Ga verder naar de inhoud

Nieuwsbrief 42 - DEEL 2

6. Een lezer reageert : Pleidooi voor de eerste symfonie van Jef Maes
door Luc Leytens

De nieuwsbrief mag zich in steeds meer lezers verheugen, geëngageerde lezers ook, dat bewijzen de vele reacties die ons maandelijks bereiken. Onlangs ontvingen we van dhr. Luc Leytens een uitgebreide en goed gedocumenteerde reactie op een artikel dat in Nieuwsbrief 38 is verschenen. Een bijzonder interessante bijdrage die we hier dan ook graag in extenso afdrukken:

Misschien wat laattijdig zou ik willen reageren op een zinsnede in het overigens zoals steeds voortreffelijke artikel in de reeks ‘Geknoopte oren’, verschenen in Nieuwsbrief 38 van oktober 2005 en gewijd aan de tweede symfonie van Jef Maes. In deze bijdrage schreef Tom Janssens het volgende: "in tegenstelling tot Maes’ nogal brave eerste symfonie is haar opvolgster heel wat potiger." Over smaken en voorkeuren valt er meestal moeilijk te discuteren. Maar deze zin zit mij dwars. Niet enkel vind ik dat de eerste symfonie minstens zo spannend en geïnspireerd als de tweede, zij neemt bovendien in het geheel van zijn oeuvre een ware sleutelpositie in. Terecht merkte dr. Diana von Volborth-Danys op (in een Cebedem-folder uit 1971, gewijd aan de componist) dat Maes in deze partituur zijn eigen stijl vond en dat zij is gekenmerkt door frisse orkesttinten, vinnige ritmen en krachtig bondige motiefjes..; verder meende zij: De tweede symfonie is in dit opzicht volledig verschillend en spreekt …veel minder gemakkelijk aan…’

De eerste symfonie, getiteld ‘Symfonie in G’, ontstond in 1953 en werd door de componist opgedragen aan zijn echtgenote Julia Ceurremans. Maes kan eerder als een laatbloeier beschouwd worden. Hoewel op dat tijdstip al heel wat orkestbladzijden op zijn actief had, waagde hij zich pas op 48-jarige leeftijd aan de grote symfonische vorm. Hij opteerde hierbij voor een schema in drie delen dat hij ook in zijn twee volgende symfonieën, respectievelijk uit 1965 en 1975 zou handhaven. Met andere woorden, de eerste werd het prototype voor zijn latere. De compositie werd geschreven met het oog op de Koningin Elisabethwedstrijd voor compositie (sessie van 1953) en ook ingezonden, maar zonder gunstig gevolg. Onder leiding van Louis Weemaels werd ze vervolgens gecreëerd in de radio en ze kende dadelijk succes. Maes zelf dirigeerde ze zelf te Antwerpen, Mechelen en Turnhout. Méér dan welk ander werk heeft de eerste symfonie bijgedragen tot de bekendheid en zelfs tot de relatieve populariteit van de auteur bij een breed muzikaal publiek.

Samen met de eerste symfonie van Jef van Hoof werd de eerste symfonie van Jef Maes in 1956 bekroond door het Provinciebestuur van Antwerpen. De eminente jury die hierover te beslissen had, was samengesteld uit de musicologen Jan L. Broeckx en René B. Lenaerts, de dirigent Léonce Gras en de componisten Ivo Mortelmans en Jules Vyverman. Als gevolg van die onderscheiding werden de beide geprimeerde werken uitgebracht op LP door het label Philips, met het Symfonieorkest van de Belgische Nationale Radio-omroep onder leiding van Maes’ jaargenoot Daniël Sternefeld (referentie: N 10492 L). (Tussen haakjes: deze opname was een van de zeldzame waarop Sternefeld te horen is met het radio-orkest waarvan hij tussen 1957 en 1970 de eerste dirigent en muziekdirecteur was.) Destijds waren commerciële plaatopnamen van levende Vlaamse componisten uitermate zeldzaam; de non-profit opnamen die werden uitgegeven door het Ministerie, kwamen immers niet in de handel waardoor ze voor de gewone muziekliefhebbers maar moeilijk te verkrijgen waren. Onnodig te onderlijnen dat die plaat een geweldig hulpmiddel betekende voor de promotie van het werk. Maar daar bleef het niet bij. Maes was goed bevriend met een andere jaar- en stadsgenoot: zijn vroegere schoolkameraad André Cluytens die zich voor deze symfonie zou interesseren met zeer gelukkige gevolgen..

