Ga verder naar de inhoud

Ten einde afwisseling in onze galerij van portretten te bekomen, geven we heden het beeld van een vurig Bach-vereerder, een machtig orgel-virtuoos, die een groot deel van zijn werkzaamheid besteed heeft aan het Belgisch muziekonderwijs. Arthur De Hovre bewoont Ledeberg, bij Gent, maar is bestuurder van de muziekschool van Lokeren en tevens leeraar van de orgelklas aan het Kon. Vl. Conservatorium te Antwerpen, waar zijn naam met eerbied en ontzag wordt uitgesproken [1]. Hij werd geboren te Oudenaarde en studeerde eerst aan de normaalschool te Sint-Niklaas, zodat hij weet wat opvoedkunde is. Aan het Conservatorium te Gent werd hij de lievelingsleerling van Tilborghs en op zijn eindexamen bood hij zich aan met een orgelsonate van eigen compositie. Dat had men nog nooit gezien te Gent! Hij behaalde den eersten prijs met de grootste onderscheiding en zoowel zijn leeraars als zijn medeleerlingen voorspelden: "Die De Hovre zal het verre brengen!".

Voor zijn geliefkoosd instrument schreef hij verscheidene merkwaardige stukken, waaronder een Plechtige Marsch en een Preludium en Fuga, die al dadelijk op het repertorium van onze beste organisten verschenen, en die indruk maakten in het Kursaal te Oostende. Aan de virtuositeit wijdde hij nochtans niet geheel zijn bestaan, al speelde hij sommige stukken van Bach sneller en beter dan een groote beroemdheid uit de hoofdstad, en al stellen wij nog heden vast, dat hij meermalen op een orgelwijding de toehoorders in verrukking brengt; ja, onlangs nog heeft hij twee fiere orgel-sonaten voltooid, die hij reeds op eenige plaatsen ten gehoore heeft gebracht.

Na organist geweest te zijn te Lokeren, Ronse en Ledeberg, vernam hij dat de plaats van orgelleeraar aan het Antwerpsch Conservatorium open was gevallen, en dat zij in een prijskamp moest veroverd worden. De Hovre dong mee. Nog heden wordt er over dien epischen prijskamp gesproken. Hij verbaasde de jury door zijn weergalooze techniek en won honderd punten meer dan de tweede candidaat, een triomf gelijk er voorzeker nog nooit een geboekt was geworden! Dat is nu een goede twintig jaar geleden en nog altijd bekleedt hij dezelfde plaats, waar hij elken zomer een keuze van flinkgedrilde organisten [2] op de prijskampen aanbiedt.

Arthur De Hovre is een man met een rijzige gestalte, een kleurig gelaat, verstandige oogen en een open, joviaal karakter, hetgeen eenigszins verwondert als men weet dat hij voortdurend lijdt aan hoofdzeer, meermalen zòò erg dat hij eigenlijk, als toondichter, de volle maat van zijn kunnen niet heeft gegeven. Hij is de nederigheid zelf en het heeft Muziek-Warande heel wat moeite gekost om een portret van hem te kunnen bemachtigen. Hij leidt een afgetrokken leven en schijnt genoeg te hebben aan Bach. Hoe minder er in Gent over hem gesproken wordt, hoe liever hij het heeft. Al is hij een autoriteit voor het uitvoeren van Bach en de andere klassieken, en al zegt hij soms meer met en paar woorden dan gansche verslagen en gansche vertoogen. Nu, Gent is de stad der miskende kunstenaars: dat heeft het genoeg getoond door zijn stug-onverschillige houding jegens Waelput, Blaes en D'Hulst. Om een definitief oordeel over het orgelwerk van De Hovre te kunnen uitspreken, moeten wij de verschijning van zijn groote twee orgelsonaten afwachten. Uit zijn andere compositiën, - meest jongelingswerken, - kunnen wij afleiden dat hij een beslagen en zeer vernuftig fugist is, dat hij zijn thema's met het grootste gemak kan kneden, leiden, uitputten, en dat hij altijd rekening houdt met de middelen, waarover het instrument beschikt. Daarbij hij is geboren met de melodie.

De Hovre heeft ook een reeks mooie liederen op zijn actief, die hem, hoewel hij ze maar als kruimels van zijn tafel beschouwt, een gansch bijzondere plaats in ons Vlaamsch muziekwereldje aanwijzen. Onder zijn wereldlijke liederen gaat onze voorkeur naar Mietje, een onweerstaanbaar succesliedje, naar Scheiding, een roerende bladzij, ietwat in den Grieg-trant, Tranenliedje, schoon als een compositie van Waelput of Blaes, en Wie weet, waarvan het refrein gansche zalen kan vervoeren! Weinig toondichters in België kunnen vier liederen van zulk een gehalte in hun productie aanwijzen.

