Ga verder naar de inhoud

Nieuwsbrief 9 (mei 2003)

1. Pas verschenen: "Ik ga voyageren door Amerika"

Tijdens het erfgoedweekend (26-27 april) vond de voorstelling plaats van het brievenboek "Ik ga voyageeren door Amerika" De Amerikaanse concertreis (1893-1894) van Julius J.B. Schrey. Dit boek is de neerslag van een onderzoeksproject van het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek en werd gepubliceerd door het Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie in Gent.

Het muziekleven in de 19de eeuw was verrassend internationaal georiënteerd. Solisten en componisten trokken per diligence, stoomtrein of boot van stad naar stad om te concerteren of hun werken te creëren. Van Madrid tot Sint-Petersburg zochten ze hun publiek op. Sommigen waagden zich zelfs aan de grote oversteek en beproefden hun talent aan de andere kant van de oceaan. Een van hen was de Antwerpenaar Julius J.B. Schrey, die in de jaren 1893-1894 als violist doorheen de Verenigde Staten trok.

Die merkwaardige Amerikaanse ervaring heeft een boeiende neerslag gevonden in de brieven die Schrey met het thuisfront en met collega's wisselde. In deze brieveneditie wordt Schreys Amerikaanse correspondentie verzameld en op een wetenschappelijk verantwoorde wijze getranscribeerd en geannoteerd. Zodat lezen ook een beetje reizen wordt.

Julius J.B. Schrey (1870-1936) was violist en componist en een gevierd dirigent bij de Vlaamse Opera, waar hij, naast klassiekers en contemporain werk, zowat alle Wagneropera's dirigeerde. Zijn solidariteit met de orkestleden in een syndicaal conflict in 1931-1932 betekende het eind van zijn succesvolle carrière. Vier jaar later overleed hij.

Inhoud

VoorafEen beeld van Julius J.B. SchreyInleiding op de brievenEditieverantwoordingDe briefwisseling tussen Julius J.B. Schrey en zijn ouders, broer en zusBrieven van bevriende musici aan Julius J.B. SchreyAlgemene literatuurlijstDe auteursPersonenindex op de brieven en voetnotenVerantwoording van de afbeeldingen

Jan Dewilde, Stijn Vanclooster & Edward Vanhoutte, "Ik ga voyageeren door Amerika" De Amerikaanse concertreis (1893-1894) van Julius J.B. Schrey., Gent: CTB (KANTL), 2003., 96 p. - ill
ISBN: 90-72474-503. - € 13 (excl. portkosten).

Te bestellen bij uw boekhandel of bij het Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie, Koningstraat 18, b-9000 Gent (België).
Tel.: +32 (0)9 265 93 50 - Fax: +32 (0)9 265 93 49 - Email: ctb@kantl.be

2. Nieuwe cd met werk van Georges Lonque

Zopas bracht het label Phaedra de 32ste cd in de reeks In Flanders' Fields uit. Daarop speelt het Trio Clarino (Barbara Gerarts, cello; Catherine Mertens, piano; John van Laethem, klarinet) werk van Koen Dejonghe, Daniël Gistelinck, Mikhaïl Glinka, Paul Juon en Georges Lonque.
Van Georges Lonque (Gent, 1900-Brussel, 1967) staan twee werken op de cd: Prélude et aria op. 30 voor cello en piano (1943) en Idoles op. 41 voor klarinet en piano (1950).
Lonque studeerde eerst bij zijn vader en later aan het Gentse conservatorium bij Leo Moeremans, Emile Mathieu en Martin Lunssens. Hij volgde ook compositielessen bij Richard Strauss en Gabriël Pierné. Lonque was violist in het orkest van de Gentse opera, doceerde viool en harmonie aan het conservatorium van zijn geboortestad en was directeur van de muziekschool van Ronse. Zoals bij vele Gentse componisten van zijn en vorige generaties is zijn idioom eerder Frans georiënteerd.

