Ga verder naar de inhoud

De derde symfonie van Jef van Hoof is ontstaan in bijzonder moeilijke omstandigheden. Zij werd namelijk geschreven in de jaren 1944 en 1945, dus aan het einde van de tweede wereldoorlog, een periode die bovendien in het persoonlijk leven van de componist zeer onaangenaam was. De componist gewaagde zelf van ‘zeer speciale omstandigheden’. In 1942 werd hij volkomen regelmatig benoemd tot directeur van het Koninklijk Vlaams Conservatorium in zijn geboortestad, waar hij zelf destijds was opgeleid en sinds 1936 als leraar harmonie verbonden was. Wegens zijn functie als conservatoriumdirecteur werd hij bij de bevrijding van het land gearresteerd en gevangen gezet. Hij werd echter aanvankelijk vrijgesproken en in beroep kwam hij er van af met een eerder symbolische straf, maar zijn functie was hij kwijt.

Meer was er niet nodig om een aantal commentatoren te inspireren om in dit werk de sporen te zoeken van die dramatische gebeurtenissen. De toen bijna zestigjarige auteur zelf heeft er zich echter verder niet over uitgesproken. Hij beschouwde inderdaad de symfonie als een zuiver abstract genre waarin hij zorgvuldig alle zogeheten ‘muzikale beschrijvingen’ (die hij wel aan bod liet komen in zijn orkestsuites) zorgvuldig vermeed. Vanzelfsprekend bleef hij trouw aan zijn postromantische toonspraak, evenzeer als aan een klassieke vierdelige structuur, maar dan gekruid met persoonlijke toetsen.

Het openingsdeel (Moderato) vertoont een fraaie organische opbouw. Na een kalme inzet waarin de strijkers een hoofdrol vervullen, bloeit het geleidelijk weelderig open in alle geledingen van het orkest. Het hoofdthema overheerst zeer sterk waardoor dit deel haast de allures krijgt van een reeks variaties. Opmerkelijk is ook de rol van het koper.

Het pakkende trage deel (Tempo di Marcia Funebra) in si klein wordt beheerst door een ingetogen thema van vijf noten dat in de pauken wordt voorgesteld en overgenomen in een soort koraal door de trombones. Vooral deze bladzijde gaf aanleiding tot de voormelde verwijzingen naar de oorlog. Zij vermijdt echter elke vorm van sentimentaliteit.

Bij wijze van contrast klinkt als derde deel, het Scherzo, zeer vinnig en optimistisch. Het evolueert van sol klein naar majeur. De componist hanteert er de ‘Russische’ maatsoort van 5/4 waarvoor hij een zekere voorliefde koesterde. Ze wordt frenetiek volgehouden en schept hierdoor een scherp dynamisch en energiek profiel.

Ook de finale (Allegro) met de terugkeer van de hoofdtoonaard van Mi mol, laat een opgewekte indruk. Het lijkt wel een schalks spel van kat en muis waarbij er enkele herinneringen opduiken aan de thema’s van de vorige delen.

Het werk werd ondertekend in zijn woning ‘Spokenhof’ te Boechout en eenvoudig gedateerd: 1945, zonder nadere precisering. Het autografische manuscript wordt bewaard in het Letterenhuis te Antwerpen (signatuur: 154.006).

De eerste uitvoering vond plaats op vrijdag 15 juli 1949 in Studio 4 van de radio aan het Flageyplein te Elsene-Brussel, door het Symfonieorkest van het toenmalige N.I.R. (Nationaal Instituut voor Radio-omroep) onder leiding van Daniël Sternefeld. Zij werd door de gezamenlijke kritiek hoog ingeschat en symboliseerde als het ware de herintrede van Jef Van Hoof in het openbare muziekleven. Deze dirigeerde zelf de eerste uitvoering buiten de radio, op maandag 7 mei 1951 in Zaal Concordia te Antwerpen met het Orkest Philharmonia, en dit naar aanleiding van zijn vijfenzestigste verjaardag.

Van dit werk verschenen er twee cd-opnamen, beide uitgegeven op het label Phaedra. De eerste door het Nationaal Orkest van België onder leiding van Silveer Van den Broeck werd gerealiseerd in juni 1981 (Phaedra Mouseion ADD 492 001) maar is thans uitgeput (duurtijd 30’50”). De tweede door het Pannon Philharmonic Orchestra, Pécs, gedirigeerd door Zsolt Hamar, dagtekent uit 2006, en verscheen als Vol. 51 in de reeks ‘In Flanders’ Fields’, Phaedra DDD 993051, duurtijd 31’35”).

Leytens, L.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 2526, 2016].