Augustin (later: André) Cluytens werd geboren aan de Lambertmontplaats te Antwerpen op 26 maart 1905, en was dus precies 11 dagen ouder dan Jef Maes. Beiden ontvingen hun hele muzikale opleiding aan het Koninklijk Vlaams Conservatorium. Cluytens debuteerde als dirigent in de Franse opera, het “Théâtre Royal d’Anvers, in 1927 met ‘Les pêcheurs de perles’ van Bizet. Na een fikse ruzie met zijn vader, de componist Alfons Cluytens, en de sluiting van de ‘Royal’ in 1933 emigreerde hij naar Frankrijk. Hij zou er de Franse nationaliteit aannemen en van daar uit wist hij een schitterende internationale loopbaan op te bouwen die, vooral na de tweede wereldoorlog, een geweldige vlucht nam. Hij werd uitgenodigd door de belangrijkste orkesten en operaorkesten ter wereld zoals de Wiener en de Berliner Philharmoniker, de Weense Staatsopera, de Scala van Milaan, het Festival van Bayreuth – om er maar enkele te noemen – en trad zowatoveral op in Europa, maar ook in de Verenigde Staten, Rusland en Australië. Geen enkel Belgisch dirigent heeft ooit zo’n carrière gemaakt als hij. In de jaren vijftig kwam hij geregeld naar zijn geboortestad terug om op te treden voor de Dierentuinconcerten (waarbij nota bene meermaals in de bres sprong voor werken van Flor Alpaerts). Op 8 juni 1960 werd hij te Brussel aangesteld tot muziekdirecteur van het hervormde Nationaal Orkest van België, dat voorheen zonder vaste dirigent had gewerkt. Onder zijn bewind kende dit orkest echte gloriejaren. In 1961 kwam hij er mee naar Antwerpen om, alweer voor de Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde, o.a. de wereldcreatie te brengen van wat Maes’ meest gespeelde stuk zou worden: de ‘Concertante Ouverture’.

In een vraaggesprek op 28 juli 1965 met Joos Florquin (in de televisiereeks ‘Ten Huize van…’, uitgegeven in 1982 en waaruit wij ook de verdere citaten uit de mond van de componist ontlenen) vertelde Maes dat Cluytens hem dat jaar thuis bezocht. Tijdens die ontmoeting vroeg de dirigent hem naar zijn symfonie: "Ik was blij dat hij ernaar informeerde, want ik durfde hem met mijn werk niet lastig vallen. Ik heb het werk voor hem gespeeld en hij was zo enthousiast dat hij zei: “Volgend jaar speel ik dat werk in het Paleis voor Schone Kunsten met de Nationaal Orkest”. Ik geloofde niet zo in die belofte, want er is mij in mijn leven zo veel beloofd waar niks van is gekomen. Maar André Cluytens hield woord en heeft de symfonie in Brussel uitgevoerd met veel succes. Als die grote dirigent, die een soort magiër was, iets aanpakte, dan betekende dat ook het werk iets betekende. Ge hebt in uw loopbaan een steunpunt nodig of een springplank: dat is die man met zijn internationale naam voor mij geweest."

Het leek inderdaad op het eerste gezicht ongeloofwaardig dat de ‘Société Philharmonique de Bruxelles’ dit werk zou programmeren. De ‘Philharmonique’ was in die dagen immers nog een echte Franstalige (en eentalige) burcht waar Belgische componisten van buiten Brussel (en zeker uit de Vlaams ‘provincie’) om zo te zeggen nauwelijks of nooit aan bod kwamen. In het huisblad, de ‘Agenda musical’ van 1 november 1962 werd het derde abonnementsconcert van de symfonische cyclus (‘série rouge’) aangekondigd. Hierbij ging alle aandacht naar de solist, de illustere Spaanse gitarist Andres Segovia die het celloconcerto van Bocherini zou vertolken in een bewerking van Gaspar Cassado. Verder stonden ‘La Boutique fantasque’ van Rossini/Respighi en, als sluitstuk na de Symfonie in Sol, ook ‘Iberia’ van Debussy op het menu. Over de symfonie van Maes was de tekst erg bondig: "… une oeuvre typiquement belge choisie par André Cluytens: la symphonie en sol majeur de Jef Maes dont l’activité comme interprète, comme professeur ou comme directeur s’est surtout déroulée dans le triangle Anvers-Boom-Turnhout." Met die summiere propaganda - en wat betekent juist ‘typiquement belge’? - moest de lezer het stellen. De concerten vonden plaats in de Grote Zaal Henry Le Boeuf op zondag 18 november om 15 uur en op maandag 19 november 1962 om 20 uur 15. En zij groeiden voor Maes inderdaad uit tot een ongemeen succes.

