Ga verder naar de inhoud

Op Goeden Vrijdag van het jaar 1934 is Kanunnik Frans VERHELST te Leuven de eeuwige rust ingetreden. Geboren op 1 Augustus 1853 te Lier, waar zijn vader de letterkunde en de wiskunde onderwees, vóór zijn professoraat in het Sint - Lodewijksgesticht te Brussel; priester in September 1877, dokter in wijsbegeerte en baccalaureus in godgeleerdheid van Rome; licenciaat in wetenschappen van Leuven, doceerde priester VERHELST wiskunde, wetenschappen, kunstgeschiedenis, muziek en godsdienst: acht jaar in Sint-Bonifacius gesticht te Elsene, vijftien jaar in Sint-Jans Berchmanscollege te Antwerpen, vijf en twintig jaar in het H. Hart gesticht te Linthout, in de Dames de Marie te Ukkel en te Schaerbeek. Een hartziekte dwong den leeraar, tot kanunnik van Mechelen bevorderd in 1927, aan het onderwijs te verzaken. Hij trok zich terug in de hoogeschoolstad waar hij de laatste zes jaar van zijn leven te nutte maakte met het komponeeren en het uitgeven van menig hoofdwerk over godsdienst. In de laatste weken had hij het plan opgevat van een Catechismus voor Intellectueelen. Bezorgd om wiskundige en wetenschappelijke nauwkeurigheid in de uiteenzetting van de dogma's en van de zedenleer, wou hij een helder en nauwkeurig handboek.

Musica Sacra heeft bijzondere redenen om de gedachtenis, de leering en het werk van dezen nederigen, godvruchtigen en talentvollen priester te vereeren. Hij was een pionier voor de heilige zaak van onze kerkmuziek, een voortreffelijk komponist, een uitmuntend medewerker aan ons bisschoppelijk tijdschrift voor gewijde muziek.
In haar verslag over den Dag voor kerkmuziek, ingericht te Antwerpen op Paaschmaandag 1903, door priester VERHELST, noemde Musica Sacra dengene die er de ziel van was “een al te nederig werker, uitstekend muzikant en ware kunstenaarsziel”[1].

IN April 1904 richtte. de ijverige leeraar in de hoofdkerk een triduum in van Uitvoeringen van godsdienstige muziek. De voorbereiding tot dit Kongres legde de eerste banden tusschen priester VERHELST en Eqgar TINEL: van een eenvoudige briefwisseling kwam het weldra tot heelemaal vriendschappelijke
Betrekkingen.
Drie jaar later smeekte TINEL priester VERHELST om aan Musica Sacra muziekbijvoegsels te geven. TINEL vond in de komposities van zijn nieuwen vriend “een stijl vol wijding en bevalligheid... bij uitstek godsdienstig, hoe eenvoudig , hij ook weze, en misschien juist dáárom.”
Hij oordeelde dat het Quantum in cruce, sedertdien verschenen in Musica Sacra, nummer 5 van den jaargang 1907-1908, “heel, heel mooi” was en de meester prees er den sierlijken schrijftrant van. “En hier", schreef TINEL aan den komponist, "neemt de bevalligheid van den schrijftrant niets weg van de strengheid van den stijl; deze wordt er zelfs door versterkt: 't is licht op sobere en scherpe lijnen."[2]

TINEL “hield” van die muziek; waarin hij een mannelijke welsprekendheid en een buitengewoon communicatieve warmte vond, zonder eenige meisjesachtige schuchterheid.[3]

Jozef RYELANDT, leerling van den Mechelschen meester, prees op zijn beurt den stijl van VERHELST als “zeer gekuischt, behendig in zijnen eenvoud en zuiver liturgisch”. Men kan het met hem eens zijn waar hij oordeelt dat de inspiratie “geen hooge vlucht neemt”, maar men moet toegeven dat ze veel bijwint in de gedeelten waar ingetogenheid overweegt... iets wat aan allen niet gegeven is.[4]

Het is een onloochenbaar feit dat het muzikaal werk van Kanunnik VERHELST boeit door zijn hoedanigheden van eenvoud en godsdienstigheid. Hoeveel oksalen van Europa en van andere werelddeelen zingen zijn Missen en zijn Motetten niet? Ik zou niet bevreesd zijn te verzekeren dat zijn werk in die middens voortleven zal. De betrekkelijk groote verkoop van de muzikale bijvoegsels die de nieuwe reeks van Musica Sacra gewijd heeft aan de kompisities van Kanunnik VERHELST is daar, om deze overtuiging op bijzondere wijze te bevestigen. De goede kanunnik was overigens van een zeldzame en voorbeeldige nederigheid daar waar het zijn eigen komposities gold. “Ik doe dat na mijn avondmaal,” zei hij eenvoudig weg. Hij had niets weg van den propagandist of den verkooper van eigen werk. Bij den avond van zijn leven, en daar hij zelf zijn muzikale werken niet meer kon herzien noch de proeven van zijn bijvoegsels bij Musica Sacra kon verbeteren, verzocht hij de opstellers dat te regelen gelijk zij het goed vonden.

