Ga verder naar de inhoud

Paul Gilson aanzien wij als het hoofd der huidige muziek-expressie in Vlaanderen, - wat hij feitelijk ook is voor heel het land. Daarom nu wil het Vlaamsch Tijdschrift De Muziek-Warande in het eerste nummer en met deze regelen, hulde brengen aan den Meester; hulde die, dankzij klein-landsche bekrompenheid en afgunst, niet is wat ze zou moeten zijn: algemeen en een apotheose van hartelijke sympathie en eerbiedige waardeering.

De zoete voldoening is hem nochtans gegeven, - voldoening waar weinige groote mannen, die zoo als hij van een even-voorgaande generatie, op kunnen wijzen - dat heel het jongere geslacht, dat beweegt op het hoogere plan van het muziekterrein in ons land, in hem dèn Meester begroet, en bewonderend naar hem opziet en blijft opzien, wat vooral opvallend is in een tijd zooals deze, waar het ultra-modernisme van een Stravinsky, een Malipiero en een Satie de geesten aan het beroeren is. En dàt, dat is voor een kunstenaar het hooge bewijs, dat zijn invloed op zijn tijd van doorslaanden, genialen aard is, want: niet de bewondering van het groote publiek geeft de echte waarde aan van een groot man, maar wel de erkenning en de eerbied van de opkomende generatie-in-zijn-tijdvak.

Tegenover het superieure in het werk van Paul Gilson staat alle pogen tot gebrek-aan-eerbied-en-waardeering stil, zooals tegen een immense graniet-rots zelfs de meest woeste baren gebroken in schuim uiteenspatten. Dat werk is niet van een strooming, niet van een mode: zijn werk staat boven allen schijn van uiterlijkheid of toegeven aan wat ook. Zijn werk is van hem, zijn werk is modern. Zelfs zij, die in de jonge school bepaald buiten het specifiek-technische van zijn kunst staan, vinden in zijn werk dàt wat in hen bevredigt den eeuwigen dorst en eeuwigen drang naar hooge kunstwaarde en edele inspiratie.

Het werk van Gilson is sober, edel en krachtig. Sober in de lijn van zijn melodisch beweeg, dat alle banaliteit uitsluit (cf. o. m. - het motief waarmede de klarinet de Sinfonische Variaties inzet) - sober in de in-doch vol-gehouden warmte van zijn koloriet (zie "Prinses Zonneschijn" voor wat compositie, harmonie en orchestratie betreft; - zie ook Het Afscheid uit La Mer). Edel in het concept van het motief, edel van inspiratie. Die voornaamheid ligt over heel zijn kunst, van de Elaine-liederen en het eenvoudige Moeder tot in het complex van zijn groote, sinfonische werken. Krachtig, rythmisch-krachtig is zijn werk en van een bewuste kracht. Zich gevend laten gaan en bewust meester blijven over het ontketende, is wel de hoogste kracht: en die bezit Gilson eenig, boven al onze andere componisten. Hij is dan ook vooral sinfonist.

Deze korte typering zouden we veelvuldig kunnen toelichten en afzonderlijk bestudeeren met hier een overvloed van fragmenten tot staving van 't vooruitgezette te ontleden, doch dat laten we liever aan elkeen naar eigen keuze uit de werken over; dat zou trouwens gansch een boek vragen. In het voorbijgaan weze hier dan ook erop gewezen, dat wij in ons land, het land van de onvervulde beloften, hierin ook weer het monopool houden van het te-kort aan boeken over onze groote musici. Russen, Franschen, Duitschers, alle volkeren bezitten een muziekliteratuur, doch Benoit, Tinel, Gilson en anderen hebben zelfs nog geen ernstige studie over hunne kunst gekregen, laat staan een volledig werk. Het boek van Herman Baccaert over Peter Benoit dient hier natuurlijk aangestipt, doch het handelt alleen over Benoit als kampioen der nationale gedachte. - Paul Tinel is bezig aan een groot Fransch werk over zijn vader.

