Ga verder naar de inhoud

Nieuwsbrief 96 (januari 2011)

1. De SVM-website breidt uit : nieuwe componistenfiches
door Annelies Focquaert

Ook in het nieuwe jaar worden er nieuwe componistenfiches gepubliceerd op de SVM-website.
In januari 2011 gaat het om:
- Peter Vanderghinste (biografie, uitgebreide bibliografie, foto)
- Karel Brewaeys (bibliografie)
- Jos Lerinckx (uitgebreide bibliografie)
- Jozef Nuyts (uitgebreide bibliografie)
- Victor Bogaerts (bibliografie)

Volgende fiches werden naar het Engels vertaald:
- Arthur Bosmans
- Jean Ancot [jr]
- Jean Ancot [sr]
- Victor Bogaerts

2. Geknoopte oren : Hoorn in de negentiende eeuw
door Mirek Cerny

Als we een goede strijker willen engageren, kijken we het liefst richting oosten, maar als we een goede blazer willen vinden, kunnen we best hier eens rondkijken. De nieuwe Phaedra-cd De herfst blaast op den horen, naar een gedicht van Felix Timmermans, is er het zoveelste bewijs van. De protagonist van de nieuwe cd is Jeroen Billiet (°1977). Hij studeerde aan de conservatoria van Gent en Brussel bij Luc Bergé, behaalde verschillende prijzen, speelt met orkesten van Herreweghe, Dombrecht, Minkowski, van Immerseel en Haïm en geeft les in zijn geboortestad Tielt en in Brugge. De Oostendse pianist Jan Huylebroeck is voor de meeste opnamen zijn trouwe begeleider. Sommige werken worden uitgevoerd door het Mengal Ensemble, een groep van natuurhoornisten.

Hoewel de ventielhoorn al ongeveer 180 jaar geleden in gebruik was, verliep de omschakeling van natuurhoorn naar ventielhoorn nogal moeizaam. Daardoor was het onderricht van de natuurhoorn tot een honderd jaar terug nog een courante bezigheid. Achteraf gezien was dat een goede zaak want met de opkomst van de authentieke uitvoeringspraktijk van barokmuziek bleef het eigen timbre van de natuurhoorn in de genen van de hoornleerlingen zitten. Met namen als André Vandriessche, Georges Carael, Luc Bergé en nu Jeroen Billiet stond en staat ons land aan de top van het hoornspel in Europa. De hoorntraditie kwam bij ons vanuit Frankrijk overgewaaid, toch waren het vaak musici die in Gent (Martin-Joseph Mengal) of in Brussel (Jean-Désirée Artôt) leefden en werkten. In de negentiende eeuw ontwikkelde zich met namen als Hubert Massart en Toussaint Radoux zelfs een eigen Luikse hoornschool.

De cd is grotendeels samengesteld uit werken van negentiende-eeuwse componisten. De oudste van hen is Martin-Joseph Mengal die in Parijs nog les volgde bij de Tsjech Antonin Reicha. Mengal schreef tussen 1810 en 1820 tientallen werken voor hoorn en piano of orkest. Eén ervan is het zevendelige 6° Duo pour cor et piano. De jongste componist is Joseph Ryelandt die meteen twee werken leverde. De Sonate in mi groot opus 18 schreef de Bruggeling in 1897 voor de minder bespeelbare hoorn in E (in plaats van de hoorn in F); Zomeravond stamt uit dezelfde periode en was bedoeld voor een hoornkwartet van de leerlingen van het Gentse conservatorium.

Op het einde van de negentiende eeuw ontstond het Allegretto van de Luikse trompettist Serge Gaucet. Chasse voor vier natuurhoorns in diverse stemmingen van de andere Bruggeling Jules Busschop, dateert van circa 1840. Er zijn ook twee werken opgenomen die voor hoorn en orkest geschreven werden, namelijk de sierlijke Romance van de Gentenaar Hendrik Waelput (bewerkt door Oscar Roels) en nog een andere Romance (oorspronkelijk het tweede deel uit het Hoornconcerto nr.1) van Mengal, bewerkt omstreeks 1900 door de Gentse leraar Charles Heylbroeck voor hoorn en piano. We sluiten de opsomming met de Intermezzo-Barcarolle van de Luikse pianist Auguste Dupont, gecreëerd in Brussel voor en door zijn collega Louis-Henri Merck omtrent 1880. Op Ryelandts sonate na is het de eerste keer dat deze werken opgenomen werden.