In Flanders’ Fields, vol. 32 – 92032.http://users.pandora.be/phaedra-cd/e-mail: luc.famaey@pandora.be

3. Vlaamse Kamermuziek

Het wordt vaak gezegd en geschreven: in de 19de eeuw en de eerste helft van de 20ste eeuw hebben Vlaamse componisten nauwelijks kamermuziek geschreven. In deze nieuwe maandelijkse rubriek gaan we na of die bewering wel klopt en geven we kamermuziekwerken van bekende en minder bekende componisten. Maar het is nu al duidelijk dat bibliotheken en archieven nog heel veel onbekende kamermuziek bevatten.

Zoals van:

Antoine Bessems (1806-1868)
Deze Antwerpse violist en componist bracht het grootste deel van zijn carrière in Parijs door. Hij kreeg zijn vroegste muziekopleiding als koraaltje in verschillende Antwerpse kerken en schreef al op jonge leeftijd motetten en vioolmuziek. Op zijn 18de trok hij naar Parijs ("léger d’argent, mais plein d’espoir dans l’avenir", aldus Fétis) waar hij aan het conservatorium bij Pierre Baillot (1771-1842) studeerde. In 1829 werd hij als eerste violist geëngageerd door het Théâtre Italien. In de Franse hoofdstad bouwde hij als orkestmusicus en chambrist een drukke concertpraktijk uit. Hij ondernam ook concertreizen door België, Duitsland, Engeland en Italië. In 1846 keerde hij naar Antwerpen terug als dirigent van de Société royale d’Harmonie. Zo leidde hij op 7 juni 1846 het inauguratieconcert van het nieuwe zomerlokaal van de Harmonie (gelegen aan de Berchemsesteenweg). Terug in Parijs gaf hij les en componeerde hij. Hij liet zich vooral opmerken als componist van viool- en cellomuziek en van religieuze werken.
Bessems was bevriend met Hector Berlioz en speelde mee in de creatie van verschillende van diens werken. Uit dankbaarheid schonk Berlioz hem de partituur van zijn Messe solennelle (in 1991 in Antwerpen teruggevonden).
Antoine Bessems is de broer van de cellist en componist Joseph, leraar aan Benoits muziekschool. Ze traden regelmatig samen op.

De bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium van Antwerpen bewaart van Antoine Bessems: Grand Duo Concertant pour Violon & Violoncelle, op. 9. (Parijs, C. Marescot)Grand Duo Brillant pour Violon & Violoncelle, op. 20. (Parijs, M. Legouix)Grand trio pour violon, alto et violoncelle op. 90. (Parijs, Henri Lemoine)Grand Duo Concertant pour Violon et Violoncelle. (Parijs, C. Marescot)Introduction, thème varié, légende et final (altviool en piano) (manuscript)Scène de Weber (altviool en piano) (manuscript)Souvenir de l’Amélia (altviool en piano) (Parijs, A. Lavinée)
François-Joseph Fétis vermeldt nog :Quatre livres de duos pour deux violons (Parijs)Dix fantaisies pour violon, avec accompagnement d’orchestre, de quatuor ou de piano (Parijs)Deux livres de duos pour violon et violoncele (Parijs)Douze grands duos de concert pour piano et violon, en collaboration avec Jules Dejazet (Parijs)Douze mélodies pour violon avec accompagnement de piano (Parijs)Deux quatuors pour 2 violons, alto et basse (onuitgegeven)Trio pour violon, alto et violoncelle (onuitgegeven)Douze grandes études avec piano (onuitgegeven)Douze mélodies pour le violoncelle (onuitgegeven)

4. Alphonse Cluytens en Prinses Zonneschijn

De historische tekst wordt deze maand geput uit een verzameling artikels van de prozaïst, historiograaf en folklorist Amand de Lattin (1880-1859). De tekst handelt over het begin van de operacarrière van Alphonse Cluytens, dirigent van het Théâtre royal d’Anvers, de Franse opera in Antwerpen. Alphonse Cluytens was de vader van de beroemde dirigent André Cluytens. Het is trouwens onder zijn vader dat André Cluytens in 1927 in de Vlaamse Opera in Antwerpen op tweeëntwintigjarige leeftijd debuteerde in Les Pêcheurs de Perles van Georges Bizet.

