Ga verder naar de inhoud

[De bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium is in het bezit van een map met belangrijke documenten van de Antwerpse componist en operadirecteur August L. Baeyens. De map bevat o.a. typoscripten van operavertalingen die Baeyens voor de Koninklijke Vlaamse Opera maakte (Delibes, Giordano); krantenknipsels, foto's, en een autograaf manuscript van het tweede deel van De ring van Gyges. Ook onderstaande tekst komt uit de map. Het betreft een artikel van de Antwerpse componist en musicoloog Gustaaf Van Etsen over Baeyens' Concerto voor altviool, een werk uit 1956.]

Wat de altviool betreft, bestaat er voor een componist geen lastiger opgave dan het schrijven van een concerto, dat ten volle beantwoordt aan de eisen van het genre. Daargelaten, dat de degelijke instrumenten eerder zeldzaam zijn, omdat ter wille van de speelbaarheid het formaat te klein wordt gekozen voor de tessituur welke de afstand van de viool naar de cello overbrugt, is het donkere timbre van aard om gemakkelijk te worden gedomineerd door het begeleidend orkest.

Aug. L. Baeyens heeft zich door die moeilijkheden niet laten afschrikken en als uitstekende altist, vertrouwd met alle mogelijkheden van het instrument, en daarbij een magistrale orkestreerder, slaagde hij er in een altoconcerto te scheppen zoals er in de hele alto-literatuur geen half dozijn te vinden zijn. Tot het gemakkelijkste middel om de moeilijkheden te ontwijken, heeft hij zijn toevlucht niet genomen. Het bestaat er in het leeuwenaandeel voor te behouden aan de uitgebreide symfonische passages die af en toe worden afgewisseld met alto-soli zonder quasi enige begeleiding. Hoewel zijn orkest bestaat uit een dubbele bezetting van fluit, hobo, klarinet, hoorn, trompet, trombon, plus pauken, slagwerk en snaarkwintet, blijft de alto doorlopend aan het woord. Vanzelfsprekend wordt daarbij weinig beroep gedaan op de kopers en zelfs de snaren werden wegens hun verwant timbre met grote omzichtigheid gebruikt. Maar des te rijker aanwending vonden de houtblazers, natuurlijk de fluiten incluis.

Zelfs van een orkestrale proloog is er geen kwestie. Het eerste deel, een Moderato assai, opent met een kloeke alto-volzin, waarvan een der kernachtige figuren een voorname rol speelt in de verdere ontwikkeling. In de loop van dit deel komt een phase voor, welke volkomen waardig is van de componist, die in het aanvangsdeel van zijn vijfde symfonie de overheersende rol verleende aan de alto's, met wegcijfering van de violen. Een glorieus lyrische zang wordt gevolgd door een rhythmisch fel opgedreven climax dat voert naar een lastige maar werkelijk brillante cadenza, om te sluiten met een uitgesproken diminuendo.

Het tweede deel, een Larghetto expressivo begint met een innige declamatie voor alto zonder begeleiding; zeer discreet gehouden en met uitgesproken beschouwend karakter. Het ontwikkelt zich tot een juweel van harmonische weelde en subtiele kleur. Terloops willen we er bijvoegen dat de toondichter, spijts zijn modernisme, niet schuwt om tonaal te blijven waar het wezen van zijn schepping zulks vereist.

Zonder onderbreking sluit het derde deel bij het vorige aan. Het is een Allegro waarin door opeenvolgende aanlopend verbluffend geweldige steigeringen worden verwezenlijkt dank zij fantasievolle rhythmische figuren. Daarbij wordt van de altist een virtuositeit gevergd, welke het voorrecht blijft van het virtuozendom der internationale klasse. Maar de artist welke superieure technische onderlegdheid verenigt met een sterk viriel temperament, kan met dit mild geïnspireerde, bravoervolle opus triomfen beleven, welke met geen andere alto concerto, met uitzondering van dat van Bartok, te bereiken zijn.

Van Etsen, G.: Een Alto-Concerto, nieuwste schepping van Aug. L. Baeyens, in: Het Antwerps toneel, jrg. 54, nr. 23, 1956.