Ga verder naar de inhoud

[De Nederlander Willem Nicolaï (1829-1896) was behalve componist, dirigent, pedagoog en organist ook hoofdredacteur van het tijdschrift Caecilia, waarin hij met veel kennis van zaken berichtte over het concertleven in Nederland en daarbuiten. Ook Vlaamse muziek bracht hij ter sprake, zoals blijkt uit deze recensie uit 1888, waarin hij verslag doet van het liedrecital dat componist Gustave Huberti en diens schoonbroer Emile Blauwaert - de eerste 'Lucifer' - gaven in Amsterdam. Blauwaert was de "beroemden barytonzanger", die het net als Ernest Van Dijck tot in de intiemste kringen van Bayreuth schopte. Zijn interpretatie van Gurnemanz in Parsifal werd lange tijd als onovertroffen beschouwd. Ook Huberti was vertrouwd met de hele Wagnercultus. Toch verleidde zoveel Wagneriaanse aura Huberti niet tot een dito schrijfstijl, indien we Nicolaï mogen geloven...]

Uitvoering der Nederlandsche Toonkunstenaars-Vereeniging

De 'Toonkunstenaars-Vereeniging van Noord- en Zuid-Nederland', of zooals ze thans heet de 'Nederlandsche Toonkunstenaars-Vereeniging' voldeed gaarne aan den wensch van een harer leden, den heer Gustaaf Huberti, om zich als componist meer bekend te maken, met name van zijn talent als liederen-componist te doen blijken.

De heer Huberti had als vertolker zijner liederen niemand minder dan den beroemden barytonzanger Emile Blauwaert (zijn zwager), zoodat het publiek bij voorbaat weten kon, dat een buitengewoon genot reeds wegens de uitvoering te verwachten was. Te Amsterdam traden de twee heeren den 20sten, hier den 24sten op (100ste en 101ste uitvoering in de volgreeks), en zij verwierven den algemeenen bijval van de kunstenaars en degelijke kunstvrienden, hoewel die helaas! in slechts gering aantal waren opgekomen. De zangcomposities van Huberti ademen eenigszins den geest der jonge fransche school; men is b.v. van Massenet eene vrije opvatting met betrekking tot den vorm gewoon, zooals men die opmerkte in het meerendeel der 17 liederen, die Blauwaert hier voordroeg. Een afgesloten geheel hoorde men slechts bij uitzondering van den zang; meestal deed de begeleiding het hoofdmotief hooren, aan den zanger overlatende dat motief op te nemen of den tekst vrij melodisch te declameeren; het slot werd dan weder door de begeleider gegeven.

Men gaat langzamerhand meer algemeen dien weg op; de tijd van eene afgeronde melodie, die de hoorder gemakkelijk kan volgen en de zanger uit het hoofd voordragen, schijnt voorbij te zijn, althans in Frankrijk en België. Men zie, wat het laatstgenoemde land en vooral het vlaamsche gedeelte betreft, de zangcompositie van Benoit, Waelput, Blockx, om slechts deze te noemen, die insgelijks vrij declameerend optreden. Bij ons te lande staan mij, in dit opzicht, op dit oogenblik Zweers en Coster voor den geest, misschien zijn er nog wel anderen. Blauwaert zong zeer schoon. Zijne stem behoudt haar frisschen klank en is bizonder omvangrijk (groot E en eensgestreept g hoorde men ditmaal van hem); te wenschen blijft eene duidelijkere uitspraak.

Thans was het ontbreken van een tekstboekje zeer te betreuren, ook omdat men daardoor niet in de gelegenheid was zich een oordeel te vormen over de opvatting en wedergave van de woorden door den componist. Intusschen kon men opmerken, dat Huberti eene gekuischte en hoogstbeschaafde wijze van zeggen bezit. De teksten van beroemde duitsche en fransche dichters waren meest allen in het Nederduitsch overgebracht door Em. Hiel; slechts zeer enkele nummers werden door Blauwaert in de fransche taal gezongen. De componist begeleidde op bewonderenswaardige wijze, zeer discreet en toch duidelijk en met de vereischte afwisseling. [...] Aan bijval van het publiek ontbrak het niet; de vlaamsche broeders werden zelfs herhaaldelijk voorgeroepen en Blauwaert tot eene herhaling van het Meilied genoopt.

Nicolaï, W.: Uitvoering der Nederlandsche Toonkunstenaars-Vereeniging, in: Caecilia, jrg. 45, nr. 6, 1 maart 1888, p. 49-50.