bij Franz Liszt in Weimar en bij Camille Saint-Saëns in Parijs. Die stilistisch polyglotte en artistiek hoogstaande training maakte De Greef tot een van de typevoorbeelden van de laatromantische concertpianisten. Samen met Alexander Siloti, Emil Sauer en andere klaviervirtuozen van rond het fin de siècle bekleedt hij dan ook een belangrijke dubbelrol in de ontwikkeling van de uitvoeringsgeschiedenis: enerzijds als erfgenaam van het afbrokkelende Lisztiaanse virtuozendom, anderzijds als wegbereider van de toekomstige klaviertraditie à la Gilels, Richter en Horowitz.

Minder bekend is De Greef om zijn compositorische output. Net zoals zijn grote voorbeeld en mentor Liszt was ook De Greef naast het toetsenbord actief. Helemaal bijdetijds was dat eigenlijk niet meer: zelfs Liszt, die op waarlijk magistrale wijze zowel componist en uitvoerder speelde, besefte al in 1848 dat beide functies elkaar wel eens in de weg konden staan. Zich goed bewust van de veranderende noden binnen het muzieklandschap en de toenemende socio-culturele rol van de componist, maakte hij einde aan een lange traditie waarin uitvoerder en componist samenvielen. Die attitude indachtig koesterde zijn leerling De Greef dan ook geen al te hoge ambities wat zijn eigen composities betrof. Niettemin kroop de pianist tussen 1886 en 1935 regelmatig in zijn pen. Omdat componeren nu eenmaal niet ‘s mans belangrijkste bezigheid was, hield De Greef niet strikt bij wat hij zoal bijeen schreef. Wat de opstelling van een volledige werklijst wel eens bemoeilijkt. Zeker wanner je weet dat tal van zijn werken tijdens de eerste wereldoorlog vernietigd werden, wanneer zijn huis – gedurende De Greefs onderkomen in Londen – geplunderd werd.

Onder het kleine, maar geschakeerde oeuvre van De Greef (dat naast de obligate pianomuziek ook kamermuziek en ook orkestmuziek bevat) bevinden zich ook twee pianoconcerto’s. Wie de muziek van beide werken – geschreven respectievelijk in 1914 en in 1930 – beluistert, wordt onmiddellijk herinnerd aan de salonfähige gratie van de pianoconcerto’s van Saint-Saëns, Massenet of Hahn. Wat vrijwel meteen het voor de hand liggende verwijt oplevert als zou De Greefs muziekstijl de toenmalige ontwikkelingen met een halve eeuw verschil achterna hinken. Nauwelijks een halve reden echter om deze muziek links te laten liggen, als je het ons vraagt. De Greef presenteert in zijn pianoconcerto’s ronduit heerlijke muziek die je in een knip katapulteert naar de nadagen van de romantiek. De gelijkenis met de – overigens meesterlijke – pianoconcerto’s van Saint-Saëns is dan ook niet van de lucht: De Greef droeg zijn eerste concerto zelfs op aan de grand old man van de Franse (laat)romantiek. Niet alleen was Saint-Saëns in z’n nopjes met de opdracht, hij voorspelde ook dat De Greefs werk even succesvol zou worden als het pianoconcerto van Grieg – waarvan de internationale bekendheid vooral toe te schrijven was aan De Greefs onverflauwde inzet om dit werk op de concertplanken te brengen. Helaas voor De Greefs reputatie liep het zo’n vaart niet: geen enkele van zijn werken haalt vandaag nog het podium.