Recensent Albert De Sutter blokletterde in ‘Gazet van Antwerpen’ van 21 november: Grote bijval voor de symfonie van Jef Maes. En verder betoogde hij onder meer: "Jef Maes’ symfonie is van het begin tot het einde een uiterst boeiend werk, dat niet enkel de lange orkestpraktijk van de toondichter illustreert, doch tevens een rijk geïnspireerd kunstenaarschap in het licht stelt. In de drie bewegingen horen we hier klankeffecten die op zichzelf reeds bekoorlijk zijn, doch daarbij maakt deze symfonie een uiterst gunstige indruk door de stevige bouw die vanaf de inzet fuga van het eerste deel tot het ritmisch kernachtig opgedreven slot de klankbeelden schraagt. Jef Maes zou geen Vlaming zijn moest hij geen mild gebruik maken van koperblazers en slagwerk. Doch de afwisseling die hij ook hierin weet te leggen getuigt van een grote kompositorische begaafdheid. Zonderling is dat we in deze symfonie een achtergrond van de meest verscheidene invloeden kunnen vermoeden, doch wat op de voorgrond treedt, is de oorspronkelijkheid van de stoere klankentaal, die de komponist, met een sterk eigentijds aksent weet te spreken, zonder ook daarin buitensporig te zijn. Onder leiding van André Cluytens werd Maes’ Symfonie in G schitterend vertolkt. Orkest en dirigent hebben dit werk uit eigen land werkelijk met een voorbeeldige toewijding en geestdrift gediend. De vertolkers verdienden de hulde van het publiek, waarbij nochtans ook de aanwezige en blijkbaar gelukkig toondichter betrokken werd."

Enkele maanden later kwam een ander muziekcriticus, Hendrik Diels, daar trouwens nog op terug (Momentopname: Jef Maes in De Standaard van 16-17 maart 1963):"De doorbraak van toondichter Maes is het onderwerp van de dag in de Vlaamse muziekwereld. Aan zijn oude schoolmakker op de banken van het Vlaams Conservatorium, André Cluytens, dankt de in 1905 geboren Antwerpse komponist het uitzonderlijke feit dat zijn Symfonie in G in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten heeft geklonken. Aan zichzelf en aan de waarde van dit werk dankt Jef Maes de triomf die dit opus te beurt viel… In dit milieu – in de door het Nationaal Orkest gespeelde abonnementsconcerten van de “Société Philharmonique”, - wordt schier nooit een werk van een landgenoot, Waal of Vlaming uitgevoerd… Als men er dan toch eens toe overging bij grote uitzondering een nationaal werk te programmeren, dan geschiedde dit op een volkskoncert of bij een of andere niet-eersterangsgelegenheid en de begunstigde was dan meestal een Waal of een in Brussel voldoende geakklimatzseerde Vlaming die tot de kleine kring van aldaar gerespecteerden behoorde... En nu zie, nu komt daar een volslagen onbekende Antwerpenaar, verdedigd door het prestige van die andere Vlaamse Antwerpenaar (de intussen sedert jaren tot Fransman geworden André Cluytens), die er nog last genoeg mee gehad heeft om het werk niet van het programma te zien schrappen. Men fluistert dat hij zelfs heeft moeten dreigen… En dan de grote verrassing: het grote publiek (dat te Brussel even onbevooroordeeld is als overal elders en dat spontaan de kwaliteit erkent) jubelde. “Qui est-ce Maes?” hoorde men in de gangen zeggen. Men was entoesiast. Cluytens herhaalde het werk te Antwerpen met hetzelfde sukses. En de eerbiedwaardige aloude Conservatoriumkoncerten van Brussel programmeren het voor volgend seizoen. Valt nu af te wachten of Cluytens het ook in het buitenland zal spelen."

