Ga verder naar de inhoud

Höflich-uitgave: Quatre vieilles chansons flamandes transcrites pour orchestre (1915)

Jan Dewilde

Met recht en reden mag Arthur De Greef zich een 'Lisztianer' noemen. Sommige bronnen vermelden dat hij zelfs twee jaar lang bij Franz Liszt studeerde, maar dat is onwaarschijnlijk. Vermoedelijk ging het om enkele kortere periodes tussen de herfst van 1881 en het najaar van 1883. De Greef kon geen twee jaar onafgebroken uit Brussel wegblijven: hij was toen hulpleraar aan het 'Conservatoire Royal de Bruxelles' en in die periode gaf hij al concerten in Brussel. Liszt was een inspirerende, haast magische leraar en voor De Greef was hij niet minder dan een God: "Ce n'était pas un homme, mais un dieu… C'était un être d'une bonté indicible et d'une magnificence incomparable. C'était un aristocrate de l'esprit, et tout dans sa démarche dénotait le souci d'une infinie perfection d'être."

Op het moment dat De Greef in Weimar arriveerde, had hij al een zeer gedegen opleiding aan het Brussels conservatorium achter de rug. Daar had hij fantastische leraars zoals Hubert-Fernand Kufferath (een leerling van Mendelssohn-Bartholdy en een intieme vriend van de Schumanns), Joseph Dupont (een Wagneriaan en een uitstekende dirigent) en directeur François-Auguste Gevaert. Pianoles kreeg hij van Louis Brassin, ook al een fervente Wagneriaan en zelf een leerling van Ignaz Moscheles. Op 4 juli 1879 behaalde De Greef zijn eerste prijs 'avec distinction', samen met zijn studiegenoot Isaac Albéniz. Nadien studeerde De Greef nog een tijdje bij Brassins opvolger, de Poolse componist-pianist Juliusz Zarębski, een geprefereerde leerling van Liszt. Bij Zarębski behaalde De Greef in 1881 het 'diplôme de capacité', met een uitvoering van onder meer Liszts eerste pianoconcerto. Kort daarna werd hij aan het Brussels conservatorium benoemd tot 'moniteur de piano et d'harmonie'. Na Zarębski's vroege en onverwachte dood in 1885 volgde De Greef hem op. Decennialang zou hij in Brussel jonge pianisten begeleiden. Onder hen Emile Bosquet, Francis de Bourguignon, André Devaere, Frans Lenaerts, Yvonne Van den Berghe en Robert Van Tomme.

Naast zijn pedagogische activiteiten bouwde De Greef een schitterende internationale virtuozencarrière uit, die zich – ondanks aanbiedingen uit de Verenigde Staten – exclusief in Europa afspeelde. Daarbij valt op dat hij zijn repertoire beperkt hield, zowel in stijlperiodes als in omvang. Zo toerde hij met een klein aantal concerto's: Mozart en Liszt speelde hij sporadisch; regelmatig nam hij Beethovens Keizersconcerto op in het programma, maar bovenal vertolkte hij Saint-Saëns en Grieg. Niettegenstaande hij het tweede concerto van Saint-Saëns méér heeft gespeeld – tot grote tevredenheid van de componist – is De Greef vooral als vertolker van Griegs populaire eerste concerto de geschiedenis ingegaan. De Greef nam het concerto rond 1885 op in zijn repertoire en nam het van dan af mee op zijn concerttournees doorheen Europa. De Greef zocht Grieg in Noorwegen op en ze raakten bevriend. Grieg droeg zijn Symfonische Tänze über norwegische Motive aan De Greef op en prees in alle toonaarden zijn vertolking van het concerto. In 1889 dirigeerde Grieg zelf in Brussel zijn Belgische vriend in zijn concerto. De Greef nam het concerto een eerste keer op in 1921 (een ingekorte versie, wegens technische redenen) en op 18 januari 1927 registreerde hij de allereerste volledige versie. Deze opname is beschikbaar op cd en niettegenstaande De Greef toen al een eind voorbij de zestig was, was zijn techniek onberispelijk en zijn interpretatie bijzonder vitalistisch. Wel opmerkelijk is zijn vrije omgang met Griegs partituur.

Net zoals de door hem zeer bewonderde Saint-Saëns hield De Greef zich in zijn recitals ver van de eigentijdse muziek. Debussy of Ravel nam hij niet op zijn programma. Maar naar de voorbeelden van Saint-Saëns en van zijn leraar Gevaert toonde hij wel veel belangstelling voor oude muziek. Op het klavecimbel speelde hij muziek van Bach, Rameau en Frescobaldi en eind 1891, begin 1892 gaf hij in de Salle Pleyel in Parijs een concertreeks met een overzicht van de historische klaviermuziek.