Het vierdelige, Eerste pianoconcerto opent met een zalig mysterieuze melodielijn in de lage strijkers. De kwikzilverige onrust van Schuberts Unvollendete loert al om de hoek, maar De Greef vermijdt de verwachte opwinding en geeft de piano een meesterlijk ingetogen entree. Met een attractief geharmoniseerde versie van de openingsmelodie laat De Greef al van bij het begin in z’n kaarten kijken: dit wordt geen virtuoos bravourestuk, maar een zweverig en fijnbesnaard concertwerk. Inderdaad staat doorheen het hele concerto niet de solist centraal, maar wel het vlechtwerk van langgerekte melodieën in het orkest en flatteuze omspelingen door de solist. Dat wordt al meteen duidelijk wanneer De Greef orkest en solist meesleurt in enkele sfeervolle variaties op de wat droeve openingshymne. Ook wanneer De Greef hierna het orkest een nieuwe melodie geeft en de piano opdraagt het geheel te omlijsten met flink wat haastig weerwerk door de solist, houdt hij het evenwicht tussen heroïsch pianospel en muzikale discretie perfect in balans. Nooit wordt De Greef klef of daalt hij af tot pianistiek blufwerk. De aanduiding Moderato bovenaan het openingsdeel lijkt dus niet alleen iets te zeggen over het gewenste tempo, maar ook over de muzikale zeggingskracht. Enkel met het orkest veroorlooft De Greef zich enkele romantisch uithalende en aanzwellende passages, de piano laat hij daarbij fijntjes aan de zijlijn staan. Die eigenzinnige verdeling van muzikaal materiaal over solist en orkest geeft een onaards tintje aan deze muziek: wie niet weet dat het een pianoconcerto is, zou denken dat hier om een symfonisch gedicht gaat, waarin een pianosolo verwerkt werd. In het tweede deel (Scherzo) eist het klavier een al wat meer prominente rol in het gebeuren op. Hier laat De Greef het instrument voorthinken op een bitterzoet marsritme. Ondanks de eerder brutaal-wufte toon doet deze knap georkestreerde beweging denken aan de net zo zelfzeker stotterende scherzo’s uit Prokofjevs pianoconcerto’s. Opnieuw veegt De Greef zijn voeten aan de gangbare opvattingen over muzikale structuren: dit scherzo is meer dan alleen maar wat de naam belooft. Met een zelfzekere flair knoopt hij orkest en solist aan elkaar en creëert daardoor een labyrintisch geheel dat De Greefs inventieve compositietechniek ten volle illustreert. Het derde deel, Andante, illustreert treffend een van De Greefs meest opmerkelijke stijlkenmerken: net zoals in het eerste deel verwateren ook hier alle sterke melodische uithalen in een verstrooid dromerige epiloog, die uiteindelijk stof biedt voor een nieuwe melodie. Die bewuste (chromatische) verzwakking naar het einde van een boog toe is weliswaar een wat eigenaardige manier van melodievoering, maar zeker geen oninteressante. De Greef investeert in dit deel bovendien volop in klankkleuren: niet alleen geeft hij in dit deel de pianist de mogelijkheid om de hele klankkast van de piano om te kiepen, ook in het orkest plaatst hij met veel zorg enkele gedetailleerde frases. Besluiten doet De Greef met een bruusk openende Animato: de piano trapt af met enkele onrustig tokkelende passages en dito toonladders en blijft dat, ondanks de herhaalde orkestrale bemoeienissen, doen tot aan de slotmaten. Dit virtuoos knetterende deel is zonder twijfel een toegift aan zowel solist als publiek, wat deze beweging structureel en muzikaal de zwakste uit het hele concerto maakt. De Greef lijkt nauwelijks een keuze te kunnen maken uit de talloze richtingen waar de roekeloos stampvoetende piano heen wil, en verliest daarbij de muzikaliteit wat uit het oor. Maar ook al hadden we graag een wat meer trefzekere finale gewenst, je kan je afvragen of niet net dit onbeslist lichtzinnige Animato het ideale sluitstuk is van een concerto waarin bovenal de ambiguïteit van het concerterende genre centraal staat.

Opname
Arthur De Greef: 2 pianoconcerto's > Marco Polo - DDD 8.223810 > Moscow Symphony Orchestra o.l.v. Frédéric Devreese > André de Groote, piano

3. Kamermuziek : Eugene Goossens [1893>1962]

Haast en spoed zijn zelden goed: in de haast bij het verzenden van de vorige nieuwsbrief bleef een belangrijk deel van het kamermuzikale oeuvre van Eugene Goossens op ons bureaublad liggen. U hebt dus nog de volledige lijst van ons tegoed:

Voor strijkers

Phantasy Quartet for Strings opus 12 [1915]
> voor strijkkwartet
String Quartet nr. 1 opus 14 [1915]
> voor strijkkwartet
2 Sketches for String Quartet opus 15 [1916]
> voor strijkkwartet