Gilson is vòòr al het andere een sinfonist, onze groote sinfonist, en als dusdanig is hij onze onaantastbare en geniale vertegenwoordiger in de algemeene muziekwereld. Chant et Danse des Matelots uit La Mer met zijn sterk rythme, heel dat sinfonisch poëma ten andere, het laatste deel van het eerste bedrijf uit Prinses Zonneschijn: de betooveringscene; het finaal van de Sinfonische Variaties, zijn van een orchestrale beteekenis die geweldig is. In Gilson's persoonlijkheid ligt er een dubbele kracht: één die er een is van ontzaglijk scheppingsvermogen en de andere, die is van zoo breed een eruditie, dat ze heel het muziekleven omvat. Zijn technische onderlegdheid doet hier des te meer aan, daar vooral bij ons het oppervlakkige er-maar-over-heen praten of schrijven steeds hoogtij gevierd heeft.

Een overkostbaar product van ware en diepe kennis is: Le Tutti orchestral, étude analytique et documentaire de la dynamique orchestrale. Die studie - hij schreef er verschillende, o. a. "over de paralleele kwinten", - geeft zoo goed Gilson's persoonlijken en klaren kijk op de dingen en de wondere geheimen van het orkest weer. Richard Strauss, in de marginale aanteekeningen, die hij schreef uit het Traité d'orchestration van Hector Berlioz, gaf enkele zeer belangwekkende bijzonderheden over het moderne orkest; Gilson gaf ons in zijn Tutti orchestral een concreet, van een niet te schatten waarde, overzicht van wat een componist dient te weten bij het aanwenden van het moderne orkest. Het voldeed aan een groote behoefte, vulde een waar tekort aan en toont de breede belezenheid van den Meester en het op de hoogte zijn van het Europese orkestleven.

Het valt buiten den omvang van dit inleidend artikel - dat geen studie mocht zijn - verder in te gaan op één zijner muzikale werken; het volsta dan met enkel een schets te geven van wat Gilson ons schonk tot op heden. Paul Gilson is geboren te Brussel, 15 Juni 1865. Self-made man, zooals groote kunstenaars, was in hem dan ook die intuïtieve kracht, die hem later tot een zoo eigenaardige, natuurlijk-sterke persoonlijkheid deed groeien. Van af 1886 volgde hij officieel, een drietal jaren, de leergangen op het Conservatorium te Brussel, waar hij dan met zijn cantate Sinaï in 1889 den prijs van Rome behaalde. Tien jaar later werd hij leeraar voor harmonie benoemd aan datzelfde Conservatorium en in dezefde hoedanigheid te Antwerpen in 1904. Daar waren dan ook snel de vierkanten gekend, die hij trok rondom de plaatsen in harmonie-werken, die nu bepaald niet "harmoniseerden (!)". Bij Tinel's dood werd hij algemeen opziener over de muziekscholen van het Rijk, ambt dat hij nu weer daadwerkelijk vervult. Leverde vòòr den oorlog geregeld muziekkritiek in Le Soir, nu in het dagblad Midi, schreef zelf libretto's.

In 1892 verscheen zijn uitgebreide sinfonische schetsenreeks, La Mer, naar een gedicht van E. Levis, en uit vier deelen bestaand: I. Opgaan van den dag over de zee; II. Het Matrozen-feest en Dans; III. Het Afscheid; IV. In Zeetempeest-ondergang. La Mer, dat een meesterwerk is, eenig in zijn soort, heeft hem attacca subito een wereldroem bezorgd. Wanneer men, 't vorige jaar, bij de groote drieweeksche Mahler-feesten onder Mengelberg te Amsterdam, ook een werk uitvoerde van de markantste componisten-figuur uit elk land, is het Gilson geweest, die van hieruit geroepen werd. Men heeft bij ons slechts een flauw begrip van de wereld-beteekenis, die de uitvoeringen in het Concertgebouw te Amsterdam dragen; al wat de wereld telt aan groote kunst wordt daar uitgevoerd, alle uitstekende en hoogstaande componisten en virtuosen uit alle landen zonder onderscheid komen daar op het podium.

