Nieuwsbrief 78 (mei 2009)
1. Vers van de pers : nieuwe Höflich-uitgaven
door Jan Dewilde en Luc Leytens
In het eerste nummer van 2009 van Fontes Artis Musicae (Journal of the International Association of Music Libraries, Archives and Documentation Centres) publiceerde Anna Pensaert een recensie over drie partituren die het Studiecentrum in de reeks The Flemish Music Collection (Repertoire Explorer) bij Musikproduktion Hoeflich in München heeft uitgegeven. Het gaat om Blockx’ Vlaamse dansen, Mortelmans’ Homerische symfonie en Stadspark van Meulemans. Pensaert geeft uitgebreide achtergrondinformatie bij zowel de reeks als de afzonderlijke werken en besluit: "A quick search on Worldcat reveals that for all three compositions, search results are indeed very limited and confined mainly to "Repertoire Explorer" reprints; only a few refer to the original publications. This confirms not only the unavailability of such important repertoire, but also the urgent need for initiatives such as "The Flemish Music Collection" and the "Repertoire Explorer Series"." Anna Pensaert was in een vorig leven bibliothecaris van het Koninklijk Conservatorium van Antwerpen en is nu bibliothecaris aan de University of Cambridge en 'review editor' van Fontes Artis Musicae.
De twee laatst verschenen partituren in de reeks The Flemish Music Collection zijn twee symfonieën. Hieronder meer informatie:
Jef Van Hoof (1886-1959) : Symfonie nr. 1 in A (1938)
De symfonie kwam in de Vlaamse romantische muziek slechts karig aan bod. Met de opkomst van het neoclassicisme van de jaren 1920 kwam daar langzamerhand verandering in. Menig criticus (o.m. de bekende musicoloog Paul Collaer) toonde zich aangenaam verrast toen Jef van Hoof onverwacht dit terrein betrad. Als boegbeeld van de postromantische strekking werd hij tamelijk eenzijdig gewaardeerd als liedcomponist. Naar eigen zeggen begon hij aan zijn Eerste Symfonie in la groot in 1937. De autograaf draagt echter de data "5 september - 24 december 1938" en werd geschreven in zijn woning, het Spokenhof te Boechout. De eerste uitvoering door het Symfonieorkest van de Belgische Radio, het toenmalige N.I.R., vond plaats op 28 juli 1939 en stond onder leiding van Franz André.
Van Hoof was dus ruim de vijftig voorbij en een gerijpt componist toen hij zich op deze abstracte vorm ging toeleggen. Vroegere orkestwerken met programmatische inslag (symfonische gedichten, concertouvertures, suites enz.) hadden hem al heel wat successen opgeleverd (ook in het buitenland, met name in Nederland en Duitsland waar o.m. de jonge Herbert von Karajan een stuk van hem dirigeerde). Ze hadden hem leren kennen als een knap orkestrator. Deze techniek had hij geërfd van zijn vereerde leermeester en vriend Paul Gilson. Terecht noemde Daniël Sternefeld, die dezelfde scholing genoten had, hem in dit opzicht "naar de geest Gilsons meest directe opvolger". Van Hoof die grondig vertrouwd was met het orkesttraktaat van Rimski-Korsakov, legde eveneens zijn oor te luisteren bij Richard Strauss, al stond hij niet onkritisch tegenover de Duitse meester. Hij verwerkte deze diverse invloeden op een eigen manier, binnen een zeer klassieke, vierdelige vormgeving en met de middelen van een gebruikelijke bezetting. Individuele facetten zijn onder meer: de soepele melodievorming en de kundige thematische verwerking (waarbij het zangerige, unisono ingezette hoofdthema van het eerste deel in gewijzigde vorm terug ter hand genomen wordt bij de briljante finale), het harmonisch evenwicht en, inzake orkestratie, de belangrijke rol die toebedeeld wordt aan het koper, voor hem "de ziel van het orkest". Afwisselend ingekeerd (zoals bijvoorbeeld in de hoekdelen van het Moderato tranquillo, in re groot) of opgewekt en uitgelaten (zoals in het Scherzo, in fa groot) schenkt dit werk een prachtige synthese van Van Hoofs persoonlijkheid.