Phantasy Sextet opus 37 [1922-23]
> voor 3 violen, altviool & 2 cello's
Phantasy Sextet opus 37
> voor strijkkwartet
Concertino opus 47 [1928]
> voor strijkoktet
String Quartet nr. 2 opus 59 [1940]
> voor strijkkwartet

Voor strijkers & piano

Old Chinese Folksong opus 4 [1912]
> voor viool of cello & piano
Suite opus 6 [1914]
> voor 2 violen & piano
Rhapsody opus 13 [1916]
> voor cello & piano
Spanish Nocturne opus 17 [1917]
> voor cello & piano
Sonata nr. 1 opus 21 [1918]
> voor viool & piano
Quintet in 1 movement opus 23 [1918]
> voor piano & strijkkwartet
Pastoral and Harlequinade opus 41 [1924]
> voor 2 violen & piano
Sonata nr. 2 opus 50 [1930]
> voor viool & piano

Voor blazers

Fantasy pour 9 instruments à vent opus 36 [1924]
> voor fluit, hobo, 2 klarinetten, 2 fagotten, 2 hoorns & trompet

Voor blazers & piano

Serenade opus 4a [1912]
> voor fluit & piano
Pastoral and Harlequinade opus 41 [1924]
> voor fluit, hobo & piano
Islamite Dance [1962]
> voor hobo & piano

Scherzo Fantasque [1962]
> voor fluit & pianoVieille chanson à boire [1962]
> voor fagot & piano

Varia

Octet opus 3 [1911]
> voor fluit, klarinet, hoorn, harp & strijkers
4 Sketches opus 5 [1913]
> voor fluit, viool & piano
Suite opus 6 [1914]
> voor fluit, viool & harp
5 Impressions of a Holiday opus 7 [1914]
> voor fluit of viool, cello & piano

4. Jean Moeremans : Een Belgische saxofonist in het orkest van John Philip Sousa
door Jan Dewilde

De internationale platenindustrie heeft de mond vol van crisis, maar tegelijkertijd is de platenconsument nog nooit zo verwend geweest. De symfonieën van Onslow of van Fibich: je vindt ze allemaal – in goede opnamen! – op cd. Hoe dirigeerde André Cluytens? Hoe zong Claire Croiza? Het is allemaal op cd te beluisteren. Kleine, zelfs obscure labels zorgen soms voor verrassende releases. Zo vonden we onlangs via het internet in Honduras (!) een cd met historische opnames van de Belgische saxofonist Jean Moeremans.

Jean H.B. Moeremans was een van de populairste saxofonisten van zijn tijd, maar de biografische gegevens zijn schaars. Zelfs geboorte- en sterfdata zijn onbekend. Sommige bronnen vermelden als datum van overlijden 1922, andere dan weer 1937 of 1938. Zeker is dat hij op het einde van de negentiende eeuw uitweek naar de Verenigde Staten waar hij solist werd bij de United States Marine Band. Rond de eeuwwisseling maakte hij verschillende opnames voor Emile Berliner Record’s. Toen National Gram-o-phone in 1899 Berliners maatschappij overnam, bevatte de catalogus vijftien solo’s van Moeremans, naast een aantal opnamen waarin hij duetten speelde met de fluitist Frank Badollet en met klarinettist Jacques L. Van Poucke, ook een lid van de Marine Band. Ook voor Victor nam Moeremans verschillende werken op en hij speelde onder meer op de Pittsburgh Exposition in de zomer van 1898. Minstens tien jaar lang was hij verbonden aan het orkest van John Philip Sousa. Er is een foto uit 1894 bekend van Sousa’s orkest waarop Moeremans figureert en het laatste programma waarop Moeremans’ naam staat, dateert van 7 april 1904. Sousa droeg zijn compositie Belle Mahone aan de Belgische saxofonist op. Rond 1921 zou Moeremans naar België zijn teruggekeerd. In de reeks The legendary saxophonists collection werd een cd met opnamen van Moeremans uit de periode 1899 tot 1917 opgenomen. Moeremans speelt hierop onder andere Carnaval de Vénise en de 'gypsy’s serenade' Old folks at home. Ook is hij te horen met het orkest van Sousa in bekende marsen als The stars and stripes forever. Dit opmerkelijk klankdocument wordt bewaard in de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium van Antwerpen.

