Ga verder naar de inhoud

Terwijl het muzikale Vlaanderen dezer dagen het afsterven herdenkt van een onzer grote musici, Edgard [sic] Tinel, zowat veertig jaar geleden, vernemen we thans het droevig nieuws over het ten hemel gaan op 28 October, omstreeks 7 uur in de ochtend, van Toondichter Jaak Opsomer, Tinels zeer gewaardeerde en geliefde oud-leerling.

De naam Opsomer behoort sinds jaren de Vlaamse schilder- en muziekkunst toe. Het afsterven van de musicus zal te Lokeren vooral, doch ook in eigen artistieke kringen, een leemte scheppen en herinneringen oproepen aan een man die rijke talenten als scheppend en dienend kunstenaar ononderbroken het eigen volk liefdevol heeft aangeboden. Doch ook als edel mens zullen thans velen bekennen, hoe hij én aristocraat én barmhartige Samaritaan was, hoe hij de verzoenende geest en de steunende vader was voor veel jonge musici, hoe hij in tijden van nood, voor de schamelste onzer volksgenoten en voor vele troostelozen, een materiële en morele steun was; hoe hij de bewust op het achterplan blijvende werker en raadgever was, een levende incarnatie van de leuze "het goede dienen". Toondichter Opsomer, de goede en trouwe, was de steeds bereidwillige helper, ongeteld en in moeilijke omstandigheden. Hij deed het uit beginselvastheid en uit een ingeboren goedhartigheid.

Jaak Opsomer werd geboren te Lier op 5 November 1873. Artistieke gaven ontpopten zich vroegtijdig toen hij leerling werd van het Lemmensinstituut te Mechelen en van het Conservatorium te Brussel. Als schitterend student koesterden destijds te Gent zijn medestudenten reeds een "verering" voor de gewiekste orgelist uit de klas van Meester Tilborghs. De wijze lessen van de geleerde Samuel in de contrapunt- en fuga-leer lieten hun heilzame invloed niet lang op zich wachten vermits de "student-componist" toen reeds menig lied neerschreef, dat bijval kende en getuigenis aflegde dat hij vakkundig onderlegd was. In 1896 werd hij met verschillende prijzen bekroond. Aug. De Boeck en Tinel hebben hem met de compositiekunst inniger vertrouwd gemaakt.

De wisselvalligheden van modes en experimenten in de kunststromingen hebben niet veel invloed nagelaten op zijn ontluikend scheppend vermogen, omdat hij als vakkundig musicus het vluchtige en het wankelbare intuïtief aanvoelde in veel cerebraal geknoei. Bezieling en scheppen uit innerlijke noodzaak waren zijn artistiek leven door de impulsen die spontaneïteit en natuurlijkheid in de hand werkten. Het leek hem een onaanvechtbare waarheid, dat de musicus een roeping te vervullen had en dat scheppen de sprankel der levendigheid moet ontlenen aan dichterlijke bezieling.

Lokeren werd zijn tweede vaderstad, want ruim een halve eeuw was hij er de graag geziene burger, leraar en organist. Zowat 20 jaar zat hij aan de orgelbank om er te spelen voor de Heer, con amore en met improvisatorische veelzijdigheid. In 1919 nam hij als zodanig ontslag om, naast de zakelijke beslommeringen van een bloeiende handel, de Muzen te kunnen dienen als "componist".

Veel heeft hij geschreven, méér dan velen weten en vermoeden. De boekenkasten in zijn studio zullen nog tientallen "posthume-werken" als tot op heden nog onbekende bloemen voor het nageslacht openbaren.

Zijn hoofdverdienste ligt op het terrein van het volkse lied en van de niet te druk bezette orkestrale composities en instrumentale stukken. Vele van zijn liederen werden volksbezit. De melodie is er eenvoudig, gaaf en "zingbaar". De vorm sober en de begeleiding vakkundig gemotiveerd en verfijnd, zonder hoge eisen te stellen aan de muziekliefhebber. Stemmingen en raakheid in expressie en schilderende bedoelingen strelen het gemoed. Uit een rijke liederenschat primeren stukjes als: - e.a. Lentelust! - Verzuchtingen - Avondgebed - Den Avond zijgt als Zegen - Het Godslampke - De Zeeldraaier - Op den Weefstoel - Peetje - Pier de Mandemaker - Broeder Kok - Klein Moederke - Huwelijkslied e.a.

Opsomer wist zijn tekstdichters te kiezen in figuren als René de Clercq, H. Broeckaert en L. Lambrechts. Doch ook het kunstlied was hem even lief en menig artistiek gestyleerd lied heeft hij later met een vinnige orkestrale bewerking verrijkt, o.a. het Magnificat van de Kloosterling, met de groots zich ontplooiende zinvorming; het mannelijke Ik ben van den Buiten en Het lied van Bacchus. Naar vorm en inhoud componeerde hij een reeks gevarieerde werken voor allerhande bezettingen en instrumenten: dansen, andante's, concertstukken, ouvertures, balletten (Karnaval en Pan), opera's, motetten, met folklore-elementen en pittige geestigheid gekruide orkestwerken, cantate's voor verschillende feestvieringen, enz. Hoe dikwijls hebben ze niet weerklonken in onze schouwburgen en concertzalen van stad en dorp?

Aan zijn oeuvre zal men nooit het verwijt kunnen toeschrijven, dat het afgestemd was op uiterlijke schijn. Het melodieuze element en de klare, klassieke harmonie schragen er een gevoelsleven dat slechts oprechtheid als hoogste norm erkent. Met de romantische innigheid en de ongekunstelde zangerigheid van zijn kunst, in een eenvoudige vormentaal gesublimeerd, zullen velen - en het echte Diet vooral - zich bij de uitvoering ervan nog aangenaam kunnen vereenzelvigen, omdat in kleur- en klankbeeld van zijn oeuvre én de edele mens én de dienende kunstenaar zo harmonieus naar de volkse psyche staan geörienteerd.

P. Nuten

Nuten, P.: In Memoriam toondichter Jaak Opsomer, in: De Standaard, 30 oktober 1952, (knipselmap O 3453, Letterenhuis, Antwerpen).