Jeroen Billiet, de geestelijke vader van deze cd, bespeelt de natuurhoorn 'Courtois Frère à Paris' (circa 1830) en de dubbelhoorn 'Willson'. Zijn licht vibrerende toon is warm en vast, als men bij dit instrument al over een vaste toon kan spreken. Ook zijn medewerkers, het Mengal Ensemble en vooral de pianist Jan Huylebroeck, spelen zelfzeker en zijn attente begeleiders. Deze Phaedra-cd is niet direct voor het grote publiek bestemd, maar kan zeker met plezier door niet-specialisten van het hoornspel beluisterd worden.

The Fall now blows its horn, In Flanders' Fields 65, Phaedra 92065.
Werken
- Joseph Ryelandt (1870-1965) - Sonate in mi groot, opus 18 (1897)
- Martin-Joseph Mengal (1784-1851), arr. Charles Heylbroeck - Romance uit Concerto nr.1
- Serge Gaucet (1866?-na 1914) - Allegretto (ca 1890) "dédié à Mathieu Lejeune"
- Jules Busschop (1810-1896) - Chasse, pour 4 cors, trompette à clefs et ophicleïde
- Hendrik Waelput (1845-1885) arr. Oscar Roels - Romance
- Martin-Joseph Mengal - Sixième Duo pour cor et piano
- Auguste Dupont (1829-1890) - Intermezzo - Barcarolle "dédié à mon ami Louis Merck"
- Joseph Ryelandt - Zomeravond voor hoornkwartet
Musici
- Jeroen Billiet, hoorn
- Jan Huylebroeck, piano en ophicleïde
- Mengal Ensemble
Andere recensies:
http://www.kwadratuur.be/cdbesprekingen/detail/vc_den_herfst_blaast_op_den_hoorn/
http://users.telenet.be/klassiekcentraal/rubriek/boetiek.htm
http://www.historicbrass.org/TheStacks/RecordingReviewsContents/RecordingReviews2010/TwoHornCDsbyJeroenBilliet/tabid/394/Default.aspx

3. 114 jaar Antwerpse muziekgeschiedenis : zooconcerten 1897-2011
door Michaël Scheck

In de annalen van de Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde van Antwerpen (KMDA) zal zondag 13 februari 2011 wellicht niet als een speciale datum geregistreerd worden, ook al is het de dag van het laatste, door de Zoo in eigen beheer georganiseerde, concert. Daarmee eindigt een traditie van niet minder dan 114 jaar die in haar bloeiperiode een uitzonderlijk belangrijke rol in het Antwerpse muzikale en maatschappelijke leven heeft gespeeld.

Sinds de oprichting in 1843 werd er in de Antwerpse Dierentuin muziek voor een breed publiek gebracht, maar dan wel op de kiosk. Hiervoor deed de directie in hoofdzaak een beroep op de militaire kapellen van het achtste en veertiende Linieregiment die in het Antwerpse garnizoen gelegerd waren. Vanaf 1857 beschikte de Maatschappij gedurende dertig jaar over een eigen harmonieorkest onder de leiding van J. H. Jansens, ook kapelmeester van de Burgerwacht, in de volksmond beter bekend onder de naam Gardsiviek (Garde Civique). In 1903 werd een nieuwe harmonie opgericht, bezield door haar populaire chef Frans Vanhavenberge, die het zou volhouden tot 1938. Vanhavenberge bewerkte een hele reeks werken van Benoit voor blaasorkest, waarmee hij de harten van de Zoobezoekers stormenderhand veroverde.

Het eerste symfonisch concert vond plaats op maandag 24 juli 1893, ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van de 'Société Royale de Zoologie d’Anvers'. De componist Emiel Wambach dirigeerde een copieus programma dat door de 'Cercle Symphonique d’Anvers' werd uitgevoerd en grote bijval kende. Maar het ontstaan van een concertcyclus met een eigen symfonisch orkest zou nog enkele jaren op zich laten wachten.