Wij vermelden slechts twee van zijn kinderliederen: Viooltje, een pereltje, en Laat de kleinen tot mij komen, dat noch min noch meer dan een meesterstukje dient te heeten, maar dat, naar onze bescheiden meening, moeilijk door een kind kan vertolkt worden. Hier bewegen wij op de grens van het "au delà". Tot zijn geestelijke liederen behooren verscheidene melodieën op Gezelle-teksten, evenals zijn mooie Marialiederen, waarin wij het zuiverste, het fijnste, het edelste moeten erkennen, dat wij van hem bezitten.

Met recht wordt De Hovre "de zanger van Maria" genoemd. Vooral de volgende drie nummers verdienen lof: Magnificat, Zuivere Maagd, Maria immaculata. Sedert onze kennismaking met de oude Kerstliederen, hebben wij geen zoeter indrukken van dien aard meer ondergaan. Hier leert men begrijpen dat zingen bidden is. Wie een liedje componeeren kan zoo eenvoudig en zoo innig, zoo schuchter en zoo lief als Zuivere Maagd, - waarin de uitroep, o Maria, gedurig herhaald wordt, - moet om zoo te zeggen de rein-naïeve ziel bezitten van een kind; hij moet de heilige engelen in zijn droomen hooren zingen; hij moet het gelaat der wondere Moedermaagd van dichtbij gezien hebben. Cesar Franck onderteekende hier en daar iets van dien aard, bescheiden klankprentjes met enkele lijntjes en een paar kleurtjes ontworpen. Daarenboven de geestelijke liederen blijken uit te gaan van een gansch persoonlijke esthetiek. Met opzet laat hij de melodieën herinneren aan zekere kerkelijke hymnen, die wij allen kennen. Hij neemt ze niet over, hij schrijft er geen variatiën op, maar bezigt er enkel een walmpje van, een echo, en gaat dan zijn eigen gang. Het eene nummer heeft iets weg van het Ave Maria, het andere van het Magnificat, een derde van de Missa De Angelis, en toch, nergens doet hij denken aan nabootsing of onmacht.

Elders meenen wij een naklank van de vroom-plezante Kerstliederen uit vroeger eeuwen te hooren, letterlijk alsof de schrijver met zijn droomenden geest in de XVe eeuw leefde, alsof hij dagelijks omgang had met monniken en koorknapen, herders en handwerklieden, die zingen, bidden, loven, gewapend met fluiten, schalmeien en rommelpotten. En gelukkig, hij heeft de fout niet begaan zoo maar onverlegen aan de middeleeuwers hun formules en hun procedeetjes te ontleenen, wel wetend dat die dingen maar uiterlijkheden zijn, en dat de kunstenaar moet bouwen van binnen. Ook baart het verwondering, dat die Marialiederen nog niet het dagelijksch brood geworden zijn van al degenen, die naar een tegenhanger van Minne of Servaes in de muziek smachten, of die in de stille winteravonden gaarne oude liederen bij den haard zingen. Wat De Hovre in dat boekje geeft, is eenvoudig en diep te gelijk, middeleeuwsch en toch modern. Hier en daar is het onstoffelijke kunst, overal zielekunst. Van snobisme kan bij hem geen spraak zijn en hij is te fier om een enkelen stap te doen, die op een zucht naar propaganda zou kunnen gelijken. Hij zingt voor zich zelf en voor zijn heilige idealen.

Willen wij onze indrukken nu samenvatten, dan moeten wij zeggen: De Hovre is een mensch die diep voelt en sterk zegt, al is zijn vorm zòò bondig, dat hij zijn noten schijnt te tellen, net of het goudstukken waren. Die soberheid is geen armoede, integendeel: hij zet geen enkel teeken op het papier, of het leeft, het zingt, het bidt, het is vertolking van zielenleven. Zijn taal is die der classieken, beslist gemoderniseerd, maar niet te sterk, en evenals de classieken, streeft hij gedurig naar stijl. Zijn volzinnen, ofschoon melodisch, zijn altijd ernstig en strak. Fierens-Gevaert heeft eens gezegd, dat de verwachte toondichter in Vlaanderen een gevoelsmensch zou zijn, een broeder van onze primitieve schilders. Hadde De Hovre niet heel zijn leven tegen een onverbiddelijke kwaal moten worstelen, wie weet of hij niet een groot deel van de Vlaamsche ziel zou uitgesproken hebben? Door het spannend gevoel, dat hij in zijn liederen weet te persen, werden zij opgemerkt door Madame Brema, die ze, vòòr den oorlog, op verscheidene plaatsen in België en Engeland heeft uitgevoerd.

In een nuchtere en banaliteits-lievenden tijd gelijk de onze, dient het voorbeeld van den strengen Bachist, die zich niet door het gemakkelijke of het buitensporige liet verleiden, die nooit een onrijpe compositie ter markt heeft gebracht, voorzeker stichtend en - laat het ons hopen - ook vruchtbaar te heeten. Wat d'Indy van den waren kunstenaar eischt, "l'amour non égoïste de l'art et l'enthousiasme pour les belles oeuvres", vinden wij bij hem volkomen verwezenlijkt. Zonder zijn geest te sluiten voor de mogelijke regels van een nieuw ars poëtica, staat hij zelfbewust en rotsvast in de woelige branding van den dag, gevoed met het merg der onsterfelijke meesterstukken, aandachtig luisterend naar het heilig orgelgeruisch van het innerlijk leven, minder belust op klinkklank en klatergoud dan op concentratie, spanning, wetenschap, en overtuigd van het oude, eeuwig ware, dat het schamele versje verkondt:
In 't verleden
Ligt het heden,
In het nu wat worden zal.

