Ga verder naar de inhoud

Moderato, molto espressivo

Tempo di Valse

Scherzo – Finale

Over Jef Van Hoof (Antwerpen 8/5/1886 – Antwerpen 24/4/1959) heeft zijn leermeester Paul Gilson geschreven: “Zijn kunst neemt een plaats in tussen het classicisme van Benoit en het modernisme”. Dit citaat wordt dikwijls aangehaald, en inderdaad is Van Hoof in menig opzicht een erfgenaam geweest van Peter Benoit. Gedurende zijn ganse loopbaan, die hem onder meer tot leraar en later tot directeur maakte van het Koninklijk Vlaams Conservatorium van Antwerpen, heeft hij herhaaldelijk het hoge ideaal van een kunst die ook het volk zou aanspreken, tot het zijne gemaakt. Hiervoor werd hij beloond met een grote populariteit. Op technisch plan mag men in hem echter tegelijk een van de toondichters erkennen die het duidelijkst aansloten bij de opvattingen van Gilson zelf. De roem die Jef Van Hoof in zijn land heeft geoogst, berust in de eerste plaats op zijn vocaal oeuvre, zijn koorwerken en vooral zijn liederen, waarvan er enkele tot de schoonste uit de Vlaamse muziek mogen gerekend worden en verschillende als het ware volksliederen zijn geworden. Maar men mag daarom zijn andere composities niet vergeten, zijn missen, zijn werken voor diverse bezettingen, zijn opera’s en orkestwerken, waaronder 6 symfonieën die allen in het laatste deel van zijn leven, namelijk na 1937, zijn ontstaan. Gewoonlijk rangschikt men Van Hoof onder het etiket van de laat-romantiek, waarbij moet aangestipt worden dat kernachtige bondigheid van een van de voornaamste kenmerken van zijn stijl is.

Zoals Gilson ook heeft Jef Van Hoof een voorliefde gehad voor het koper. Hij richtte zelf in de twintiger jaren het Antwerps Koperensemble op dat hij tot kort voor zijn overlijden met onverminderde geestdrift dirigeerde. Deze groep bestond uit een basis van trompetten en bazuinen en voor de ietwat speciale bezetting componeerde hij eveneens een aantal werken waaronder de Sinfonietta met haar drie bewegingen een belangrijke plaats inneemt. Zij dateert uit 1932 en verlangt een bezetting van vijf trompetten, vijf bazuinen, een tuba en slagwerk. Jef Van Hoof omschreef zijn bedoelingen als volgt: “een pogen om uit de cuivres-clairs, de harde kopers, iets anders te halen dan louter geschetter van sonnerieën”.

In de bithematische eerste beweging komt deze bedoeling het best tot uiting. De algemene atmosfeer is tamelijk zwaarmoedig. De doorwerking leidt naar een climax die naar het einde toe verstilt. De walsbeweging in liedvorm heeft een lichtere toets. Hier worden de partijen zelfstandiger behandeld. Het slotscherzo heeft een bijzonder pittig, ja bijna humoristisch karakter, voornamelijk in het middendeel waar de trompetten van dempers worden voorzien.

Luc Leytens (typoscript, 1968) - SVM