Edward Keurvels

Edward Keurvels (1853-1916), componist en dirigent en de voornaamste medewerker van Peter Benoit, was de drijvende kracht achter de oprichting van het Nederlands Lyrisch Toneel in 1890. Later werd dit omgedoopt tot (Koninklijke) Vlaamse Opera. Omwille van zijn onstuitbare energie kreeg hij de bijnaam duveltje en met zijn niet aflatend doorzettingsvermogen slaagde hij er ook in Michel L’Hoëst sr. - zoon van Zoodirecteur François L’Hoëst die in 1905 zijn vader zou opvolgen - ervan te overtuigen om een vast huisorkest op te richten. In 1896 wordt Keurvels benoemd tot dirigent van de Dierentuinconcerten en op zondag 3 mei van hetzelfde jaar geeft het 'Orchestre de la Société' zijn eerste concert op de kiosk in de tuin, terwijl de bouw van de (oude) feestzaal al volop bezig is. Het eerste deel van het programma presenteert Waalse, het tweede deel Vlaamse componisten, met als slotnummer de Ouverture tot Charlotte Corday van Peter Benoit.

Het eerste seizoen vindt plaats in de zomermaanden van 1896. Elke zondag- en donderdagavond treedt Keurvels met zijn orkest aan op de kiosk. De programma’s zijn aangepast aan de omstandigheden en zijn dus eerder licht van aard, maar het is toch verbazend te zien met hoeveel kennis van de internationale muziekliteratuur 'het duveltje' programmeert. Elke uitvoering eindigt steevast met een werk van Benoit. Het orkest is samengesteld uit de beste beschikbare krachten, waaronder veel klinkende namen van wie een drietal ook regelmatig als solist naar voren treedt: de violisten Edmond De Herdt en Eugène Lemoine en de cellist Frans van Wesembeeck. Andere illustere leden waren onder meer Lodewijk en Mathilde Ontrop, Jan Broeckx en Flor Alpaerts.

Het tweede seizoen start in mei 1897 en is het officiële begin van de institutionele reeks Dierentuinconcerten. Van nu af aan zijn de programmablaadjes tweetalig, Frans én Nederlands, een vernieuwing die toen als revolutionair moet zijn overgekomen. Het hoogtepunt van deze serie wordt een Festival ter inhuldiging van de gloednieuwe 'Feesthalle' op 25 juli, weliswaar nog op de kiosk. Keurvels zelf dirigeert het eerste deel met werk van Vlaamse tijdgenoten: Gilson, Wambach, Blockx en Tinel. Het tweede deel bestaat uit de uitvoering van de Rubenscantate met medewerking van een koor van zeshonderd zangers, onder de leiding van Peter Benoit in eigen persoon.

Edward Keurvels en zijn orkest beschikten dus vanaf 1897, het officiële geboortejaar van de Dierentuinconcerten, voor de winterconcerten over een eigen concertzaal, waardoor zij meteen ook voor de zomerserie op de kiosk onafhankelijk werden van de weersomstandigheden. De akoestiek in de zaal was natuurlijk veel gunstiger dan in open lucht. In 1901 werd de 'Feesthalle' nog verrijkt met een groot orgel. Het karakter van casinoconcerten bleef bewaard, maar de aantrekkingskracht van de programma’s verhoogde aanzienlijk door er gastsolisten met internationale faam bij te betrekken.

Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog viel het muziekleven in Antwerpen stil. Ook de Vlaamse Opera sloot haar deuren. Edward Keurvels dirigeerde zijn laatste concert op zondag 2 augustus 1914. Naast zijn vele andere activiteiten had hij gedurende achttien jaar met het Dierentuinorkest honderden uitvoeringen gegeven; festivals, congressen, nationale en andere feestdagen opgeluisterd en ook de talrijke bezoeken van het koningshuis aan de Zoo muzikaal omlijst. Het plotse stilvallen van al zijn bezigheden als dirigent en organisator tastte hem mentaal en fysiek zwaar aan. Als een gebroken man stierf hij op 29 februari 1916, op drieënzestigjarige leeftijd. De directie van de KMDA eerde later zijn nagedachtenis door zijn naam te geven aan één van de zalen in het vernieuwde Zoocomplex.

Flor Alpaerts

Kort na het einde van de oorlog werd Flor Alpaerts (1876-1954) tot nieuwe artistiek leider van de Zooconcerten benoemd. In opdracht van de Maatschappij stelde hij een orkest van tachtig spelende leden samen dat op 19 april 1919 voor de eerste keer optrad in het kader van een festival ten bate van de Hulpkas van het Dienstpersoneel van de Dierentuin. De eerste naoorlogse cyclus startte in november van hetzelfde jaar. Voortaan zou men het echter bij één concert per week houden. De winterconcerten vonden in de feestzaal plaats, de zomerconcerten op de kiosk in de tuin.