De grote bijval die de Eerste Symfonie te beurt viel - in 1956 werd zij nog bekroond door de Provincie Antwerpen - betekende voor de componist een stevige stimulans om de ingeslagen weg verder te bewandelen. Tot aan zijn dood bleef de symfonie een geliefkoosd domein. Zo liet hij uiteindelijk zes symfonieën na. Samen vormen zij een corpus dat door zijn homogeniteit vrij uniek is in de Vlaamse romantische muziek.
Luc Leytens
Arthur Meulemans (1884-1966) : Zeesymfonie: voor groot orkest (1938-1940) (Symfonie nr. 6)
1. Moderato
Ochtend einde juli - zomermistige, lichtende zee - brekend schuimende golven
2. Scherzo
Het spel van licht en donker over de golven - de dans van het licht op de golven
Nocturne I voor altsolo en gemengd koor: 'Geef mij den avond' (tekst: Ferdinand Vercnocke)
3. Andante poco con moto
Ondergaande zon - westerkim in gloed - iriserende zee
Nocturne II voor altsolo en gemengd koor: 'De avond neigt naar nacht' (tekst: Ferdinand
Vercnocke)
4. Finale (animato)
Woelige zee - opklaringen
Arthur Meulemans is een van de belangrijkste symfonische componisten uit de Vlaamse muziekgeschiedenis. Hij schreef meer dan honderd orkestwerken, waaronder een reeks symfonische gedichten, concerto’s voor zowat elk instrument en vijftien symfonieën. In vier symfonieën breidde Meulemans de orkestrale middelen met vocale elementen uit: in de Danssymfonie (nr. 5, 1939) voegt hij een vrouwenkoor toe; in de Zeesymfonie (nr. 6, 1938-1940) schrijft hij een alt en een gemengd koor voor; in de Herfstsymfonie (nr. 8, 1942) gebruikt hij een vocaal kwartet en een koor; in de Psalmensymfonie (nr. 10, 1943) doet hij ook een beroep op recitanten, solisten en gemengd koor.
In de Zeesymfonie rekt Meulemans niet alleen de bezetting uit - naast de extra vocale middelen hanteert hij ook een uitgebreid symfonisch orkest met twee harpen, orgel en uitgebreid slagwerk - hij breidt ook de symfonische structuur uit. Zo voegt hij tussen het Scherzo en het Andante en tussen het Andante en de Finale telkens een Nocturne, waarin de altsolo en koor evocatieve teksten van de Vlaamse dichter Ferdinand Vercnocke (1906-1989) zingen. In het slotdeel wordt het koor als een extra orkestraal element gebruikt, zingend op de letter 'a'.
In een lezing over deze symfonie beweerde Meulemans: "Men zou deze symfonie gewoonweg zonder meer kunnen uitvoeren als pure muziek. Doch het was de zee die ze me inspireerde en hierom gaf ik een ondertitel aan elk deel, die alleen de betekenis geeft van de inspiratie, van de emotie die me het werk ingaf. Het werk is vooral orkestraal bedoeld, met al de mogelijkheden van het modern orkest. Zo is het werk geworden een ineenschakelen van het symfonieconcept met een inspiratief gegeven, in casu de zee."
Meulemans componeerde de symfonie tussen november 1938 en juli 1940, maar door de oorlogsomstandigheden bleef ze jarenlang onuitgevoerd. In 1946 werd het werk bekroond met de driejaarlijkse prijs van de Belgische auteursrechtenvereniging SABAM (de jury bestond uit de componisten Jules Toussaint de Sutter, Flor Alpaerts en Marcel Poot). De wereldcreatie volgde op 26 mei 1949 en werd gebracht door de alt Francine Lepage, het Vlaams Gemengd Koor en NIR-orkest o.l.v. Franz André.
De autograaf van deze symfonie wordt bewaard in de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium in Antwerpen.