De Greef combineerde een virtuozencarrière met componeren, al bleef dat om praktische redenen ondergeschikt aan de tijdrovende vereisten van een internationale pianistenloopbaan. Bovendien werden tijdens de eerste wereldoorlog verschillende van zijn werken vernietigd, wat maakt dat hij een relatief klein oeuvre heeft nagelaten. De Greef waagde zich pas opmerkelijk laat aan pianomuziek. Voor zijn eerste concertante werk was het wachten op de Fantaisie sur des vieilles chansons flamandes pour piano et orchestre uit 1892 en zijn eerste pianoconcerto, opgedragen aan Saint-Saëns schreef hij pas in 1904. Zijn tweede en laatste pianoconcerto voltooide hij in 1930. De Greef componeerde ook een aantal niet-concertante orkestwerken, zoals de Ballade in Form von Variationen über ein flämisches Volkslied (voor strijkorkest), Quatre vieilles chansons flamandes transcrites pour orchestre, Humoresque, Suite flamande en Suite italienne. De Greef schreef ook een veertigtal liederen waarvan hij iets minder dan de helft orkestreerde.

De Greefs idioom wortelt diep in de klassieke en romantische traditie; stromingen als impressionisme en expressionisme gingen aan hem voorbij. Verschillende van zijn composities zijn gebaseerd op Vlaamse volksliederen, zo ook Quatre vieilles chansons flamandes. De Greef componeerde dit orkestwerk in 1915, toen hij zich, op de vlucht voor de oorlog, in ballingschap in Engeland terugtrok. Hij gaf er les, concerteerde en componeerde. Dat hij geïsoleerd van zijn vaderland leefde, deed hem misschien voor deze compositie opnieuw naar volksliederen grijpen. Voor dit werk selecteerde en bewerkte hij in vier contrasterende bewegingen D'eenzaeme roos, Hoepsasa (beter gekend onder de eerste regel: Wel Anne-Marieken, waer gaet gij naer toe?), Ghequetst ben ic van binnen en Het standbeeld van Duc d'Alva.

Het werk werd opgepikt door Edward Elgar die het, als steunbetuiging aan het belegerde België, in het voorjaar van 1916 programmeerde tijdens een concerttournee door de provincie met het 'London Symphony Orchestra'. (Een jaar eerder had Elgar getoerd met zijn Carillon voor recitant en orkest, op een tekst van de Belgische dichter Émile Cammaerts, waarin de Duitse wreedheden in Belgische steden worden aangeklaagd en de Belgische bevolking wordt aangemoedigd). Uit een brief die Elgar op 27 april 1916 schreef aan de wetenschapper en musicograaf Edward Naylor weten we dat hij tijdens die tournee gefrappeerd raakte door de gelijkenis tussen Het standbeeld van Duc d'Alva en de Engelse volksdans Cobbler's jig.

Naylor had een vierstemmige harmonisatie van Cobbler's jig opgenomen in zijn boek Shakespeare Music (1913), vandaar dat Elgar zich tot hem richtte. Uit die brief blijkt dat Elgar moeilijk kon geloven dat het lied in 1569 was ontstaan, zoals De Greef in de partituur vermeldde: "I will take an early opportunity to ask him the source of his version: the words are of that date but I cannot quite feel that the tune is so early; it sounds somewhat too sophisticated I think." Vermoedelijk baseerde De Greef zich op Het oude Nederlandsche lied (1903-1905) het driedelige standaardwerk van de Vlaamse musicoloog en componist Florimond Van Duyse die ook 1569 als ontstaansdatum vermeldt. Van Duyse baseert zich voor tekst en muziek op Adrianus Valerius' Nederlandtsche gedenckclanck (Haarlem, 1626), een postuum gepubliceerde bundel geuzenliederen. Op zijn beurt verwijst Valerius voor de melodie naar 'Cobbeler, of: het Engelsch Lapperken' ('cobbler' is Engels voor schoenmaker of schoenlapper), wat de muzikale en historische verwantschap tussen Het standbeeld van Duc d'Alva en Cobbler's jig verklaart.

De Quatre vieilles chansons flamandes werden in 1915 gepubliceerd door Chester in Londen, evenals de pianobewerking die De Greef zelf maakte. De Greef droeg het werk op aan zijn landgenoot Henri Verbrugghen (1873-1934), een leerling van Eugène Ysaÿe. Als leraar, violist en dirigent maakte hij een opmerkelijke carrière in Groot-Brittannië en vanaf 1915 in Australië.

Herdruk van een kopie uit de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium van Antwerpen. Voor het orkestmateriaal, gelieve u te wenden tot de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium.

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 551, 2010].