Alfons Cluytens in Prinses Zonneschijn

De naam Cluytens heeft een bekende klank in Antwerpen. André week uit naar Parijs, werd er verbonden als dirigent aan de Opera en geldt op dit ogenblik als een orkestleider van wereldformaat, als een der sterren van het internationaal koncertwezen.
Alfons, waarover wij het hier zullen hebben, was zijn vader. In tegenstelling tot de zoon bleef hij in Antwerpen, waar hij gedurende vele jaren als orkestleider aan de Royal een geziene en geapprecieerde figuur was.
Van beroep was hij pianist. Zeer jong nog had hij een schitterende eerste prijs aan het Conservatorium van Brussel behaald, in de klas van de vermaarde virtuoos Arthur De Greef. Was dus niet de eerste de beste. Maar, het bezit van een mooi diploma betekent nog geen broodwinning. Nu niet en vroeger evenmin.
En zo kuierde de gediplomeerde als een doodgewone werkloze door de straten van Brussel, waar hij op zekere dag toevallig Laurent Swolfs ontmoette.
Het was in de zomer van 1903, en sinds het vorig jaar was Swolfs gehecht aan de Vlaamse Opera van Antwerpen waar hij, zoals wij reeds vermeldden, gedebuteerd had in de rol van Merlijn in Herbergprinses.
Toen hij Cluytens ontmoette, was hij nog enigszins de kluts kwijt. Zijn direkteurs, Judels en Tokkie, hadden hem verzocht bij Gilson de partituur van Prinses Zonneschijn af te halen en mee naar Antwerpen te brengen. Dit bezoek aan Gilson nu was hem niet meegevallen.
Gilson woonde toen in de buurt van de Beurs, rue de Borgval, en, na beleefd aan huis gescheld te hebben, beklom Swolfs behoedzaam de smalle en donkere trappen die hem bij de Brusselse meester moesten brengen, op het hoogste, onder de dakpannen.
Toen hij er bijna was, ging plots een deur open en riep een boze stem: "Wat wilt gij?". De boze stem behoorde aan mevrouw Gilson, moeder van de komponist.
Swolfs antwoordde dat hij Paul wou spreken.
"Paul? Paul?… Voor wat? Waarom?"
"Ik kwam om…"
"Keer terug vanwaar gij gekomen zijt! Onnodig ons te storen. Paul heeft hoofdpijn, en ik…"
Op dat ogenblik verscheen Gilson zelf op de overloop.
"Ha, Swolfs," riep hij vriendelijk. “Zijt gij het? Maar kom toch…"
Swolfs beklom de laatste trappen die hij nog te overwinnen had, en trad de werkkamer binnen waar de meester met de gekende "pince-nez" op de neus, hem binnenleidde en midden in een ongelooflijke warboel van te alle kante rondslingerende paperassen, bladen muziekpapier, tijdschriften en wat al niet, in zijn hemdsmouwen ontving. Uit de rommel diepte Gilson ergens een hoop verspreide vellen papier op, die het verlangde manuskript bleken te zijn. Gaf enkele toelichtingen, terwijl hij het in de handen van zijn bezoeker duwde… Waarna, onder de boze en wantrouwige blikken van "madame", de volkomen uit zijn lood geslagen Swolfs terug de trappen afdaalde.
Buitengekomen liep hij een collega tegen het lijf, en vertelde hem zijn wedervaren.
De kollega wilde beslist het manuskript inkijken, en samen trokken zij een herberg binnen, het oude estaminet aan de "Porte Rouge", bij de Brusselaars bekend als "l’Ile des Mouches".
Onder het drinken van een fles Geuze en het nuttigen van een boterham met Brusselse kaas, maakten zij er kennis met Prinses Zonneschijn. Het manuscript was moeilijk te ontcijferen.
Volgens Swolfs zelf: "les notes se suivaient, cossues ou dansantes, ruissellantes et cascadeuses, suivant la nervosité ou la calme de l’inspiration."
Het boeltje werd terug ingepakt, het laatste glas geledigd, en enkele ogenblikken later bevonden de beide vrienden zich opnieuw op straat, waar zij afscheid namen, achter de Ste Kathelijnekerk, op twee passen van de Vismarkt. En toen ontmoette Swolfs daar plots Alfons Cluytens; een triestige Cluytens zonder werk.