Jan Dewilde
2. Geknoopte oren : werken van Jules Van Nuffel
door Annelies Focquaert
In de rubriek Geknoopte oren zetten we telkens andere, interessante werken van een Vlaams componist in de kijker. We letten erop werken te kiezen die niet alleen de moeite waard zijn om te beluisteren, maar die u ook op cd terug kunt vinden. Deze maand is het de beurt aan werken van Jules Van Nuffel (1883-1953) die u kan beluisteren op de recente cd Ad Majorem Dei Gloriam, waar een keuze werd gemaakt uit composities van de verschillende bestuurders van het Lemmensinstituut.
Jacques-Nicolas Lemmens formuleerde op 20 augustus 1878 een missietekst bij de stichting van zijn Mechelse school voor kerkmuziek. Uit zijn tekst komt een vurige en strijdbare visie naar voren op de muziek die in de kerk moest klinken: "Pour diriger une musique d'église, ou pour toucher dans le lieu saint le noble instrument qui seul y est à sa place, il faut dans le même homme réunir le chrétien fervent et l'éminent artiste. Solenniser par le chant d'ensemble le culte public; par les dix mille voix de l'orgue faire vivre et resplendir dans tout leur éclat les beautés de l'office divin; animer et féconder par des harmonies d'un autre monde cet ineffable commerce du ciel avec la terre, qu'on appelle la Liturgie Catholique; par des miracles de concerts donner des ailes à la prière; ravir les âmes, et, sans jamais les distraire, les attachant à un trait de génie, les plonger dans l'abîme, les lancer dans l'espace, et les porter, haletantes, brûlantes, par delà des neufs chœurs des Anges, jusque devant la face de l'Éternel!…"
Waar Lemmens' eigen kerkmuziek nog sterk wortelde in de stijl van de 19e eeuw, was het vooral Jules Van Nuffel die, toen hij 40 jaar later directeur werd van het Lemmensinstituut, dit heilige ideaal perfect zou gaan belichamen. Door zijn artistieke en religieuze engagement verenigde hij in zich "l'homme de l'art dans l'homme de l'église, et l'homme de l'église dans l'homme de l'art", het doel van Lemmens’ onderwijs.
De drie werken die hieronder besproken worden, geven een staalkaart van de verschillende sferen die Van Nuffel als componist gebruikte: innigheid naast monumentaliteit, eenvoud naast virtuositeit, woede naast vreugde.
Statuit ei Dominus (opus 30) voor zesstemmig gemengd koor en orgel werd geschreven in 1924, ter gelegenheid van Kardinaal Merciers gouden priesterjubileum. Het werk vestigde voor eens en voor altijd de reputatie van het in 1916 door o.m. Van Nuffel opgerichte Sint-Romboutskoor. Door critici werd opgemerkt dat Van Nuffel met dit werk een radicaal nieuwe richting insloeg. Statuit is een krachtig statement geworden, waarmee de componist toonde dat hij geen genoegen meer nam met de neo-Palestrinastijl, maar aansluiting zocht bij een modale en middeleeuwse toonspraak, gemengd met eigentijdse verworvenheden.
Van Nuffel koos met Statuit toepasselijk voor het Gregoriaanse introïtus van de feestdag van Sint-Nikolaas, aartsbisschop van Myra in Klein-Azië en redder van kinderen. De eerste noten van de orgelpartij vormen dan ook een letterlijk citaat van dit introïtus en met deze virtuoze en majestueuze inleiding stapt het orgel als een reus de kathedraal binnen. Wanneer het koor inzet, is dat met een verpletterend unisono, waarin Van Nuffel doorheen de tekst (De Heer sloot met hem een verbond van vrede) een beeld van de kardinaal schetst, die in oorlogstijden voor vrede preekte maar tegelijk zeer strijdbaar was. Dan volgt een veel zachtere passage waarin het orgel plots zwijgt en het koor meerstemmig gaat zingen, een passage die de mildheid en zachtzinnigheid van koning David bezingt. In dezelfde sfeer wordt de doxologie (Gloria Patri et Filio…) verder ontwikkeld en het orgel voegt zich zachtjes terug bij de gelederen. Het Amen vormt de aansluiting naar de herneming van het Statuit: dit keer nog krachtiger dankzij het volledige potentieel van het meerstemmige koor, waardig ondersteund door het orgel. Waar Van Nuffel in het eerste deel een mineurakkoord had geplaatst op het woord aeternum, kiest hij hier op dezelfde plaats voor een stralend en effectvol majeur. Het orgel neemt deze bisschoppelijke grandeur over en reikt met dezelfde motieven als in het begin het rijke klanktapijt aan, waarop het koor zich kan uitleven in het monumentale einde Tu es sacerdos in aeternum, alleluia (Gij zijt priester voor eeuwig, alleluia).
