Ga verder naar de inhoud

De symfonie kwam in de Vlaamse romantische muziek slechts karig aan bod. Met de opkomst van het neoclassicisme van de jaren 1920 kwam daar langzamerhand verandering in. Menig criticus (o.m. de bekende musicoloog Paul Collaer) toonde zich aangenaam verrast toen Jef van Hoof onverwacht dit terrein betrad. Als boegbeeld van de postromantische strekking werd hij tamelijk eenzijdig gewaardeerd als liedcomponist.

Naar eigen zeggen begon hij aan zijn Eerste Symfonie in La groot in 1937. De autograaf draagt echter de data 5 september - 24 december 1938 en werd geschreven in zijn woning, het Spokenhof te Boechout. De eerste uitvoering door het Symfonieorkest van de Belgische Radio, het toenmalige N.I.R., vond plaats op 28 juli 1939 en stond onder leiding van Franz André.

Van Hoof was dus ruim de vijftig voorbij en een gerijpt componist toen hij zich op deze abstracte vorm ging toeleggen. Vroegere orkestwerken met programmatische inslag (symfonische gedichten, concertouvertures, suites enz.) hadden hem al heel wat successen opgeleverd (ook in het buitenland, met name in Nederland en Duitsland waar o.m. de jonge Herbert von Karajan een stuk van hem dirigeerde). Ze hadden hem leren kennen als een knap orkestrator. Deze techniek had hij geërfd van zijn vereerde leermeester en vriend Paul Gilson. Terecht noemde Daniël Sternefeld, die dezelfde scholing genoten had, hem in dit opzicht "naar de geest Gilsons meest directe opvolger".

Van Hoof die grondig vertrouwd was met het orkesttraktaat van Rimski-Korsakov, legde eveneens zijn oor te luisteren bij Richard Strauss, al stond hij niet onkritisch tegenover de Duitse meester. Hij verwerkte deze diverse invloeden op een eigen manier, binnen een zeer klassieke, vierdelige vormgeving en met de middelen van een gebruikelijke bezetting. Individuele facetten zijn onder meer: de soepele melodievorming en de kundige thematische verwerking (waarbij het zangerige, unisono ingezette hoofdthema van het eerste deel in gewijzigde vorm terug ter hand genomen wordt bij de briljante finale), het harmonisch evenwicht en, inzake orkestratie, de belangrijke rol die toebedeeld wordt aan het koper, voor hem "de ziel van het orkest". Afwisselend ingekeerd (zoals bijvoorbeeld in de hoekdelen van het Moderato tranquillo, in Re groot) of opgewekt en uitgelaten (zoals in het Scherzo, in Fa groot) schenkt dit werk een prachtige synthese van Van Hoofs persoonlijkheid.

De grote bijval die de Eerste Symfonie te beurt viel - in 1956 werd zij nog bekroond door de Provincie Antwerpen - betekende voor de componist een stevige stimulans om de ingeslagen weg verder te bewandelen. Tot aan zijn dood bleef de symfonie een geliefkoosd domein. Zo liet hij uiteindelijk zes symfonieën na. Samen vormen zij een corpus dat door zijn homogeniteit vrij uniek is in de Vlaamse romantische muziek.

Herdruk van een kopie uit de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium van Antwerpen. Voor het orkestmateriaal, gelieve u te wenden tot de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium. Deze partituur werd gepubliceerd in samenwerking met het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek (www.svm.be).

Leytens, L.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 542, 2009].