Boek
Gee, H.R.: Saxophone soloists and their music. 1844-1985. An annotated bibliography, Bloomington (Indiana University Press), 1986.

5. Een eeuw(igheid) geleden : juni 1905
door Jan Dewilde

Een eeuw(igheid) geleden... opende het zomerseizoen van de Kursaalconcerten in Oostende op 10 juni. Het orkest – 125 man sterk! – is dan al goed gerodeerd, want van 1 tot 8 juni speelde het concerten in Londen. Op de pupiters ligt vooral Franse muziek. Massenet wordt het meest gespeeld, maar ook Gounod, Saint-Saëns, Delibes en Paladilhe zijn goed vertegenwoordigd. Regelmatig wordt er ook Vlaamse en/of Belgische muziek geprogrammeerd. Zo zorgt dirigent Léon Rinskopf voor een gedenkwaardige uitvoering van La mer van Gilson. Elke avond treedt een zanger of zangeres op, vanaf 2 juli zingen ze ook een matineevoorstelling. De meeste zangers worden in de Parijse operahuizen gerekruteerd. Op vrijdagavond treden de grote internationale solisten op, zoals Pugno, Ysaÿe of De Greef. Naast de concerten met orkest speelt de virtuoos Léandre Vilain ook regelmatig orgelconcerten. Voorwaar, de muziekliefhebbende kusttoerist werd danig verwend.

6. Alexander Siloti in Antwerpen
door Jan Dewilde

De dag van vandaag kiezen vele internationale musici voor België als woonplaats. De centrale ligging van België laat hen toe om gemakkelijk rond te reizen. Maar ook in de negentiende eeuw waren er buitenlandse componisten die hier (een tijdje) woonden. Een van hen is de Oekraïense pianist en dirigent Alexander Siloti of, zoals zijn originele naam luidde, Aleksandr Il’yich Ziloti (1863-1945). Hij was in Moskou een leerling van Zverev, Rubinstein, Taneyev en Tsjaikovski en studeerde tussen 1883 en 1886 bij Liszt in Weimar. Na een korte carrière als pedagoog aan het conservatorium van Moskou, waar hij zijn neef Sergej Rachmaninov als leerling had, begon hij in mei 1891 aan een tien jaar durend nomadenbestaan. Hij toerde door West-Europa en de Verenigde Staten tot hij in 1901 naar Moskou terugkeerde om er het filharmonisch orkest te dirigeren. In 1918 werd hij intendant van het Mariinsky Theater, maar een jaar later ontvluchtte hij de Sovjet-Unie. Hij verbleef eerst een tijdje in Engeland en vestigde zich in 1921 definitief in New York. Hij schreef meer dan tweehonderd pianobewerkingen en –transcripties, waaronder enkele prachtige Bach-adaptaties.

Siloti kwam de eerste keer naar Antwerpen in december 1892. Hij speelde toen ook een recital in Brussel. Vermoedelijk in 1894 vestigde hij zich met zijn familie in Antwerpen waar ze tot in 1897 zouden blijven. Zijn biograaf Charles Barber schrijft: "Siloti found the Belgian city hospitable, geographically central to his touring activities, and an attractive locale for a growing studio of private students." Siloti moet in Antwerpen dus ook les hebben gegeven. Het is ook daar dat op 23 februari 1895 zijn dochter Kyriena Alexandrovna werd geboren. Maar Siloti maakte in Antwerpen ook een persoonlijke tragedie mee. In de zomer van 1895 werd zijn zoontje Ivan die al een tijdje aan allerlei kwalen leed, zwaar ziek en daarom zegde Siloti een aantal engagementen af. Rond die tijd kreeg hij Matvey Presman op bezoek, een medestudent van Rachmaninov bij de befaamde pianoleraar Nikolai Zverev. Siloti vroeg Presman om hem te vervangen als jurylid bij de Rubinstein Wedstrijd in Berlijn, zodat hij bij zijn zoontje kon blijven. Na een tweede chirurgische ingreep kikkerde Ivan enigszins op zodat Siloti opnieuw op tournee vertrok. Op 5 februari 1896 gaf hij een triomfantelijk concert in Moskou en het is daar dat hem het nieuws van de dood van zijn zoontje bereikte. Niettegenstaande hij in zijn memoires noteerde dat hij "heel droevig, en zwaar vermoeid was en met al zijn gedachten in Antwerpen" kwam hij in Moskou op 13 februari toch zijn engagement voor een concert na. Hij zei niemand iets over zijn familietragedie. Het volgende concert in Sint-Petersburg annuleerde hij wél en hij reisde naar Antwerpen terug.