Ook dat laatste is blijkbaar gebeurd want Maes getuigde: "Hij (Cluytens) had het bij die ene uitvoering kunnen laten, maar tot aan zijn dood heeft hij het werk zowel te Brussel als in het buitenland ettelijke keren gedirigeerd. Voor mij is het een echte start geweest." De eerste is tevens de enige symfonie van Maes die ook in druk verscheen, bij Cebedem in 1964. Inmiddels had Maes besloten om een tweede symfonie te schrijven en ze, zoals Tom Janssens in voormeld artikel aanstipte, op te dragen aan André Cluytens: "André Cluytens zei me: 'Ik heb uw eerste symfonie gedirigeerd, nu ga je een tweede voor mij schrijven.' Ik vond dat een grote eer en ik heb die symfonie geschreven in de geest waarmee hij dirigeerde: terwijl ik eraan schreef, zag ik hem voor mij staan. Toen ze af was heb ik ze aan Cluytens opgedragen: hij heeft de partituur nog wel gezien, maar hij heeft ze nooit gedirigeerd want hij is dan gestorven. Dat is voor mij wel een klein drama geweest. Ze werd dan uitgevoerd door Flipse in Antwerpen."

Inderdaad, toen de tweede symfonie op 29 oktober 1965 werd voltooid, met de opdracht ‘à Mon cher ami André Cluytens avec toute ma sympathie et ma grande admiration’, was de dirigent al enkele maanden zwaar ziek geworden waardoor hij tijdens het seizoen 1965-1966 verstek moest laten gaan. Aan het instuderen van nieuwe partituren viel niet meer te denken. Zijn terugkeer naar het podium het volgende seizoen was van korte duur. Reeds sterk getekend leidde hij nog op 23 januari 1967 het feestconcert ter gelegenheid van de dertigste verjaardag van het Nationaal Orkest en vooral een loodzware concertreis met dit orkest van 2 tot 28 april (22 concerten) door Duitsland en Oostenrijk, waarbij Maes’ Symfonie in Sol op de affiche stond te Keulen, Lübeck en Stuttgart. Het was zijn afscheid. Kort nadien, op 3 juni 1967, is hij overleden. Dat Cluytens zich ook in het buitenland daadwerkelijk voor Maes inzette wordt eveneens geïllustreerd door uitvoeringen van de Concertante Ouverture op een andere tournee met zijn orkest, namelijk in Spanje in met 1965. Hij bracht dat werk toen te Barcelona en Bilbao.

In het Bulletin d’Information de la Vie musicale belge vonden we nog enkele andere vermeldingen van uitvoeringen van de Eerste Symfonie buiten de grenzen. In maart 1965 wordt een uitvoering gesignaleerd te Zürich, met het Symfonie-orkest van de BRT-RTB onder leiding van Daniël Sternefeld. Deze vertolkers gaven ze eveneens op 26 maart 1966 te Tilburg. En ook “De Philharmonie” trok ermee naar het buitenland en speelde ze op 8 juli 1968 in de concertzaal van Tivoli te Kopenhagen onder Eduard Flipse. Kortom, weinige Vlaamse partituren kwamen zo vaak in de kijker buiten de grenzen. Zeven jaar na het overlijden van Cluytens ontving Jef Maes de vererende opdracht om het plichtwerk te componeren voor de Koningin Elisabethwedstrijd van 1975. Dat werd zijn Tweede Pianoconcerten. De componist beschouwde die bestelling als een verre uitloper van de gebeurtenissen van 1962: "Als interessant detail is hierbij aan te merken dat koningin Elisabeth op een van deze uitvoeringen in Brussel aanwezig was. Ze was zo enthousiast dat ze me na het concert in haar loge ontbood. Ook dat is een grote aanmoediging geweest en wellicht is de opdracht van nu een late uitloper van wat er toen is gebeurd."