De grootsheid en zachtmoedigheid die in dit werk tegelijk tot uiting komen, zijn twee facetten van Van Nuffels compositiestijl die men in uitvergrote vorm kan terugvinden in enerzijds de dramatische Psalm VI en anderzijds het innige Panis Angelicus uit Tria cantica eucharistica.
Psalm VI Domine, ne in furore tuo arguas me (1935) is de eerste van de 7 boetepsalmen en het is een tekst vol verwarring: "Heer, veroordeel mij niet in uw woede en martel mij niet met uw boosheid, want ik ben krachteloos - genees mij, want heel mijn wezen is ontredderd." In dit opus 44 toont Van Nuffel zich een meester in tekstexpressie: hij tekent in felle kleuren afwisselend kwaadheid, verwarring, opstandigheid en hoop. Een weerbarstige orgelpartij zet de toon in een heftige inleiding van dissonante akkoorden, die (vreemd genoeg) geïnspireerd lijken door Messiaens Transports de joie voor orgel (1934). In een woedend unisono zet het koor in en wordt het becommentarieerd door abrupte uithalen in de orgelpartij. Die uitbarstingen kalmeren al gauw, waarna een rustige orgelinleiding plaats maakt voor een troosteloze smeekbede om hulp en genezing door het koor. Waar Van Nuffel tot dan toe een driekwartsmaat heeft gebruikt, gaat hij op de tekst "quoniam conturbata sunt ossa mea" ("want mijn botten zijn door elkaar geschud") over op een verhakkelde 2/4 die uitmondt in de wanhopige uitroep "usque quo?" ("hoe lang nog?"). Daarna krijgt de smeekbede een toon van hooggespannen verwachtingen en een grotere dringendheid, die in een laatste inspanning even opstijgt in een troostend moment van pure hoop. Een onverwachte herneming van het begin boort dit perspectief volkomen en - zo lijkt het - definitief de grond in. Het lijkt alsof Van Nuffel in deze bijna agressieve muziek de dreiging van de oorlog voorvoeld heeft.
Gelukkig is er ook een ander klankspectrum dat door Van Nuffel als geen ander bespeeld wordt: dat van de hemelse sferen, engelenstemmen en middeleeuwse mystiek. Met Panis Angelicus (voor zesstemmig a capella-koor), het derde deel van de Tria cantica eucharistica uit 1926, schreef Van Nuffel een traag dansende hymne in oude stijl, die op een bijna kinderlijke manier verwondering en bewondering uitdrukt om het raadsel van de eucharistie. Ondanks zijn simpele vorm gaat er van dit werk een onwezenlijke betovering uit - men stelle zich hierbij een kathedraal voor waar het licht langzaam uit de ramen wegtrekt. Een oosters aandoend Amen geeft nog een laatste glimp van de hemel, alvorens uit te sterven.
Het zijn klanken die voor een luisteraar van vandaag - als die ervoor openstaat - soms een gevoel van herkenning oproepen, als van een oud en bezwerend ritueel dat plots weer levend wordt. Deze muziek is 'larger than life' en dat is ook wat Van Nuffel probeerde uit te drukken: er is iets wat ons overstijgt - of het nu kunst is, religie of muziek.