Alpaerts, componist en dirigent zoals zijn voorganger, bouwde verder op het fundament dat Keurvels had gelegd: hij schonk bijzonder veel aandacht aan de muziek van Vlaamse componisten en bracht de uitvoering van Peter Benoits werken tot ongekende hoogten. Hierin werd hij bijgestaan door het in 1910 opgerichte huiseigen koor dat na verloop van tijd de naam Arti Vocali kreeg en waarvan hij al in 1917 de leiding op zich had genomen. Het aantal zangers groeide aan tot 120, zodat deze goed getrainde falanx naast de oratoria en cantaten van Benoit ook de moeilijkste werken uit de internationale oratoriumliteratuur met brio kon vertolken.

Daarnaast was Flor Alpaerts de grote vernieuwer van het repertoire. Uiteraard programmeerde hij tijdens de winterconcerten niet alleen zijn eigen symfonische scheppingen, maar ook deze van zijn Vlaamse en Belgische tijdgenoten, waaronder een groot aantal creaties en eerste uitvoeringen in Antwerpen. Door zijn toedoen werd ook het beste en modernste uit het buitenland op het podium gebracht: van Gustav Mahler, Ottorino Respighi, Igor Stravinski, Claude Debussy, Albert Roussel en vele anderen tot Béla Bartók, Leoš Janáček en Rolf Liebermann. Het publiek dat nochtans niet uit verknochte concertgangers, maar uit muziekminnende leden van de Dierentuin bestond, volgde in groten getale en met blijvend enthousiasme al deze evenementen.

Zelfs tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de concerten niet gestaakt, ook al moest het ritme worden vertraagd tot één concert per maand. De vliegende bommen gooiden wel roet in het eten en na de bevrijding eiste de Britse militaire overheid de zaal op als clublokaal, zodat de uitvoeringen tijdelijk naar de Koninklijke Vlaamse Opera dienden te verhuizen. Op 12 augustus 1945 werd een nieuwe aanvang genomen met een Groots Vredeconcert, tevens bedoeld als hulde aan Flor Alpaerts naar aanleiding van zijn zilveren jubileum als dirigent van de Dierentuinconcerten. Een eigen symfonieorkest van de KMDA kon helaas niet meer worden bekostigd en daarom werd er nu een beroep gedaan op leden van het operaorkest. Op 12 september 1951 vierde de KMDA de vijfenzeventigste verjaardag van Flor Alpaerts met een concert waarop hij drie van zijn eigen symfonische werken dirigeerde. Het was tegelijk zijn definitief afscheid na een lange, glorierijke loopbaan aan het hoofd van de Dierentuinconcerten.

Een nieuwe tijd

In het begin van de jaren vijftig deed zich een fundamentele mentaliteitswijziging op alle gebied voor. Ook het culturele leven veranderde danig: Vlaanderen begon zijn vleugels uit te slaan, de mensen geraakten in de ban van nieuwe technologieën, de gaandeweg groeiende welvaart scherpte de kritische zin voor kwaliteit en de toenemende mobiliteit brak de voordien hechte samenleving open. Traditionele waarden werden meer en meer in vraag gesteld en soms leek het erop alsof alleen nog de prikkel van het nieuwe de belangstelling van een breed publiek kon wekken. Onstuitbaar deed de uit Amerika overgewaaide massacultuur haar intrede.

De directie van de KMDA zag wel de tekens aan de wand, maar voelde zich toch verplicht om haar toen om en bij de 8.500 trouwe leden een cultuurprogramma te blijven aanbieden dat aan de traditionele verwachtingen kon beantwoorden - een cultuurprogramma dat nota bene nog steeds gratis werd aangeboden! In samenwerking met het symfonieorkest van de BRT en nieuwkomers zoals De Philharmonie en het Orkest van Luik, maar ook buitenlandse gezelschappen, bleven de Dierentuinconcerten floreren. In recordtempo werd een nieuwe feestzaal ontworpen die al op 5 en 6 november 1960 kon worden ingewijd door het Nationaal Orkest van België onder leiding van de uit Antwerpen afkomstige internationale coryfee André Cluytens. In het programmaboekje becijferde directeur Walter Van den Bergh de muzikale prestaties van de voorbije 63 jaar als volgt: 2.590 symfonische concerten, 75 recitals, 76 muzikale namiddagen, 32 kamermuziekconcerten en 12 balletuitvoeringen, alles samen een voor Antwerpen weergaloze staat van dienst aan de gemeenschap.