Dit is alles lang verleden tijd. De faam van Jef Maes is na zijn overlijden snel getaand, wat veelal het lot is van componerende landgenoten. De eerste tien jaren na de dood van een componist worden wel eens zijn vagevuur genoemd, maar het ziet er niet naar uit dat Maes er vlug zal uitgeraken. De honderdste verjaardag van zijn geboorte is immers spijtig genoeg haast ongemerkt voorbijgegaan. Enkel De Filharmonie, het orkest dat hij mee hielp oprichten, heeft een werk van hem gespeeld: de balletsuite Tu auras nom Tristan…, een andere partituur waarmede hij destijds ook lauweren oogstte in het buitenland, namelijk in het Grand Théâtre van Genève. Op 30 juni 2006 zal Maes precies tien jaar overleden zijn. Weer zal De Filharmonie present zijn: de Concertante Ouverture, zijn ‘bestseller’ die ooit tot in Athene, Mexico en Tokio heeft weerklonken, wordt aangekondigd voor 19 mei. Maar de Eerste Symfonie lijkt wel helemaal vergeten. Juist dit zo belangrijke werk zou het beslist verdienen om opnieuw op de lessenaars te worden geplaatst, liefst voor een cd-opname. En waarom geen cd met alle drie de symfonieën samen, zelfs indien de Derde Symfonie iets zwakker uitvalt? Het is waarschijnlijk dagdromen, al zou het kunnen, want Maes hield van bondigheid. Eens vertrouwde hij me toe: "Wanneer ik te langdradig word, laat Julia het mij weten!…"

7. Een eeuw(igheid) geleden : februari 1906
door Jan Dewilde

Een eeuwigheid geleden... vond op 15 februari 1906 in Brugge het tweede conservatoriumconcert van het seizoen plaats. Directeur Karel Mestdagh [1850>1924] had voor de gelegenheid een wel bijzonder ambitieus programma samengesteld. Het concert opende met de ouverture tot Don Giovanni – 1906 was ook Mozartjaar –, vervolgde met Die Geschöpfe des Prometheus van Beethoven en Liszts Les préludes en eindigde met de zelden uitgevoerde finale van de eerste acte van Die Loreley (de onvoltooide opera van Felix Mendelssohn-Bartholdy). Zangeres Gabrielle Wybauw zong als encore nog een aria uit Armide van Gluck. Volgens Le Guide Musical van 25 februari 1906 werden de orkestwerken goed uitgevoerd: “dans Liszt seulement, on aurait voulu, entre les différentes phrases de l’oeuvre, des oppositions de caractère plus vigoureusement marquées.” De koren in Die Loreley “ont eu beaucoup d’ensemble et de sonorités.”

8. Peter Benoitherdenking
door Michaël Scheck

Op 6 maart 2006 vind in Antwerpen, in de Kleine Zaal van deSingel de jaarlijkse Peter Benoitherdenking plaats. Om 19u00 is er een lezing door Jan Dewilde, getiteld Vlaamse muziek: kwantiteit en kwaliteit. De zorg voor het erfgoed is “in” en gelukkig genoeg geldt dit stilaan ook voor het Vlaamse muziekpatrimonium. Het Peter Benoitfonds en zijn zusterverenigingen hebben de fakkel altijd brandend gehouden. Sinds 1998 werken zij nauw samen met het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek dat zich specifiek bezig houdt met de artistieke nalatenschappen van componisten uit de periode tussen 1800 en 1950. Musicoloog Jan Dewilde, bibliothecaris aan het Antwerpse Conservatorium en wetenschappelijk coördinator van het Studiecentrum, is een spilfiguur in de onmiskenbare revival van de Vlaamse muziek die inmiddels al uitstraalt tot ver over de grenzen. Bij de lezers van FORUM staat Jan Dewilde hoog gequoteerd als auteur van briljant geschreven, goed gedocumenteerde en vaak luimige bijdragen over componisten uit het verleden en hun werken. In zijn lezing ter gelegenheid van de Peter Benoitherdenking peilt hij naar de verhouding van kwantiteit en kwaliteit in de Vlaamse muziek die hij kent als geen ander. Het wordt beslist geen droge verhandeling, maar een boeiende ouverture tot het aansluitende concert.

Na deze lezing is er om 20u00 een pianorecital door Jozef De Beenhouwer met muziek van J. Ryelandt, P. Benoit, L. Mortelmans, M. de Jong en R. Schumann. Jozef De Beenhouwer hoeft niet meer voorgesteld te worden. Hij vertolkt het ‘grote’ klavier- en liedrepertoire op internationale podia, maar is ook actief als onderzoeker en uitgever. Zijn bijzondere aandacht gaat naar de beste composities uit de Vlaamse pianomuziek die in hem een vurige pleitbezorger hebben gevonden. Het programma van de Peter Benoitherdenking presenteert een krans van bekende en minder bekende meesterwerken, waaronder sommige ‘topstukken’ van Benoit en Mortelmans, maar ook emotioneel aangrijpende composities van Joseph Ryelandt en verrassende bladzijden van Marinus de Jong. Robert Schumann, die zijn tijdgenoten en ook latere generaties zo vaak heeft geïnspireerd, is in dit programma de toetssteen voor de kwaliteit van zijn Vlaamse collega’s. Men hoeft er niet aan te twijfelen dat zij, onder de bezielende handen van Jozef De Beenhouwer, deze proef glansrijk zullen doorstaan.