NOTEN [1] DE FAMILIE DE HOVRE. - Evenals Van Durme en Tinel, behoort De Hovre tot een familie van organisten. Een oergrootvader bewoonde Vloesbergen in Noord-Henegouwen, waar hij op zekeren dag het bezoek ontving van één der leerlingen van Rameau, namelijk op de bekende hoeve, L'Amitié. De reiziger zou zelfs een partituur van den doorluchtige meester in het bezit van den eigenaar gelaten hebben. Daarna heeft de familie De Hovre zich gevestigd te Nederbrakel, tusschen Ronse en Oudenaarde, waar onze Arthur De Hovre muziekles ontving van zijn grootvader, die één der beste organisten van zijn tijd was, en wiens missen een overgroot getal uitvoeringen in Vlaanderen mochten beleven. Een oom heeft, vijftig jaar geleden, een reeks novellen uitgegeven, die opgemerkt werden door Heremans, evenals een reeks volksliederen en alleenspraken, die veel op de Vlaamsche feesten werden voorgedragen. Tot dat getal behoort De blauwe Kiel, later opgenomen in Den Vlaamschen Zanger. Gewoonlijk onderteekende hij Ludwigszoon, omdat zijn vader, een onderwijzer-organist gelijk hij, een Requiem had uitgegeven onder den deknaam Ludwig van Welden, een zinspeling op het dorp Welden bij Oudenaarde, waar hij gevestigd was. De vader van Arthur was organist te Oudenaarde en op zijn ziekbed schreef hij een treurmarsch, die bij zijn begrafenis moest uitgevoerd worden. Een broeder van Arthur is organist te Ledeberg. Een ander is priester en geeft thans de godsdienstlessen aan het Atheneum te Gent. De jongste broeder, een buitengewoon begaafde jongen, vertrok als oblaat naar Transvaal. Een neef is organist te Oudenaarde en schreef verscheidene smakelijk-eenvoudige volksliederen. Een kozijn gaf een Nederlandsche vertaling van Foester's beste opstellen over opvoedkunde en zedenleer, en bestuurt heden het welbekende Vlaamsch Opvoedkundig Tijdschrift. Wij hebben hier dus te doen met een familie, waarin edele traditiën heerschen, waarin het "Exelsior" een leuze blijkt te zijn, en waaraan de kunst en het onderwijs in Vlaamsch België niet weinig verschuldigd zijn. "Die De Hovres zijn knappe mannen!" hoort men in Vlaanderen getuigen.

[2] LEERLINGEN VAN A. DE HOVRE. - Gedurende zijn lange loopbaan heeft hij talrijke organisten en toondichters helpen vormen. Hier dient zijn naam en éénen adem uitgesproken met die van Lemmens, Tilborghs en Mailly. Verscheidene van onze Vlaamsche liedercomponisten, die ons allen dierbaar zijn geworden, zijn door zijn orgelklas gegaan. Wij noemen er eenige, maar drukken op het feit dat die kunstenaars ook lessen van andere leeraars ontvangen hebben, namelijk van L. Mortelmans, die fuga onderwijst. Jef Van Hoof is alom populair geworden door zijn Groeningelied. Swinnen verblijft in Amerika, waar hij talrijke orgel-auditiën houdt. Vòòr den oorlog verwierf Papen grooten bijval in het Cristal-Palace te Londen. Van Rooij veroverde, met algemeenheid van stemmen, een plaats van organist te Venloo, de schrijver der mooie Pax-partituur, is een flinke belofte voor morgen. Verhoeven vestigde aller aandacht op zijn persoon, door zijn Liederen van ingetogen stemming. Veremans heeft veler harten gewonnen met zijn zangerige melodie, Vlaanderen, Bogaerts van Lier en Verreydt van Diest onderteekenden verdienstelijke volksliederen. Verscheidene leden van de kunstminnende familie Verrees te Turnhout hadden De Hovre tot leeraar, D'Hooghe, organist te Antwerpen, staat bekend als een geestdriftig Bach-vereerder. Uit Schampaert zal wellicht één onzer degelijke toondichters groeien. Veel andere namen blijven hier onvermeld, omdat zij ons ontsnappen. Dat tot nog toe voor een gezagvol muziekpedagoog, gelijk De Hovre, niet een schitterende bevordering kon gevonden worden, mag voorzeker bevreemdend heeten!

N.N.: Arthur De Hovre, in: Muziek-Warande, jrg. 1, nr. 11, 1 november 1922, p. 241-244.