Ga verder naar de inhoud

Edouard Gregoir ‘jeune’ was een veelzijdig man: pianist, componist, musicograaf, muziekpedagoog en collectioneur. Bovendien was hij zeer productief en liet hij tal van geschriften en composities na.

Vermoedelijk heeft Gregoir zijn eerste muziekopleiding van zijn vader gekregen. In de voetsporen van zijn oudere broer Joseph (1817-1876), een pianist-componist, trok hij in 1837 naar het Duitse Biebrich (bij Wiesbaden) waar hij les kreeg van Christian Rummel (1787-1849). Deze Rummel was kapelmeester aan het hof van hertog Wilhelm von Nassau in Wiesbaden en ‘Militärkapellmeister’ van het 2. Nassauisches Infanterieregiment en was eveneens een polyvalent musicus: hij was pianist, violist, klarinettist en hij componeerde en dirigeerde.

Na zijn opleiding bij Rummel maakte Gregoir een korte carrière als concertpianist. In 1841 trad hij op in Londen en het jaar nadien ging hij op concerttournee met de violistes Teresa en Maria Milanollo, twee Italiaanse zussen die toen furore maakten. Vanaf het midden van de jaren 1840 hield Gregoir zich bezig met het zangonderwijs in België. De overheid gaf hem de opdracht om de koorzang in het leger te organiseren en hij werd ook muziekleraar aan de Normaalschool van Lier. Hij schreef verschillende didactische werken over het zangonderwijs en over gregoriaanse zang.

Later zou Gregoir zich concentreren op muziekhistorisch onderzoek naar Belgische muziek. De resultaten van zijn onderzoek publiceerde hij in werken als Galerie biographique des artistes musiciens belges du XVIIIe et du XIXe siècle, Schetsen van Nederlandsche toonkunstenaars en L’art musical en Belgique sous les règnes de Léopold I et Léopold II. Zijn historisch onderzoek mag dan al niet beantwoorden aan de huidige normen, feit is dat zijn studies nog altijd belangrijke bronnen zijn, die vanzelfsprekend met de nodige omzichtigheid gehanteerd dienen te worden. Waar latere musicologen als Ernest Closson en Charles Van den Borren zijn werken neersabelden, groeit er de laatste jaren meer appreciatie voor Gregoirs publicaties. Zijn bijdragen aan het Parijse tijdschrift La renaissance musicale werden door Doris Pyee op de website van de Retrospective Index to Music Periodicals (RIPM) als volgt geëvalueerd: "There is also a valuable series entitled “Notices et biographies - Recherches sur la vie et les œuvres d’artistes-musiciens, facteurs d’orgues, historiens, etc.” by Édouard Grégoir. These articles consist of notices about musicians omitted by Fétis and Arthur Pougin in the Biographie universelle des musiciens. Their corrections are exceptionally rich in content and include many important bibliographical references." [http://www.ripm.org/journal_info.php5?ABB=RNM (7.2.2013)].

Gregoir werkte mee aan tal van tijdschriften, zoals Le Guide musical,La Belgique musicale, La Plume, La Fédération artistique, Caecilia, De Vlaamsche School en De Vlaamsche Kunstbode. Zijn studie L’Histoire de l’orgue (1865) kende nog in 1872 een herdruk. Hij legde een grote en kostbare muziekbibliotheek aan die hij na zijn dood bij wilsbeschikking overliet aan de bibliotheek van de Antwerpse muziekschool (het huidige Koninklijk Conservatorium Antwerpen).

Gregoir was niet alleen een productief musicograaf, hij liet ook een groot en divers compositorisch oeuvre na, met opera's, ‘odes-symphonies’, oratorio's, ouvertures, koorwerken, piano- en harmoniumwerken, liederen en liturgische muziek. Verschillende werken werden meerdere keren uitgevoerd in binnen- en buitenland. Zo werd zijn oratorium Le Déluge zowel in Parijs als in Amsterdam geprogrammeerd.

Les Croisades is een programmatische symfonie waarin elk deel een moment uit de kruistocht in 1099 van Godfried van Bouillon verklankt. Helemaal in de lijn van het (muziek)nationalisme neemt hij hier een vaderlandse historische figuur als uitgangspunt van zijn compositie. Deze pre-Belgische ‘held’ was een van die historische figuren die door de jonge Belgische staat werden gebruikt om een nationale identiteit te creëren. Een jaar na Gregoirs compositie werd op het Brusselse Koningsplein een monumentaal ruiterstandbeeld (door Eugène Simonis) van Godfried van Bouillon ingehuldigd.

Introduction et prière, het eerste deel, vangt aan met een dreigend andante in c kl.t., waarna een melodielijn in de cello leidt tot een gebed, dat als een koraal in de houtblaasinstrumenten begint en geleidelijk over het hele orkest uitwaaiert. Het tweede deel, Le départ des croisés (marche militaire), in F gr.t., is een triomfalistische mars die zich na een kort signaal in de koperblazers naar een climax toewerkt. In het derde deel, Invocation (solo de violoncelle), in e kl.t., wordt de cellosolo sober begeleid door de tweede violen, altviolen en cello’s. Het slotdeel is tweeledig en bestaat uit Combat (Fanfare, cavalerie, cris des blessés) en Le retour (marche). Na een inleiding met oorlogsfanfares die ten strijde roepen, evoceert Gregoir met drukke loopjes in de strijkers en stevige akkoordenblokken in de blazers de bestorming van Jeruzalem. Na een kort interludium waarin de fluit- en de trompetsolo de overgang maken, volgt een andante dat met korte motieven in de houtblazers, boven triolenfiguren in de strijkers, het geschreeuw en gejammer van de gewonden evoceert. Gedempte strijkers, een gevoileerde roffel in de pauken en korte solo’s in de houtblaasinstrumenten maken de overgang naar de herneming van de triomfalistische ‘marche militaire’ uit het tweede deel.

Les Croisades werd eind 1846 in het Antwerpse Théâtre Royal gecreëerd en halverwege februari 1847 hernomen. Omdat na de creatie de kritiek schreef dat het werk te veel herhalingen bevatte, maakte Gregoir voor die tweede uitvoering enkele coupures (cfr. La Belgique musicale, 7 januari 1847 en 25 februari 1847). Vermoedelijk werd de symfonie eind december ook in Amsterdam uitgevoerd. Alleszins werd deze ‘symphonie historique’ in 1850 in Antwerpen tijdens een benefietconcert gespeeld. In het muziektijdschrift La Belgique musicale van 30 september 1847 verscheen een advertentie om intekenaars te werven die de publicatie van de symfonie zouden mogelijk maken.

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 581, 2013].