Ad Majorem Dei Gloriam, Sacred Music from the Mechelen Cathedral
Koor van het Lemmensinstituut
Kurt Bikkembergs, dirigent
Peter Pieters, orgel
EUFODA 1375
3. Een eeuw(igheid) geleden : mei 1909
door Jan Dewilde
Samson et Dalila in de Muntschouwburg
Honderd jaar vóór de toch wel omstreden opvoering van Samson et Dalila in de Vlaamse Opera, speelde Camille Saint-Saëns’ opera in de Muntschouwburg. Volgens Le guide musical van 2 mei 1909 werd deze opvoering op triomfantelijke ovaties onthaald, terecht volgens de criticus: "Quiconque a vu la belle oeuvre de Saint-Saëns sur d’autres scènes, devra convenir que nulle part elle ne reçoit une interprétation aussi homogène et d’aussi noble tenue qu’à la Monnaie".
Ster van deze productie was Claire Croiza die op 11 september 1906 precies in die rol in de Munt was gedebuteerd (aan de zijde van Laurent Swolfs): "Mme Croiza, qui débuta à Bruxelles dans Dalila, est aujourd’hui l’une des plus parfaites interprètes de ce grand rôle. Elle y a, tour à tour, de la séduction, de la perfidie, passionnée ou hautaine et toute son interprétation est une composition de haute style".
Croiza, die een ovationeel applaus kreeg na haar grote scène in de tweede acte, had de tenor Verdier als tegenspeler, "un Samson de puissante allure et de voix généreuse".
Ook het koor, dat in deze opera een belangrijke rol speelt, werd geprezen, "pour le souci des nuances, l'éclat de la sonorité, la justesse et la vaillance qu'ils apportent dans l’exécution de leur importante partie".
Een meer dan geslaagde opvoering dus: "Bref, l’ensemble de cette belle exécution a laissé la meilleure impression et déchainé de vibrantes acclamations".
Het seizoen werd afgesloten met nog een opvoering van Siegfried (Wagner) en Katharina (Tinel) en het traditionele 'spectacle coupé', waarop de meest toegejuichte zangers van het seizoen mogen optreden in de best onthaalde scènes van het voorbije seizoen. Het seizoen 1908-1909 telde in de Munt 273 (!) opvoeringen en kende vier grote noviteiten: Ariane et Barbe-Bleue van Dukas, Févriers Monna Vanna, La Habanera van Laparra en Katharina van Tinel. Katharina was een groot succes geworden en haalde dat seizoen 17 opvoeringen, zeven minder dan de absolute kaskraker Faust.
Le guide musical van 2 mei 1909
4. De Nederlandse Liederenbank
door Annelies Focquaert
Het Meertens Instituut (Amsterdam) is ontstaan in 1930 en werd in 1952 een onderdeel van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Het is een onderzoeksinstituut dat zich bezighoudt met de bestudering en documentatie van de Nederlandse taal en cultuur. We citeren uit de website (www.meertens.knaw.nl): "Centraal staan de verschijnselen die het alledaagse leven in onze samenleving vormgeven. De rol van taal en cultuur bij de ontwikkeling van sociale identiteiten en groepsculturen wordt door het Meertens Instituut in kaart gebracht en in onderlinge samenhang onderzocht. Kenmerkend voor het Meertens Instituut is de multidisciplinaire samenstelling van de onderzoekersgroep, waarin onder meer disciplines als taalkunde, sociolinguïstiek, neerlandistiek, geschiedwetenschap, antropologie, sociologie, muziekwetenschap en cultuurwetenschappen zijn vertegenwoordigd. Op deze vakgebieden heeft het instituut decennialang materiaal verzameld, geconserveerd, gedocumenteerd, inhoudelijk ontsloten en onderzocht. Met omvangrijke collecties en documentatiesystemen kan het worden beschouwd als een centrum van kennis op het gebied van taalvariatie en volkscultuur. Ook grootschalige databanken ondersteunen het onderzoek."
