Ga verder naar de inhoud

Alla marcia. Rhapsodie (1890)
Sérénade de Torcello (1903)
Suite à la manière ancienne (1913-1914)

Paul Gilson was ongetwijfeld de meest markante figuur van de Belgische componistengeneratie omstreeks 1900. Al was hij zeker geen beeldenstormer, veelzijdig was hij wel. Hij maakte naam als symfonicus, schreef vele tientallen werken voor blazers in de meest diverse bezettingen en was verder actief in zowat alle mogelijke genres, van lied tot opera, van klaviermuziek tot ballet. Bovendien was hij een geëerd theoreticus en criticus, inspecteur ook van het muziekonderwijs, en leraar bij wie het merendeel van de Belgische componisten van het interbellum in de leer ging.

Van zijn oeuvre is geen degelijke systematische catalogus voorhanden. De minst onvolledige ‘essai de catalogue’ is te vinden in een monografie van Gaston Brenta, Paul Gilson, ed. La Renaissance du Livre, Brussel, 1965. Brenta (1902-1969) was componist, vriend en leerling van Gilson. Hoe onvolledig zijn catalogus is, blijkt algauw uit telling van de door hem opgesomde werken voor blazers: hij vermeldt er 102. In werkelijkheid zijn het er meer dan het dubbele: we registreerden tot op heden niet minder dan 220 ‘opusnummers’ voor blazers. Zijn hele oeuvre omvat vermoedelijk zowat 550 composities. Een kleine helft daarvan is dus bedoeld voor blazers. Dat heeft vast te maken met zijn eerste muzikale ervaringen in het Brabantse Ruisbroek. Daar zette Gilson zijn eerste stappen in de wereld van de muziek onder leiding van Auguste Cantillon, koster en dirigent van de plaatselijke fanfare Sinte-Cecilia. Gilson schreef tientallen marsen en andere werken voor de amateurmuziekbeoefening maar daarnaast ook, voor de samenspelklas koperblazers van het Brusselse conservatorium, een aantal technisch bijzonder veeleisende werken voor een bezetting die zowat een brassband 'avant la lettre' is (o.a. Variations, 1903); het zijn stuk voor stuk mijlpalen in het repertoire voor kopers. Ook zijn beste kamermuziek is bedoeld voor blazers in allerlei, voor die tijd zeker niet altijd voor de hand liggende bezettingen zoals een Suite pour 7 flûtes (1895) en twee niet gedateerde Pièces pour 7 hautbois. Hij is ook auteur van o.m. een Concertino pour flûte et orchestre (1883-1893), Fanfaluca, Scherzo (1896) voor dezelfde bezetting en 2 Concerto’s pour saxophone alto et orchestre (1902) die tot de allereerste composities in hun genre mogen worden gerekend.

Het aantal composities dat Gilson schreef voor strijkers is beduidend kleiner in aantal: 2 strijkkwartetten, een strijktrio, een Romance-Fantaisie voor viool en orkest (1903), Andante en Scherzo voor cello en orkest (1906) en nog wat kleinere werken voor viool en piano, en voor cello en piano. Maar daarnaast toch ook een vijftiental composities voor strijkorkest waaronder, naast de hier heruitgegeven werken, drie Melodies Ecossaises (1891-1892) en muziek bij de documentaire film Le Mas d’Icare van Carlo Queeckers (1934). Met deze composities sloot hij aan bij de romantische traditie van de muziek voor strijkorkest waarvan Grieg, Tsjaikovski en Dvorak illustere exponenten zijn.