Info en reservatie

Tickets kosten € 10,00 of € 8,00.
Info : 03/244.18.02 (Concertvereniging Conservatorium Antwerpen)
Reservaties : 03/248.28.28

9. Vers van de pers
door Jan Dewilde

Zopas verscheen het zesde deel van het Lexicon van de muziek in West-Vlaanderen, een prachtig initiatief van de provincie West-Vlaanderen en onder de bezielende leiding van Antoon Defoort uitgegeven door de Vereniging van West-Vlaamse Schrijvers. Naast de vele biografische lemma’s staan in dit deel overzichtsartikels over klokkengieters, het koorleven en het muziekleven in de negentiende eeuw.

Besteladres: VWS, W. Le Loup, Warrenplein 3, 8310 Brugge.

Een nieuwe opname van de Sinfonia concertante opus 36/1 van Herman Roelstraete [1925>1985] is uitgebracht op de cd Waas.org. Uitvoerders zijn Ronny Plovie (op het koororgel van Bernard Pels in de Sint-Nicolaaskerk in Sint-Niklaas) en het kamerorkest Ostinato o.l.v. Dieter Van Handenhoven. Verder bevat de cd ook werk van Flor Peeters, Willem Ceuleers, Jos Van Looy, J.S. Bach en Felix Mendelssohn Bartholdy.

Besteladres: vzw Nicolaasconcerten, Joost D'hont, Vilain XIII-laan 26, 9150 Bazel

10. Historische tekst : Young America van Lodewijk Mortelmans
door Jan Dewilde

Dat Vlaamse muziek uit de negentiende eeuw soms tot ver buiten de grenzen te horen was, viel hier al meerdere keren te lezen. Een zoveelste voorbeeld is de kindercantate Jong Vlaanderen die, net zoals Peter Benoits kindercantate De wereld in, in Amerika te horen was. Dankzij de Belgo-Amerikaanse dirigent en componist Frank Van der Stucken [1858>1929], een leerling van Benoit. Van der Stucken werd de eerste dirigent van het Cincinatti Symphony Orchestra en maakte een grote internationale carrière. Met zijn Amerikaanse orkest voerde hij verschillende keren Vlaamse werken uit. Soms gebeurde dat op het May Festival dat jaarlijks in Cincinnati werd georganiseerd.

Dat May Festival had een luik dat zich naar kinderen richtte, niet alleen door hen speciale programma’s aan te bieden maar ook door ze bij de uitvoeringen te betrekken. Daarom zocht Van der Stucken altijd naar geschikte muziek voor kinderen, muziek die hij vond die in Le croisade des enfants van Gabriël Pierné en De wereld in van zijn oude leermeester Benoit. De als Into life vertaalde kindercantate van Benoit bracht hij op 1 en 8 mei 1897, samen met de American fantasy van Victor Herbert en Cinderella van Franz Abt. Voor de uitvoering, onder auspiciën van The German-American Free Kindergarten Association, werd een massakoor van 2.000 kinderstemmen samengesteld, geselecteerd uit de Public Schools van Cincinnati. Dit model-massakoor was samengesteld onder toezicht van G.J. Junkermann die sinds 1849 superintendant was het muziekdepartement van de openbare scholen van Cincinatti. Het muziekonderricht in het dagonderwijs stond op een hoog niveau en al op de eerste repetitie in januari kenden de kinderen hun partij. Interessant is de appreciatie van Benoits werk in de programmabrochure: “The Kinder Cantate (…) is a work of great beauty and fascination, combining the simplicity of a child chorale with the intricate instrumentation of a Wagner score. (…) As a whole, the work is an animated production, full of variety, and suggestive of courage and hope- a beautiful image of the young nature it describes. The simple, fresh voice-parts represent childhood and budding youth, while the complicated orchestral accompaniment would indicate the world, wherein these growing souls are called to take place. It is, indeed, nature’s summons to the children, beckoning and drawing them ‘into Life’.” Benoits kindercantate kende veel bijval en zou nog verschillende keren hernomen worden.

