Ga verder naar de inhoud

Op het Liersch Begijnhof, tenden den grachtkant, staat het mooie huis, dat geheeten is: “Het soete Naemken”, en waar Tony Berchmann zijn jeugd doorbracht, zooals hij vertelt in zijn “Ernest Staas”. Het poortje in en het hofke door, en de gang in rechts, - dààr woont Frans Boogaerts, de Liersche toondichter. Dààr, in de groote, witte kamer, waar de busten staan van de grootmeesters der muziek, waar tallooze portretten hangen van zijn geliefkoosde componisten, en ergens het rustige doodenmasker van Beethoven vlekt boven een klavier, ... daar droomt en werkt Frans Boogaerts, daar componeert en musiceert hij, en laat hij bij stille namiddagen en schemerige avonduren den vollen vloed zijner klanken-fantazieën door de kamer stroomen. Dan wordt het stille Begijnhof een oogenblik bezield; lang vergeten echo's worden wakker, en vreemde begijnhof-bezoekers blijven een moment stil staan luisteren naar de ruischende klankenweelde.

Zóó heb ik meteen Frans Boogaerts zelf getypeerd. Tusschen de Liersche kunstenaars is hij een voornaam figuur; eenvoudig, zonder bluf of grootdoenerij, werkzaam, goed en gemoedelijk in zijn omgang met anderen. Boogaerts is nu zeven-en-dertig. In zijn geboortestad kreeg hij zijn eerste muzikale opleiding, en later studeerde hij aan het K. VI. Conservatorium te Antwerpen, onder leiding van J. Blockx. Bij De Hovre studeerde hij orgel, en compositie bij De Boeck. Na zijn diploma's te hebben verworven, kwam hij terug naar Lier en stichtte daar een A-Capella-koor, waarmee hij verschillende merkwaardige uitvoeringen gaf; ieder jaar organiseerde hij ter Groote Markt een Sporenfeest, en richtte bovendien liederavonden in voor het volk. Rond dien tijd verschenen ook zijn eerste liederen: Minnewater en Van een Maagdelijn. De oorlog kwam en trof ook onzen toondichter. In den vuurdans van October '14 brandde drie kwart van Lier af, en ook Boogaerts vond slechts de puinhoopen van zijn huis en de assche van zijn vroegeren arbeid weer. Al zijn compositiën - de meeste nog onuitgegeven - waren verloren. Algemeen was in dien tijd de ontmoediging en scherp de strijd om het brood: kunst was een luxe-artikel geworden, waarvoor de belangstelling verdrongen werd door de meer praktische aardappel- en broodkwesties. In '16 echter verscheen het sindsdien zoo populair geworden Vadervreugde. Het succes hiervan gaf Boogaerts nieuwen moed; vlug achtereen kwamen nu van de pers: Als ik aan dit alles denke (Uitgave De Ring); een herdruk van het populaire lied Vlaanderen; het krachtige lied Scheldezang, in de uitgave van Het Vlaamsche Lied, waarin eerstdaags ook het gemoedelijk-innige Geheiligd weze dat hoofdje verschijnen zal. Vele andere liederen, meestal op teksten van Ernest de Weert, zijn Lierschen kunstvriend, liggen reeds persklaar.

Daarenboven eenige koorwerken ‘a capella’, een mazurka voor klavier, een feestmarsch, Vlinders voor harmonie. Zijn Hymnus aan de Zon voor gemengd koor en orkest werd nog onlangs te Lier uitgevoerd. Op tekst van E. de Weert schreef hij nog een tweestemmig koor met orkest: Nieuwe Mei. Zijn groot werk is wel zijn muzikale behandeling voor kamerorkest van het lyrisch-dramatisch tooneelsprookje Ridder Amold, op tekst van onder geteekende.

Boogaerts' arbeid, zoowel zijn liederen als zijn andere composities, is lyrisch en hoofdzakelijk als stemmingswerk bedoeld. Zijn melodieën zijn zacht en zangerig, fijn en broos van schakeering en vol diep en zuiver gevoel. Die eenvoud en die zangerigheid zijn wel de twee kenmerken van Boogaerts' muziek. Al wat Boogaerts schrijft, is lied. Wie hem begrijpen wil, zinge zijn liederen met gedempte stem, “als de ziele luistert.” Hij is geen Hullebroeck, maar ook geen salonmuzikant: zijn liederen houden het midden tusschen het Volks- en het kunstlied.

Het huidige intens muzikaal leven te Lier getuigt van zijn noeste werkzaamheid. Reeds tweemaal werd te Lier een Boogaerts-avond ingericht, de eerste maal door het Willemsfonds en daarna door het stadsbestuur, telkens behaalde zijn werk een onloochenbaren bijval. Bij groote feestavonden beklimt Boogaerts met zijn zangers en muzikanten den grootschen toren der hoofdkerk, en daar laat hij dan uit de hoogte zijn feestelijke liederen, bij het schallen der trompetten en het zingen van den beiaard, over de luisterende stad klinken. Dit zijn de avonden, waar Boogaerts' muziek tot het hart spreekt van een gansche stad! In het park en onder den toren, in de stille zijstraten, trippelen dan duizenden toehoorders bijeen en genieten als in een kerk de weidsche muziek, die boven hun hoofden wegdeint. Meester Boogaerts weet het wellicht niet, maar de goedheid en de stille ontroering, die hij dàn wakker schudt in de zielen der massa daar beneden, - dat is het werk van een degelijk en voornaam artist! Dat is gemeenschapskunst in den goeden zin van het woord.

In de kerk der Dominikanen te Lier, waar hij kapelmeester-orgelist is, vindt Boogaerts eveneens een ruim terrein voor zijne bedrijvigheid. Hij vormde daar een koor van liefhebbers, waarmee hij een paar zijner missen met veel bijval uitvoerde. We noemden hier enkele werken, die van zijn bedrijvigheid getuigen; ik zou wel kunnen blijven citeeren; heel zijn arlbeid getuigt echter van het feit, dat Frans Boogaerts een ware muzikale persoonlijkheid is, en dat zijn kunst belooft te groeien tot een kostelijken schat voor de Vlaamsche gemeenschap.

Sinds 1922 is Boogaerts bestuurder van de stadsmuziekschool, welke hij op drie jaar tijds tot een ongewonen bloei bracht. Zelf treedt hij daar op als leeraar voor klavier. De feesten, reeds door deze muziekschool ingericht, leggen getuigenis af van zijn vaardigheid als leeraar en van de degelijke leiding, welke hij aan dit bloeiend onderwijsgesticht verzekert. Thans telt deze muziekschool reeds 258 leerlingen!

Dat alles is Boogaerts' werk. Hij is geen ivoren-toren-artist, geen salon-dilettant of geen theorieën-verkooper. Hij is een ernstig kunstenaar, een boeiende figuur, een begenadigd zanger, Vlaamsch in zijn wezen en in zijn werk, die, zoo 't God belieft, Vlaanderen en ons volk nog veel schoons zal schenken.

Ernest Van der Hallen.

Van der Hallen, E.: Frans Boogaerts, in: Muziek-Warande, jrg. 5, nr. 1, 1 januari 1926, p. 1-3.