Ongeacht de geleidelijk aan wegdeemsterende Benoitcultus kon men dankzij de steun van de BRT tot in de jaren zeventig toch nog doorgaan met indrukwekkende vertolkingen van diens oratoria. De grootste verdienste hieraan wordt terecht aan de bezielende dirigent Leonce Gras toegeschreven.

De glorie van het verleden en de verzekerde kwaliteit van de uitvoeringen ten spijt liepen de aantallen concertbezoekers echter jaar na jaar terug. Ook de organisatie van evenementen met lichte muziek, dans en showelementen kon hier niets meer aan verhelpen. Stap voor stap moest worden afgebouwd: eerst de kamermuzieknamiddagen in de Marmeren Zaal, dan de lichte muze en ten slotte het aantal symfonische concerten. Ook het feit dat de concerten voor de leden van de Dierentuin betalend waren geworden mag hierbij een rol gespeeld hebben.

Na 114 jaar is de directie van de KMDA tot het besluit moeten komen om op het einde van het seizoen 2010-2011 de eigen organisatie van concerten stop te zetten. Wat hier gepresteerd werd en welk schitterend muzikaal palmares er in die periode bijeen gespeeld werd, kan nauwelijks overschat worden. De huidige en vroegere leden van de Zoo zullen er met een flinke portie nostalgie aan terugdenken.

Bronnen
-
F.M.J. Dupont, 75 jaar Symfonische concerten van de Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde van Antwerpen (1897-1972), Antwerpen, 1972.
- J. Robijns & M. Zijlstra, Algemene Muziekencyclopedie, Bussum, 1979.

4. Topstukken uit de VMI-catalogus : François-Joseph Gossec
door Adeline Boeckaert

De muziekcollectie van de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekathedraal is bijna volledig raadpleegbaar via de VMI-catalogus. Deze gerenommeerde historische muziekcollectie bevat onder meer een aantal composities van François-Joseph Gossec (Vergnies, 1734-Passy, 1829).

Gossec was het overgrote deel van zijn leven werkzaam in Frankrijk, maar zijn eerste opleiding kreeg hij onder andere aan de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal in Antwerpen. In 1742 werd hij er als koorknaap opgenomen en kreeg hij zijn eerste muziekonderricht van onder meer André-Joseph Blavier. Hoewel hij alle contact met het thuisfront en zijn familie verloor, was dit een heel gelukkige periode. Een aanbevelingsbrief van Blavier maakte het mogelijk dat Gossec in 1751, op zeventienjarige leeftijd, naar Parijs kon trekken om er in de leer te gaan bij Jean-Philippe Rameau, de toenmalige orkestleider van het privéorkest van Alexandre-Joseph Le Riche de la Pouplinières. Vijf jaar later zou Gossec dit orkest zelf dirigeren, tot aan de dood van zijn mecenas in 1762. Van 1762-1770 leidde hij het theater van de prins van Condé in Chantilly en vanaf 1766 diende hij ook de prins van Conti. In 1769 stichtte hij in Parijs het 'Concert des amateurs' dat hij tot 1773 ook dirigeerde. Van 1773 tot 1777 was hij er directeur van 'Le concert spirituel'. Sinds 1784 dirigeerde hij de nieuwe 'École royale de chant'. Naast zijn dirigentencarrière was hij ook als componist bedrijvig: hij componeerde een vijftigtal symfonieën, triosonates, koorwerken, …

Tijdens de Franse revolutie was hij leider van de Garde nationale en schreef hij veel revolutionaire werken voor grote ensembles. Met deze 'musique civique' wist hij zijn composities immers juist die meeslepende directheid mee te geven waaraan volksmassa's hun hart kunnen ophalen, zoals onder andere zijn Te Deum voor 1200 mannenstemmen en groot blaasorkest. Met zijn opera's daarentegen had hij minder geluk, wellicht door de mindere libretti en de dominantie van zijn tijdgenoten André Ernest Modeste Grétry en Christoph Willibald Gluck.