Dat de eigen bewoordingen van het Meertens Instituut goed gekozen zijn, wordt duidelijk aan de hand van de Nederlandse Liederenbank (www.liederenbank.nl). Van een 'grootschalige databank' gesproken…
De Nederlandse Liederenbank werd op 22 juni 2007 geopend. In deze databank zijn meer dan 125.000 Nederlandse liederen ontsloten, van de middeleeuwen tot de twintigste eeuw. Het gaat om liefdesliederen, spotliederen, geuzenliederen, psalmen en andere religieuze liederen, volksliederen, kinderliederen, sinterklaas- en kerstliedjes en nog veel meer. Bronnen van de liederen zijn liedboeken, liedbladen, liedschriften en veldwerkopnamen. Van elk lied is aangegeven in welke bron de tekst en eventueel de melodie te vinden zijn. In een aantal gevallen kan direct worden doorgeklikt naar de gehele tekst van het lied, de melodie, of zelfs een geluidsopname (!). Ook voor België is deze databank dus zeer interessant. Om kennis te maken met deze databank raden we aan om op www.liederenbank.nl de sympathieke functie 'grasduinen' te gebruiken.
Achter de schermen van de Liederenbank worden nu de voorbereidingen gemaakt voor een wel zeer speciale module, die ervoor zal zorgen dat een bezoeker van de website de melodie van een lied kan terugvinden op basis van de tekst alleen. Het is een vaak voorkomend probleem, ook in Vlaanderen: je vindt van sommige liederen enkel de tekst terug, met de vermelding 'op de melodie van…'. Het gaat dan om melodieën die iedereen vroeger kon meezingen, maar die nu in de plooien van de geschiedenis verdwenen zijn. Een onmogelijk taak lijkt het, om dat te beginnen opzoeken. Het Meertens Instituut onderneemt nu, samen met de Universiteit Utrecht en DBNL, dit grootse werk, en kreeg daarvoor in februari 2009 een subsidie toegekend van 775.000 euro. Het project kreeg de naam Dutch Songs on Line.
Daarnaast vind je in het Meertens Instituut ook nog veel en veel meer: de Nederlandse Voornamendatabank, dito Volksverhalenbank, Bedevaartdatabank, Feestdatabank… en zelfs een Sprekende Kaart (te vinden op volgende link). Een titanenwerk waar men in Vlaanderen alleen maar kan dromen.
Een blik op het digitale jaarverslag leert dat de volledige organisatie van het Meertens Instituut draait op een equivalent van 51 voltijdse banen (waarvan ongeveer 70% voor onderzoek en 30% voor ondersteuning, administratie, etc.) en een budget heeft van 4,1 miljoen euro…
De Nederlandse Liederenbank is geen éénzit, geen tweezit, geen salon, maar een heel paleis van het Nederlandse lied.
5. Léon de Burbure vanuit de VMI-catalogus tot klinken gebracht
door Adeline Bouckaert & Jan Dewilde
Dat het oeuvre van een componist zelden op één en dezelfde plaats bewaard wordt, is algemeen bekend. Dankzij de catalogus van het Vlaams Muziekinstituut (http://anet.ua.ac.be/desktop/vmi) is het nu echter ook mogelijk om met slechts één zoekopdracht meerdere bewaarinstellingen van Vlaams muzikaal erfgoed te doorzoeken. Een voorbeeld hiervan vormt het archief van de Dendermondse componist Léon de Burbure (1812-1889) dat her en der verspreid is.
Eén van de belangrijkste bewaarplaatsen is het stadsarchief van Dendermonde, waar dankzij een schenking aan de stad door J. Vanderlinden in het midden van vorige eeuw "22 portefeuilles (en forme de boîtes) contenant bon nombre d’oeuvres musicales de Léon de Burbure" terechtgekomen zijn. Deze composities zijn ondertussen op stukniveau ontsloten en voor het brede publiek toegankelijk gemaakt via de VMI-catalogus. Het gaat om een 40-tal werken, voornamelijk religieuze composities, zowel in druk als in handschrift. Ook zijn er enkele autografische manuscripten te bespeuren, zoals bijvoorbeeld de ouverture David Teniers of de Vlaamsche boerenkermis, een compositie die in 1864 ter gelegenheid van de inhuldiging van Teniers' standbeeld in Antwerpen werd gecreëerd. In het totaal beschrijft de VMI-catalogus 194 partituren en boeken van Léon de Burbure die bewaard zijn in de Antwerpse en de Gentse conservatoriumbibliotheken, de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience en het Stadsarchief van Dendermonde.