Wellicht kan men de man aan de Opera te Antwerpen gebruiken, overpeinsde de immer gedienstige Swolfs.
Cluytens was bereid, doch bleek de 2,70 frank niet te bezitten, vereist voor een spoortiket naar de Scheldestad.
Dank zij een gemeenschappelijke inspanning (Swolfs had het evenmin breed), konden de 2,70 frank tesamen gebracht worden, en ziedaar het tweetal op weg naar Antwerpen.
Swolfs deponeerde zijn maat in de schouwburg, bij de concierge Loosvelt, met opdracht hem daar te wachten, en begaf zich naar het direktoriaal bureau waar hij de bestuurders Judels en Tokkie aantrof in gezelschap van orkestmeester Keurvels.
Het was deze laatste die het pak aannam dat de Prinses bevatte en het opende.
"Vuil en haast onleesbaar," mompelde hij. "En het stinkt…"
"Die stank zult gij zelf meegebracht hebben uit de Dierentuin, van de beestenkoten," merkte Tokkie op.
Keurvels, die orkestmeester was van de Dierentuinkoncerten, kwam inderdaad juist van een herhaling uit de Zoo.
Maar Keurvels bromde al verder in zijn baard:
"Er is niet eens een zang- en pianopartitie bij. En in Antwerpen hebben wij niemand om deze partitie te lezen en er zelf de pianobegeleiding bij te voegen. Onmogelijk te gebruiken. Terug naar Gilson om het materiaal in orde te brengen."
Aldus zijn besluit.
Maar Judels dacht er anders over:
"Neen. Gaat niet. Nooit zouden wij de Prinses nog weerzien en gij zoudt wat horen van Pol De Mont, waarvan de invloed niet te onderschatten is."
"In dat geval," weerlegde Keurvels, "moet gij maar zelf begeleiden en zelf de artisten hun rollen aanleren."
En toen sprak Swolfs over zijn pianist. Een die redding in de nood zou brenegen.
"Hij wacht bij Loosvelt…"
"Breng hem hier," zei Judels.
Waarop Swolfs naar Loosvelt ging, waar geen Cluytens meer te bekennen was.
Gelukkig ontdekte hij hem ergens in de buurt van de schouwburg.
"De direkteurs verwachten u en gij kunt onmiddellijk aan de piano doen horen…"
"Valt mee," zei Cluytens. "Ik zal hun een wals van Chopin of het koraal, een prelude en fuga van Franck spelen."
"Het gaat hier niet om Chopin, maar over een werk van Gilson."
"Ça colle. Ik ken de muziek van Gilson niet. Het zal een welgekomen gelegenheid voor mij zijn haar te bekijken."
Enkele ogenblikken later. In het direktoriaal bureau. Swolfs stelt Cluytens voor.
"Zo vet als pompwater," bromt Tokkie tussen de tanden.
Cluytens was toen inderdaad abnormaal mager.
En Keurvels (slecht gehumeurd): "Gij zijt een goed muzikant?"
"Ik ken mijn noten," antwoordt Cluytens ietwat naïef.
"Dan kunnen wij met u niets beginnen," oordeelt Keurvels.
Waarna Cluytens zijn strohoed opneemt en zich klaar maakt om te verdwijnen. Judels weerhoudt hem:
"Maar meneer gaat ons dat lezen, en daarna zullen wij zien."
Kalm legt Cluytens zijn strohoed terug neer, opent de piano, neemt de bundel muziekbladen die Tokkie hem overhandigt en begint de schijnbaar onmogelijke partituur te ontcijferen.
Drie uren lang, zonder even te verpozen noch het hoofd op te heffen, heeft hij gespeeld.
Iedereen stond verstomd. Over dit ongelooflijk bravourstuk van de pianist en over de rijkdom van Gilson’s muziek.
Toen de laatste noot had weerklonken, werd Cluytens onmiddellijk aangeworven als eerste begeleider aan de Vlaamse Opera van Antwerpen.
Toen hij met zijn vermoeide handen de partituur terug inpakte, viel er uit de bundel een stukje Brusselse kaas… daarin versukkeld uit "l’Ile des Mouches". En kreeg Keurvels dus toch gelijk toen hij zich over de "geur" der partituur had beklaagd…

Uit: Amand de Latin, Antwerpse Muziek – Ephemera. 1860-1920, Antwerpen, 1960, p. 33-36.