http://anet.ua.ac.be/desktop/vmi

5. Concert in de kijker : Wilrijk speelt Vlaamse componisten

Om het publiek te laten proeven van enkele prachtige meesterwerken van onze Vlaamse componisten, zochten Davidsfonds Wilrijk en de Vlaamse Volksbeweging Lange Wapper (Wilrijk/Hoboken) contact met de Stedelijke Academie voor Muziek en Woordkunst onder leiding van directeur André Deboeure. In de muziekacademie van Wilrijk sloegen leraars en leerlingen de handen in elkaar om het Vlaamse muzikale erfgoed te doen herleven. Uit het rijke aanbod werd een representatief en gevarieerd programma geselecteerd waarin oude Vlaamse coryfeeën als Peter Benoit, Lodewijk Mortelmans en August De Boeck worden gecombineerd met hedendaagse componisten, zoals de Wilrijkenaars Willem Kersters en Boudewijn Cox.

Programma
- Peter Benoit - Fantasie nr. 3
- Lodewijk Mortelmans - Saidja's lied
- Peter Benoit - Herderskout
- Lodewijk Mortelmans - 't Groeit een blomken, Doornroosje, 't Avondt, Weemoed
- Geert Van der Straeten - Jij vond mij in mijn oorsprong
- August De Boeck - Twee schetsen; Andante, Andantino
- Peter Benoit - Beiaardlied
- Willem Kersters - Contrasten
- Boudewijn Cox - Niim
- Vic Nees - Sur le pont d'Avignon
- Jos Lerinckx - Vier witte eendjes
- Kurt Bikkembergs - Boerencharleston

6. Vers van de pers : Michel Brusselmans' Rhapsodie flamande
door Jan Dewilde

Bij muziekuitgeverij Musikproduktion Höflich in München verscheen zopas een facsimile-uitgave van de Rhapsodie flamande van Michel Brusselmans. Zoals alle partituren die het SVM bij Höflich uitgeeft, wordt ook deze uitgave voorafgegaan door een viertalige inleiding die het werk situeert.

Michel Brusselmans (1886-1960) werd in Parijs uit Belgische ouders geboren. Toen het gezin naar België terugkeerde en vader Brusselmans zich in de hoofdstad als kleermaker vestigde, ging Michel Brusselmans er studeren aan het Koninklijk Conservatorium van Brussel. Met Gustave Huberti en directeur Edgar Tinel had hij er uitstekende componisten als leraar. Hij studeerde verder bij Vincent d’Indy aan de Schola Cantorum in Parijs en voltooide uiteindelijk zijn studies in eigen land bij Paul Gilson. Deze gedegen en gevarieerde opleiding loonde: in 1911 won Brusselmans de Belgische Prijs van Rome en in 1914 werd zijn symfonisch gedicht Helena van Sparta (naar Emile Verhaeren) bekroond met de Prix Agniez. Ondertussen probeerde hij als orkestviolist en dirigent de kost te verdienen, maar wegens zijn slechte zicht moest hij deze activiteiten al vlug staken.

In 1921 trok hij naar zijn geboortestad Parijs waar hij de muziekuitgeverij Salabert bereid vond om zijn viool- en cellosonates, gecomponeerd tijdens de eerste wereldoorlog, te publiceren. Ook zijn Eerste symfonie ('in klassieke stijl') werd in 1924 door Salabert uitgegeven. Om in Parijs te overleven, deed Brusselmans aanvankelijk enkele huishoudklussen voor Salabert, maar na enige tijd vroeg de muziekuitgever hem om muziek voor stomme films te schrijven. Brusselmans componeerde zowat zevenhonderd grotere en kleinere stukken, gaande van het klapwieken van vogels tot oorlogsgeluiden. Het metier dat hij zodoende verwierf, gebruikte hij later in orkestwerken als Bruits d’usine, Bruits d’avions en The railway. Het was een bescheiden job – als 'auteur-nègre' bleef hij anoniem – maar zo had hij wel een vast inkomen. Hij kon zich een huis in het zuiden van Frankrijk permitteren waar hij in alle vrijheid aan zijn oeuvre werkte. In 1931 componeerde hij het orkestwerk Scènes provençales en vijf jaar later ontstonden zijn grootse oratorium Jésus (op teksten uit het oude en nieuwe testament), een Canzonetta voor viool en orkest en zijn populaire Suite d’orchestre d’après les caprices de Paganini. In 1938 volgden de Rhapsodie voor hoorn en orkest en een Orgelconcerto.