Wat ándermans muziek aangaat, hij beoordeelde die volgens het geval met een onverbiddelijke strengheid of met een bemoedigende sympathie. TINEL roemde de flinke klappen die hij uitdeelde, begroette zijn bibliographische hekelschriften en schreef hem dan: “Dat is kranig! Bravo, Juvenalis”.[5]
Maar wanneer een opkomend talent als dit van een priester VAN NUFFEL schuchter zijn werk ging voorleggen aan den strengen meester die door allen, een twintigtal jaren geleden, gevreesd werd, dan wist hij al de waarde te onderscheiden van een stijl die alreeds de zijne niet meer was, en dan voorspelde hij de schitterende toekomst van den lateren opvolger van TINEL aan het hoofd van onze Interdiocesane Kerkmuziekschool. En toen later het zangkoor van Sint-Rombouts ontstond, ging de vreugde van priester VERHELST bij deze onvergelijkbare verwezenlijking gepaard met het gevoel van den grootvader of den profeet : Nunc dimittis ... quia viderunt oculi mei.

IN 1906 was het dat TINEL om de regelmatige medewerking verzocht van priester VERHELST aan het orgaan van de Interdiocesane Kerkmuziekschool. De bijdragen, verslagen en bibliographische ontledingen die hij er gedurende acht jaar liet verschijnen, dragen den stempel van gezond verstand en verfijnden smaak. Bijdragen als deze gewijd aan De opvoeding van de kinderstemmen[6] verdienen opnieuw gelezen en in brochuurvorm uitgegeven te worden. Het onderwerp was overigens een van de duurbaarste voor het hart van den muzikalen apostel die meer dan een zangschool voor koorknapen oprichtte, zooals het kleine zangkoor van Sint-Jans Berchmanscollege, waar ik het geluk had mijne eerste studiejaren door te brengen, onder zijn sympathieke en onvergetelijke leiding. De fijnste ontleding die we kennen, van het Nombre Musical, door Dom MOCQUEREAU, is wel deze, door priester VERHELST in onderhavig tijdschrift zelf gepubliceerd.[7] De Gregoriaansche kwestie ook lag den goeden priester nauw aan 't hart, die er reeds aan dacht de Benediktijnsche uitgaaf te zingen, lang vóór de-richtlijnen uit Rome. Hij wantrouwde nochtans de boeken, “waarin dat allemaal geschreven stond” en oordeelde dat in alle kunst de goede smaak de overhand moet hebben, het Gregoriaansch gebied incluis.

Wanneer, na de beproeving van I9I4-I9I8, Musica Sacra eindelijk weer verschijnen kon in 1927, wou priester VERHELST welwillend verzekeren dat hij er zijn laatste geesteskrachten aan wijden zou. Het eerste nummer van de nieuwe reeks bevat een nieuwe uitstekende bijdrage “Voor onze Hoogzalen”[8], betiteld in de Fransche uitgave : “Pour la création de bonnes maîtrises”.

Hij besloot ze met deze regels, de laatste die hij over de gewijde muziek schreef: “Als besluit van deze aanmerkingen uiten wij den wensch dat de oude zangkoren die vroeger de trots onzer steden en de wieg onzer vlaamsche meesters waren, in ons land zouden herleven. De vokale kunst moet met de instrumentale gelijken tred houden. Niet enkel de orgelist, ook het zangkoor
weze degelijk!
“In onze conservatoria, die vele landen ons benijden, heeft het huidige België den geest der oude Nederlandsche school weten in eere te houden. Waarom zou de Kerk hier te lande niet kunnen beschikken over conservatoria van kerkmuziek, waar de echte geest van het gezongen gebed tot zijn recht zou komen door het vormen van uitstekende vertolkers en het aankweeken van scheppende eerste-rang-krachten ?
“Er zal veel vreugde heerschen in onze heiligdommen, wanneer de geloovigen, die den luister van Gods huis liefhebben, hunne wenschen in vervulling zullen zien komen.” (Uit de Nederlandsche uitgave) .

