Jef Van Hoof: Zesde symfonie in B
Allegro
Sostenuto Espressivo
Giocoso
Jef Van Hoof (Antwerpen 8/5/1886 – Antwerpen 24/4/1959) is slechts vrij laat tot de symfonie gekomen. Wel had hij in de eerste karen van zijn loopbaan als componist verschillende kortere orkestwerken (symfonische gedichten, ouvertures en ook een eerste Symfonische Suite) tot stand gebracht. Maar zijn voornaamste aandacht ging aanvankelijk naar het lied en het koorwerk. Iets later bewoog hij zich ook op het gebied van de opera en hij leverde in ons land ook baanbrekend werk op het stuk van de muziek voor koperblazers en voor beiaard. Vanaf 1937 echter wijdt hij zich met een opvallende regelmaat aan de zuiver symfonische kunst. De reeks van zes symfonieën vormt meteen een van de meest rijpe aspecten van zijn kunst. Hetgeen zijn vriend Prosper Verheyden toeliet te getuigen dat Van Hoof zich in zijn orkestwerken “bij voorkeur er het sterkst uitgesproken” heeft. De structuur van deze symfonieën is bij klassiek vierdelig. Naar inhoud blijft Van Hoof die aan de muziek ook een sociale rol toekende, steeds trouw aan het romantische idioom van zijn jeugd, met in de smalle delen een stevig ritmisch profiel. We treffen er ook een orkestraal meesterschap dat in zijn doorzichtigheid een onmisbaar […] ten toon spreidt.
De Zesde Symfonie in Si mol groot is het laatste werk van Jef Van Hoof geworden. De eerste drie bewegingen werden neergeschreven in de zomer van 1958, toen hij reeds getekend was door zijn laatste ziekte. Het was hem niet gegeven het werk af te maken zodat deze Zesde een “onvoltooide symfonie” is moeten blijven. Slechts enkele dagen voor zijn overlijden, wanneer hij in een Antwerpse kliniek was opgenomen, tekende hij de eerste drie maten op van wat de finale had moeten worden. Een tempo-aanduiding was er nog niet. Is het een toeval dat deze ultieme bladzijde juist geschreven werd door trompetten en bazuinen, zijn zo geliefde koper?
De bezetting doet een beroep op volgende instrumenten: de houtblazers per twee met toevoeging van piccolo, Engelse hoorn, en basklarinet; vier hoorns, drie trompetten, drie bazuinen en bastuba; pauken, kleine trom, triangel, bekkens, grote trom; harp, klokkenspel, celesta en de strijkers.
Ondanks dit tamelijk uitgebreid arsenaal, is deze Symfonie niet zo uitbundig.
Het Allegro is voornamelijk gebouwd op één hoofdmotief dat van bij het begin in de strijkers ingezet en vervolgens door het hout wordt overgenomen. Zij toont ons de vitale Van Hoof, wiens kruimigheid en levenslust legendarisch geworden waren. Het is een tintelende brok muziek, een zonnige bladzijden waaraan de toetsen van het koper hier en daar kracht bijzetten. De tweede beweging is niet minder kenschetsend. Zij is lyrisch, overtrokken met dat vleugje melancholie, maar steeds beheerst, al was de toondichter huiverig zijn gevoelens al te zeer ten toon te spreiden. Het Sostenuto expressivo, een eerste thema van 8 maten in driekwartmaat in fa kruis klein, gaat weldra over in een Andantino waarbij de maat tweeledig wordt en het thema omvormd wordt. De dynamiek blijft overwegend zacht; de strijkers en het hout vervullen de grootste rol. Wanneer het hoofdmotief terugkeert in zijn eerste gedaante, wordt het omspeeld door de vioolsolo. Dit lieflijk spel deint uit tot een Lento in Fa kruis groot. Het Giosso staat in Sol groot. Het is een scherzo dat, na een ritmische inzet, gesteund door het slagwerk, hoofdzakelijk opgetrokken is op twee motieven: het eerste, een dansend motief dat in de strijkers wordt voorgesteld, het tweede dat het karakter heeft van een aftelrijmpje voor kinderen. Op geen enkel ogenblik word het gehele ensemble ingezet waardoor het stuk zeer licht blijf om aan het einde zelfs geheel uit te sterven.
De eerste uitvoering van deze Zesde Symfonie vond plaats in de Koninklijke Vlaamse opera van Antwerpen op 29 oktober 1960 door het orkest “De Philharmonie” van Antwerpen onder leiding van Frits Celis.
Luc Leytens (typoscript, s.a.) - SVM