De tweede wereldoorlog verplichtte Brusselmans om naar Brussel terug te keren. Omdat zijn inkomsten bij de Franse auteursrechtenmaatschappij SACEM geblokkeerd waren, trad hij als 'arrangeur' in dienst bij Sender Brüssel, de door de Duitse bezetter gecontroleerde omroep. Die betrekking zorgde na de oorlog voor een aantal strubbelingen. Brusselmans keerde terug naar Frankrijk, waar dirigent Manuel Rosenthal en het orkest van Franse radio-omroep voor een opgemerkte uitvoering van zijn Tweede symfonie (1932-1933) zorgden. Brusselmans ruilde zijn huis in de Provence voor een onderkomen in Alicante waar hij onder meer zijn Derde symfonie (de 'Levantijnse') en Psalm LVII componeerde.

Misschien is het zijn langdurig verblijf in het buitenland en de afstand tot Vlaanderen die hem bracht tot composities als Kermesse flamande (1911), Esquisses flamandes (1927), Rhapsodie flamande (1931), Marche flamande (1937) en Danses flamandes (1944).

Het is wel opvallend dat rond de tijd dat Brusselmans zijn Rhapsodie flamande schreef, er verschillende soortgelijke composities geschreven werden. De Waalse componist Jean Absil (1893-1974) componeerde een Rhapsodie flamande in 1928, in hetzelfde jaar als Brusselmans schreef ook Maurice Schoemaker (1890-1964) een Rhapsodie flamande, in 1935 componeerde Marinus de Jong (1891-1984) onder de titel Vlaamse rapsodie zelfs twee verschillende werken (eerst opus 32 voor piano en dan opus 34 voor orkest, een totaal verschillende partituur); en in 1936 voltooide de Noord-Franse componist Albert Roussel zijn Rhapsodie flamande.

Opmerkelijk is dat Brusselmans, in tegenstelling tot de andere hier vermelde componisten, zijn rapsodie niet baseert op Vlaamse volksliederen. Hij gebruikt daarentegen thema’s van eigen vinding die wel aanleunen bij het volksliedidioom. Na een exuberante opening, met een motiefje dat Stravinsky’s Petrouchka oproept, brengen de fagotten een thema dat als volkslied kan doorgaan. Het thema wordt verder gezet door de andere houtblaasinstrumenten en daarna uitgebreid verwerkt. Een ander volksliedachtige melodie wordt in het korte trage middendeel door de Engelse hoorn aangebracht. Het is een zeldzaam rustmoment in een uitbundige en kleurrijk georkestreerde partituur.

Het werk dat volgens Brusselmans’ richtlijnen 12'30" duurt werd op cd opgenomen door het BRTN Filharmonisch Orkest o.l.v. Alexander Rahbari (Flemish Rhapsodies, Discover DICD 920101).

7. Workshop : Choral Societies and Nationalist Mobilization in Nineteenth-Century Europe

Tijdens deze tweedaagse workshop, op 18 en 19 februari aanstaande, zullen experts uit heel Europa nagaan in welke mate de bloeiende koorbeweging een bijdrage leverde aan het ontluiken van nationale identiteiten, en op welke wijze dit gebeurde. Repertoire, festivals en federaties weerspiegelden meer dan eens een patriottische agenda. Het is de eerste maal dat deze politieke maar ook sociale rol van koren onderwerp van vergelijkend onderzoek vormt.

De workshop is een gezamenlijke organisatie van NISE (National movements and Intermediary Structures in Europe) en SPIN (Study Platform on Interlocking Nationalisms), en wordt verder mee mogelijk gemaakt dankzij de steun van Koor&Stem, Artesis Hogeschool en de onderzoeksgroep Politieke Geschiedenis (Departement Geschiedenis, Universiteit Antwerpen). De internationale bijeenkomst gaat door in deSingel. Presentaties en debatten onder specialisten staan centraal, maar toehoorders zijn welkom mits ze zich inschrijven via onderstaande link.

De workshop wordt bovendien feestelijk geopend op donderdagavond 17 februari met enkele zelden uitgevoerde koorwerken die het onderwerp van de workshop treffend illustreren. Op het programma staan de cantate die Felix Mendelssohn-Bartholdy schreef voor de eerste bijeenkomst van het Vlaemsch-Duitsch Zangverbond in 1846 en een koorwerk van de Gentse componist Martin-Joseph Mengal. Deze werken worden uitgevoerd door leden van het Harmonieorkest van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen (Artesis Hogeschool) en de mannenkoren Arc Sonore (voorbereid door Jan Vuye), Octopus (voorbereid door Bart Van Reyn) en De Corde (voorbereid door Simon Van Damme). Het geheel staat onder de leiding van Frank Agsteribbe.