Het betreurde Belgische tijdschrift Durendal bevat talrijke bijdragen van kanunnik VERHELST over de gewijde kunst, schilderkunst of muziek. De kanunnik was inderdaad een uitstekend kunstkritikus en de schilderkunst kende geen geheimen voor dengene die met evenveel talent het penseel van den schilder en de pen van den komponist of den schrijver hanteerde. Het programma van Durendal was volgens het getuigenis van den priester, “aan te toonen door feiten dat de katholieke mentaliteit niet noodzakelijkerwijze ongevoelig is voor kunstzaken”[9]. Het mocht op de volle sympathie van den priester-estheet rekenen. De kruistocht voor de godsdienstige muziek vereenzelvigde zich met het leven zelf van den kanunnik. Volgaarne zou ik de leering van mijn diep betreurden meester in de muzikale en godsdienstige kunsten, evenals zijn edel leven, waarin de wreedste veronachtzaming met de volledigste verloochening gepaard ging, willen samenvatten in deze bladzijde uit Durendal, geschreven na de muziekfeesten te Brugge[10]:

“Helaas! De groote oorzaak van al die ellende is dat dezen die er zouden kunnen en moeten aan verhelpen, er niet bewust van zijn en er zich niet om bekreunen, ik bedoel de leden van de Geestelijkheid. De eenen verliezen de belangstelling voor de zaak, uit apathie, bloohartigheid of onwetendheid. De anderen staan bepaald vijandig tegenover iedere poging tot hervorming, daar hun muzikale smaak van kindsbeen af vervalscht geworden is. Eenige zeldzame enkelingen verweren zich wanhopig te midden van dien reusachtigen oceaan van onbeschaafdheid, waarin ze ten slotte ondergaan, tot groote vreugde van hun konfraters, die er niet van houden dat men zich van de massa onderscheidt.
“Ten andere, het feit dat ik vaststel, en dat onloochenbaar is, raakt niet aan het prestige van den priester… Zijn wetenschap en zijn deugd stellen hem hoog genoeg in eenieders aanzien, opdat hij niet zou verkleind zijn, wanneer wij zijn minderwaardigheid inzake kunst beweenen. Maar een ander feit is het tevens dat de lotsbestemming van de godsdienstige kunst noodzakelijkerwijze ondergeschikt is aan den graad van artistieke ontwikkeling van de geestelijkheid.
“De invloed van het midden is beslissend voor den muzikalen smaak die doorgaans in de seminaries en colleges heerscht.
“Het gaat met de muziek gelijk met al het overige: de eerste opleiding is doorslaggevend; het vergift dat men inzuigt op het oogenblik dat de esthetische smaak zich vormt, wordt maar zelden meer weggewerkt.
“Het eenige doeltreffend middel zou bestaan in de vorming van den goeden muzikalen smaak in het seminarie en in het college.
“Leeren we aan de jonge mannen (de weldoende genieën) lief te hebben ; wij zullen aan hun leven een lichtstraal van ideaal bijgebracht hebben, die we niet versmaden mogen. En met éénen slag zullen we ook die herleving van de godsdienstige muziek voorbereid hebben, waarnaar we zoo vurig verlangd hebben.”

Rust thans in vrede, duurbare en heilige Meester. Wij zullen de heilige wacht optrekken rondom uw nederig graf. In onze handen zullen wij de gewijde toorts dragen die gij ontstoken hebt, tot op den dag dat een nieuwe jeugd ze op haar beurt zal overnemen. De hooge en heilige zaken waaraan gij uw lange en vruchtbare dagen hebt gewijd, zijn eeuwig gelijk de Kerk die zij verlangen te dienen.

Dom Jozef KREPS.
(Vertaling EM. G.).
Bron: Musica Sacra, jrg. 41, nr. 2, juni 1934, p. 94-100.

[1] Musica Sacra, XXII, 1903, blz. 86.
[2] Cfr. mijn artikel: Kanunnik Verhelst, apud "Musica Sacra " XXXVI. blz. 132.
[3] Ibidem, blz. 133.
[4] Durendal, XVI (1909), bl7:. 764.
[5] Cfr. mijn artikel : Kanunnik Verhelst, apud cc Musica Sacra ", blz. 129.
[6] Musica Sacra, XXV, (1901), blz. 28; XXVII (1907-1908), blz. 36.
[7] Musica Sacra, XXVIII (1908), blz. 6-9.
[8] Musica Sacra, XXXIV (1927), blz. 27-30 (Fransche uitgave) en blz. 75 (Nederlandsche uitgave) .
[9] Durendal, XVI (1909), blz. 87.
[10] Durendal, IX (1902), blz. 541-44.