Op 21 januari 1897 werd in de Scheldestad zijn zoon Levko Alexandrovitch geboren, zijn laatste van zes kinderen. Omdat de herinneringen aan Ivan in Antwerpen te beladen waren, verhuisden de Siloti’s korte tijd nadien naar Leipzig, waar ze tot 1900 zouden resideren. Waarschijnlijk is Siloti in september 1897 nog eens naar Antwerpen teruggekeerd om er voor de Société d’Harmonie een recital te spelen. Later had hij alleen nog onrechtstreekse connecties met België via Eugène Ysaÿe: in 1912 speelde hij in Moskou trio’s met Ysaÿe en Pablo Casals en dirigeerde hij hen in het dubbelconcerto van Johannes Brahms.

Boek
Barber, C.F.: Lost in the stars. The forgotten musical life of Alexander Siloti, Lanham, 2002.

7. Historische tekst : Een oproep van Jan Blockx
door Jan Dewilde

Na de dood van Peter Benoit op 8 maart 1901 moest het Koninklijk Vlaams Conservatorium van Antwerpen op zoek naar een waardige opvolger van de 'founding father'. Wie was het best geschikt om 'de erfenis van Benoit' veilig te stellen? Verschillende kandidaten voelden zich geroepen, maar uiteindelijk werd Jan Blockx (1851-1912) de tweede conservatoriumdirecteur. Tot grote ontgoocheling van Edward Keurvels, Benoits feitelijke privé-secretaris die zelf op de directeurszetel belust was. Maar zonder enige twijfel was Blockx Benoits meest succesvolle leerling. Zijn opera’s Herbergprinses (1896) en De Bruid der Zee (1901) werden binnen en buiten Europa uitgevoerd. De bekende Amerikaanse impresario Oscar Hammerstein I haalde Herbergprinses, in de Franse versie, zelfs naar New York. Maar precies dat internationale succes maakte hem in de ogen van sommige fundamentalistische navolgers van Benoit verdacht. Dat Blockx werd gesteund door de Parijse uitgeverij Heugel en dat zijn opera Thijl Uilenspiegel (1900) in de Brusselse Muntschouwburg in de Franse versie in wereldpremière ging, was voldoende om hem ‘persona non grata’ te verklaren. Vergeten waren de enorme successen van Herbergprinses en De Bruid der Zee die de jonge Vlaamse Opera in Antwerpen van het bankroet hadden gered. En dat zijn opera’s dankzij Franse vertalingen en Parijse steun zowat over de hele wereld werden gespeeld en daarmee de kracht van Benoits onderwijs aantoonden, daar bleven Blockx’ tegenstanders blind en doof voor. Niettegenstaande hij zwaar gecontesteerd werd, bleek Blockx een uitstekende conservatoriumdirecteur die er alles aan deed om Benoits nalatenschap veilig te stellen en verder uit te bouwen. Regelmatig wees hij de conservatoriumleraars op hun plicht om Vlaamse muziek uit te voeren:

"29 januari 1902

De leraars van ons K. Vl. Conservatorium behoren bij elke gelegenheid de echt-Vlaamsche kunst voor te staan en te helpen verspreiden. Een der doelmatigste middelen daartoe is wel, in concerten, feesten en gezelschappen Vlaamsche muziek zoo niet uitsluitelijk, dan toch ten minste naast andere, voor te dragen. Ik verzoek daarom al de leraars dit punt ernstig in aanmerking te nemen en het bij zang en spel te willen gedenken.

De bestuurder, get. Jan Blockx"