Inschrijven: http://nise.eu/en/activities/event/workshops/workshop/choral-societies-and-nationalist-mobilization-in-nineteenth-century-europe/information

8. Een eeuw geleden : Derde symfonie van Joseph Ryelandt

Het jaar 1911 begon goed voor Joseph Ryelandt: zijn Derde symfonie werd met groot succes uitgevoerd in Leuven. Hieronder vindt u het verslag dat verscheen in Le Guide Musical op 1 januari 1911.

Louvain – Succès très vif et très spontané pour notre premier concert de l‘Ecole dirigé avec son autorité coutumière, par M. Du Bois. […] Quant au programme orchestral, très copieux, il comprenait l’ouverture Zur Weihe des Hauses de Beethoven, quatre charmants morceaux, candides et doux, de la Rosamunde de Schubert, la jolie Danse écossaise de Gilson, d’une si franche venue, d’une si fine couleur, et enfin, en première exécution, la troisième symphonie, en mi mineur, de Ryelandt.

Cette œuvre, parfaitement belle et impressionnante, s’élève bien au-dessus de celles qui séduisent surtout par le coloris et par le raffinement de l’écriture ; elle est de celles qui viennent du cœur, jaillissent d’un sentiment profond en nous ouvrent un monde de sensations et de pensées. Aucune recherche d’originalité dans le plan : l’ordonnance générale reste conforme au type classique de la symphonie, cette forme accomplie qui se prête à l’expression musicale la plus diverse. Très différente de la deuxième symphonie en ré, dont la note dominante est la force virile, la joie de vivre, celle-ci a une allure beaucoup plus méditative, une portée plus haute. Dans l’allegro, un thème énergique et sombrement passionné s’oppose à un motif de tendre félicité, de joie naïve et contenue. L’adagio, en ut dièse mineur, me paraît la page la plus émouvante que M. Ryelandt ait écrite. A l’affirmation d’un thème de caractère religieux, par les instruments à vent, répond une intense imploration du quatuor, qui, après un développement très intéressant, s’achève, en ut dièse majeur, dans une atmosphère d’apaisement et de bonheur mystique. L’allegretto cantabile, en forme de lied régulier, suggère une impression mélancolique qui rappelle un peu celle du second mouvement de la symphonie de Franck. Dans le finale (allegro con fuoco), basé sur un thème éclatant, sont habilement ramenés le premier motif de l’allegro et le chant mystique qui forme la conclusion de l’œuvre.

Aussi remarquable par son architecture et son délicat coloris orchestral que par la beauté de son inspiration, cet ouvrage classe M. Ryelandt parmi nos meilleurs symphonistes ; il valut à l’auteur présent, aux interprètes et à l’excellent chef, M. Du Bois, auquel il est dédié, de chaleureuses acclamations.

Ch. M.

Bron
Le Guide Musical, jrg. 57, nr. 1, 1 janvier 1911, p 15.

9. Visser-Neerlandiaprijs voor Phaedra-cd

In de rubriek Geknoopte oren van deze nieuwsbrief bespraken we wederom een cd met Vlaamse muziek die werd uitgegeven door het label Phaedra. We schreven hier bijna 'het onvolprezen label', maar nu Phaedra – samen met bezieler Luc Famaey – gelauwerd wordt met de Visser-Neerlandiaprijs voor Cultuur, is eens te meer duidelijk dat de inspanningen van Phaedra ook buiten de grenzen worden opgemerkt en gewaardeerd. Luc Famaey krijgt deze prijs "voor het wereldwijd promoten van de muziek van Vlaamse componisten via het platenlabel Phaedra, vooral via de indrukwekkende reeks In Flanders' Fields." Deze reeks omvat ondertussen al 66 titels, die variëren van pianowerk van August De Boeck of Marinus de Jong, tot nieuw koorwerk van Johan Duijck, van kamermuziek van Joseph Ryelandt tot religieuze muziek van Arthur Verhoeven en Gaston Feremans.

Op zondag 27 februari 2011 zal Phaedra tijdens het Nationaal Zangfeest in de Antwerpse Lotto Arena gelauwerd worden omwille van haar jarenlange inzet voor het Vlaamse muzikaal erfgoed.