De VMI-catalogus werd geraadpleegd om het programma samen te stellen voor het aperitiefconcert dat op 17 mei ll. plaatsvond in Wezembeek-Oppem. Het concert was gepland op het prachtige kasteeldomein van de familie de Burbure, maar wegens het slechte weer werd er noodgedwongen naar de kerk verhuisd. In een eerste deel speelde de plaatselijke Koninklijke Harmonie Sint-Cecilia (o.a. werk van Benoit en Gilson), terwijl in het tweede deel de sopraan Sandra Paelinck en pianiste Veerle Bosmans een bloemlezing brachten uit de vergeten liederen en romances van Léon, Gustave en Oscar de Burbure. Tussendoor speelde Stéphane de Burbure (een rechtstreekse nazaat), diens dochter en kleinzoon enkele kamermuziekstukken, waarmee de sfeer van de negentiende-eeuwse kasteelsalons helemaal terug was. Na het concert waren de dreigende wolken weg en vond de receptie toch nog buiten plaats, met zicht op het prachtige kasteel. Al bij al een sympathiek concert, georganiseerd door Gemeenschapscentrum 'De Kam', in samenwerking met het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek en het Koninklijk Conservatorium Antwerpen.
6. Historische tekst : Flor Peeters en Lodewijk De Vocht
door Annelies Focquaert
In onderstaande tekst haalt organist Flor Peeters herinneringen op aan een onzachte ontmoeting met Lodewijk De Vocht. Flor Peeters was vanaf 1931 orgelleraar in het Conservatorium van Gent en vervolgde in 1948 zijn pedagogische carrière in het Antwerpse Conservatorium. Peeters' eerste lesdag in deze school wees uit dat zowel hij als directeur Lodewijk De Vocht gezegend waren met wat men noemt 'een sterk karakter'. Ze waren uit hetzelfde soort hout gesneden, want Flor Peeters werd vier jaar later directeur, als opvolger van De Vocht.
Mijn eerste orgelklas in Antwerpen
door Flor Peeters
Wanneer ik mijn eerste orgelklas van 2 tot 5 uur zou geven, was directeur De Vocht niet aanwezig. Te goeder trouw en gezien het opgelegde uurrooster, begaf ik mij naar de orgelklas om 2 uur. De directeur liet me bij hem roepen om 3 uur, verweet me dat ik mijn werk had aangevangen zonder door hem te zijn voorgesteld. Ik verontschuldigde me, maar meende dat het mijn plicht was de klas te beginnen, zoals voorgesteld door het reglement. Ik voegde daarbij, dat het me onmogelijk was op dat slecht instrument les te geven, want ik kon dit niet verrechtvaardigen voor mijn studenten. Wanneer ik hem zegde dat ik pastoor Maurits van Hoeck [1] telefonisch had gecontacteerd, en de toelating had bekomen om in principe op zijn goed orgel les te geven, veerde hij recht met verontwaardiging zeggende: "en U hebt dat allemaal gedaan zonder mij te erkennen." Ik zegde hem dat ik daartoe de gelegenheid had gemist omdat hij om 2 uur niet te bereiken was. De Vocht voegde er nog aan toe dat "dit de eerste maal was dat een nieuwe leraar zich zo aanstelde". Ik heb hem geantwoord dat ik aldus meende te handelen in het belang van het Conservatorium en mijn leerlingen. Toen de bui over was, ging hij met mij naar de orgelklas en introduceerde me met een loflitanie op mijn persoon, met een lyriek die hem eigen was, en voegde er aan toe: "Beminde studenten, ik heb er voor gezorgd dat u van uw Meester les zult krijgen op het mooi orgel van de Sint-Walburgiskerk." Waarop ik de directeur ten zeerste bedankte voor zijn goed initiatief. Zo begon mijn leraarschap in Antwerpen.
NOTEN
[1] Priester-dichter Maurits van Hoeck was pastoor van de Sint-Walburgiskerk in Antwerpen.
Peeters, G. en Schroyens, R.: Flor Peeters (1903-1986) - Allegro energico.