Alla Marcia, rhapsodie pour orchestre d’instruments à cordes (1890) is uitdrukkelijk bedoeld voor een symfonisch strijkersensemble van 12 eerste en evenveel tweede violen, 8 altviolen, 8 celli en 6 contrabassen. Een marciaal thema (ff – rudement accentué) en een lyrische frase (pp – cantabile) worden voortdurend met elkaar afgewisseld, worden gevarieerd, motivisch gedefragmenteerd, harmonisch rijkelijk ingekleurd. Divisi-partijen, schaarse flageolettonen en soli, pizzicato en arco, con en senza sordino zorgen voor een geschakeerd palet. "Votre Alla Marcia est d’une superbe allure et d’une superbe sonorité; le deuxième thême est délicieux", schreef César Cui op 10 maart 1893 aan Gilson. Beide componisten voerden van begin 1887 af jarenlang een intensieve briefwisseling. Ze ontmoetten elkaar minstens twee keer, in Brussel (1887) en in Parijs (januari 1894); mogelijk ook in november 1891 in Brussel. De aan Cui toegestuurde partituur met autografe opdracht, "Hommage reconnaissant / Paul Gilson / 1893", wordt bewaard in het Rimsky-Korsakovconservatorium in Sint-Petersburg.

Alla Marcia werd gecreëerd op 9 november 1890, in Brussel, door de samenspelklas van het Koninklijk Conservatorium Brussel o.l.v. Emile Agniez (1859-1909). Gilson transcribeerde het werk later voor symfonieorkest (autograaf in de bibliotheek van het 'Conservatoire Royal de Bruxelles').

Over het ontstaan van de Sérénade de Torcello (1903) is, net als met betrekking tot de genese van de twee andere werken, niets gekend. De Sérénade de Torcello is het derde van Trois petites pièces en pizzicato waarvan Valse en Zabava, polka pizzicato de andere delen zijn. De Valse duikt, als Valse pizzicato voor strijkers, integraal en ongewijzigd, ook op als vijfde deel van een ongedateerde zesdelige symfonische Suite Ballet. In de autograaf van de Trois pièces (bibliotheek Conservatoire Royal de Bruxelles) heet het derde deel kortweg Sérénade. Blijkbaar is pas wat later Torcello toegevoegd, de naam van een eilandje in het noordelijk deel van de baai van Venetië. Ook de opdracht aan Louis Van Dam (1862-1926) komt niet voor op de autograaf. Van Dam werd in 1885 leraar aan het Brusselse conservatorium en in 1892 dirigent van de orkestklas.

Mogelijk verwijst de titel van dit werk naar enige reisherinnering van Gilson. Het is een korte compositie in da capo-vorm waarvan het aanvangsthema - een echo van een in Italië opgeraapt deuntje? - model kan staan voor Gilsons voorkeur voor korte, volksliedachtige melodieën. Meer dan eens gebruikte hij overigens authentieke volksliederen als melodische bouwstenen voor zijn composities.

Wellicht voerde de Belgische componist en dirigent Fernand Mertens (1872-1957) de Suite à la manière ancienne pour instruments à cordes (1913-1914) ooit uit aan het hof van de Groothertog van Luxemburg waar hij in 1918 tot kapelmeester was benoemd. Het zou alleszins een verklaring kunnen zijn voor de opdracht (die alweer niet voorkomt in de autograaf - bibliotheek 'Conservatoire Royal de Bruxelles') en voor het feit dat in diezelfde bibliotheek een bundel partituren en partijen wordt bewaard met het opschrift ‘Mertens’. De autograaf draagt overigens een Nederlandse titel, Kleine strijkorkeststukken, en de delen zijn Niet traag, Vlug, Andante (Gaande) en Giga. De Franse titel en de Italiaanse tempobenamingen zijn zichtbaar later aangebracht. Op een gedrukt exemplaar zijn bij delen I en II resp. ook de opschriften Preludium en Gavotte toegevoegd, in handschrift. Deze aanvullingen onderstrepen, voor zover de Franse titel dat al niet duidelijk genoeg stelde, de opzet van het werk: oude vormen recycleren en ze drenken in de eigen rijkelijk chromatische schrijfwijze.

Herdruk van kopies uit de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium van Antwerpen. Voor het orkestmateriaal, gelieve u te wenden tot de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium.

Van Holen, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 528, 2007].