In 1927 programmeerde hij Benoits kindercantate nog eens, waarna William Smith Goldenburg in The Enquirer Cincinnati van 8 mei 1927 de zorg prees waarmee Benoit voor kinderstemmen had geschreven: “Into the world always has been considered a splendid and imposing vehicle for the exploitation of the juvenile choir. Benoit was considerate of his youthful interpreters, considerate of the range of the child voice, the technical equipment that probably would be brought to his work, and in other ways, particularly in the matter of penning singularly tuneful melodies, the composer revealed a sympathetic understanding of the subject that he had undertaken. The grandeur and sublimity which he desired he placed in the orchestral accompaniment. The result was an admirably balanced and splendidly blended work which was destined to take a firm grip upon the affections of concertgoers who heard it.”

In 1925 en 1927 dirigeerde Van der Stucken een eigen Amerikaanse adaptatie van Jong Vlaanderen, de cantate voor kinderkoor en orkest van Lodewijk Mortelmans. Deze cantate werd onder de titel Young America uitgegeven door Van der Stuckens jongste zoon, Dirk die in Reading een muziekuitgeverij had. (Het contract tussen Dirk Van der Stucken en Lodewijk Mortelmans wordt bewaard in het dossier van Frank Van der Stucken in het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven in Antwerpen.)

In het ongemeen rijke archief van de New York Times vonden we in de krant van 10 mei 1925 volgende recensie:

800 Children sing Young America. Mortelmans’s Cantata Beautifully Rendered at Cincinnati May Festival.

Cincinnati, Ohio. May 9. –The stage of Music Hall was small and shadowy, empty of everything save a few players tuning their instruments, as the audience gathered this afternoon for the fifth concert of the twenty-sixth May music festival. A deep green curtain took the place of the festival chorus which at previous concerts had formed the background of the orchestra. Suddenly, when audience and orchestra had assembled, this curtain rose, to reveal rank upon rank of an immense chorus of children. The effect was in itself dramatic and presaged the effect of the performance to come. For the singing of these children, 800 in number, trained in the public schools of the city, was in some respects the most thrilling moment of the entire festival. They were joined later by their leader. Alfred Hartzel, chorus master and assistant director for the May festival, who directed the first performance in America of Young America, a children’s cantata for chorus and orchestra by Lodewyk Mortelmans, the text from the Flemish of Niko Gunzburg. This work was originally called Young Flanders. Its musical quality and the general appropriateness of its sentiments caused Mr. van der Stucken to translate and “Americanize” it for local consumption. The music is clear and melodious and admirably adapted for children’s voices. The text is rather conventional, of a patriotic flavor, and verging now and again on jingle, but the sentiments are unmistakable and the lines led themselves to the choral setting by a composer who is simple and unaffected in his writing and well aware of the limitations and capacities of children’s voices. The work, which is of some fifteen or twenty minutes’ length, was sung by the children from memory.

Sung with Surpassing Beauty.

It was sung with surpassing beauty and transparency of tone, with a rhythm that did not seem to be commanded by the conductor’s baton, but to spring from the music itself, with a certainty and spontaneity of feeling unique in the writer’s experience. In no particular was this a parroted performance. The feeling with which the meanings of the text were conveyed was felt in the color of the tone; it is more natural for a child than it is for some grown-ups to darken the tone and give it a brooding melancholy in such a line as “all that slept in Winter’s spell” and to take up the rhythm and press it forward with the thought of the stirring of new life at the coming of Spring. There was also the admirable observance of dynamics from a finely balanced softness to the ringing resonance of certain climaxes. It is hard to praise too highly a performance of this kind, the results of educational plans evidently pursued with care and insistency in public schools, resulting in incalculable benefit to a rising generation, and indeed to the entire community. No other city than Cincinnati, to the writer’s knowledge, parallels such performances. Children’s choruses from public schools assist in a number of music festivals, but nowhere else in such numbers, and with such highly developed capacities as in this city. Here they are trained for two years for the festival performances, first in groups at the various schools, later as a body, and finally under the baton of a festival conductor; Mr. Hartzel may well have been gratified by the results of his labours with the children, his fine musicianship and knowledge which made possible such an impressive demonstration. The Cincinnati May Festival would have a place of its own in the musical annals of the land if it were only for its children’s chorus.