Gilson's productie is overvloedig. Voor orkest schreef hij nog, buiten werken van kleineren omvang, de Schotse Rhapsodie, de Fantaisie op Canadeesche wijzen, de Sinfonische Variaties, een Fantaisie-Scherzo, een werk voor kopers alleen. Een veertigtal Liederen (o. a. Claribella) waarvan er slechts tien zijn uitgegeven, stukken voor snaartuigen, voor piano, (Kleine Suite, A la Jeunesse, Drie Preludieën, en laatst een Suite-Nocturne). Dan: Francesca da Rimini voor soli, koren en orkest; verschillende gelegenheidscantaten; voor Dendermonde o. a. op het motief van het Ros Beiaard; voor de opening der Brusscelsche tentoonstelling in 1897, ook op Oud-Vlaamsche liederen gebouwd, enz. Tooneelwerken, lyrische- en muziekdrama's, balletten: Le Démon (lyrisch drama), Daphne, La Captive (ballet), Rooversliefde, Prinses Zonneschijn, Zeevolk, de scene-muziek voor Alvar en Liefdebloem en onlangs nog die voor Kees Doorik, naar den roman van Georges Eeckhoud. Op een der Ysaye-concerten wordt dit jaar één zijner Ballades Françaises (gedicht van Paul Ford) met orkest uitgevoerd. Van die Ballades zijn er ook enkele voor gemengd koor a capella geschreven en met Vlaamschen tekst verschenen.

Uit piëteit - dat typeert Gilson te voeten uit: open hart en open geest voor alle kunstrichtingen zoo, oudere als heel-nieuwe - zette hij de omwerking voort van Blockx' Uylenspiegel, waarin deze door den dood verrast werd. Zoo kwam dat zangspel voor op den Munt te Brussel in het voorbije seizoen, echter zonder dat deze edelmoedige kunsttransfusie bekend gemaakt werd. Laatst verscheen nog van hem (uitgever: Pletinckx, te Brussel) een Solfège over de maatveranderingenen onsymmetrieke maten (middelbare en hoogste trap) en er ligt nog een gecondenseerde harmonieleer, klaar, die kortelings verschijnt.

Paul Gilson is niet alleen het hoofd der huidige, doch ook de vader der jongere muziek-expressie in Vlaanderen en in het land. Benoit is het genie-figuur geweest, dat de Vlaamsche muziek heeft doen herleven, weer opstaan uit haar honderd-jarigen slaap; de kampioen der nationale gedachte in de muziek, die de bevrijdende en levendmakende daad heeft gesteld voor onze Vlaamsche muziek: Benoit heeft het bewijs geleverd, en hij heeft dat gedaan zooals Wagner het deed voor Duitschland en de Vijf Russen het deden voor hun land, dat bij ons ook een muzikale kunst ontstaan kon op eigen grond, naar eigen aard en uit eigen psyché bewegend, die wedijveren zou met die uit alle andere landen; Benoit heeft eveneens de bron van het volkslied weer aan 't wellen gebracht. In dat teeken beschouwd, komt het Benoit-figuur tot zijn volle recht en wordt zijn beteekenis klaar afgelijnd. Tinel, de zoogenaamde neo-klassieker, is feitelijk onze eertse groote klassieker geweest, daar we, juist wegens het verval onzer muziek tijdens de klassieke periode, op geen ander roemen kunnen.

Doch de kracht, die de jonge Vlaamsche muziek, zich ontwikkelend, deed groeien, is Paul Gilson. Na Benoit en Tinel is onze muziek stilaan de evolutie gaan doormaken, die, vòòr haar, reeds werd doorgemaakt in de andere Europeesche landen. Waarom vòòr haar? Stellig is dat te wijten aan het verval, waaronder ze zoo lang als dood is blijven liggen, zooals dat overigens voor heel ons kultuurwezen het geval was, wat nogmaals bewijst, hoe sterk de nationale kultuur verbonden is met den bloei der nationale taal. Zoo is òòk onze muziek zich vooral gaan wenden naar den sinfonischen, instrumenteelen en scenischen kant uit: de mentaliteit veranderde, evolueerde, en in de laatste tijden stapte de jonge generatie er beslist en dapper op los, wat dan hoogst opwekkend-stemmend is, daar we nog steeds te achterhalen hebben. Welnu: Paul Gilson heeft daartoe den stoot gegeven. Paul Gilson is nog immer onze krachtigste persoonlijkheid. Paul Gilson is het hoofd der jonge muziek in Vlaanderen, die internationaal van kultuur doch nationaal van geest is.

Meulemans, A.: Paul Gilson, in: Muziek-Warande, jrg. 1, nr. 1, 1 januari 1922, p. 3-6.