Ga verder naar de inhoud

Bij een bezoek aan het lieve, gemoedelijke en stemmingvolle kunststadje Lier, hadden we het groote voorrecht kennis te maken met toondichter Frans Boogaerts, een dier talrijke schare stille, noeste, Vlaamsche werkers, die steeds geheel en onbaatzuchtig hun rijke gaven ten dienste stellen der gemeenschap. Frans Boogaerts werd geboren te Lier op 23 Juli 1888. In den beginne kon niets laten vermoeden dat hij eens tot een zoo begaafd en vruchtbaar kunstenaar opgroeien zou. Reeds vroeg verloor hij zijn ouders en zijn pleegouders, die een herberg openhielden aan den Kleinen Bril, in het huis waar de sympathieke Boogaerts thans nog verblijf houdt, oordeelden dat Franske best zoo spoedig mogelijk op stiel zou gaan en hadden gauw een voor hem passenden werkkring gevonden: hij zou bij de "Ridders van schaar en naald" ingelijfd worden.

Alhoewel hij toen niet het minste muziekonderricht ontving - ten andere, er restte hem daartoe geen voldoende vrije tijd - tokkelde hij ‘s avonds, na de lange dagtaak, met heel veel genoegen op een oud klavier in de gelagzaal van de herberg zijner pleegouders. Hij leerde er, zoo goed en zoo kwaad het ging, de oude Vlaamsche liederen spelen, en het gebeurde niet zelden dat, tusschen pot en pint, de klanten hun kaartspel staakten, en in koor meezongen dat de ruiten er van rinkelden: dat waren onvergetelijke stonden, echte Breugheliaansche feestjes. Op 'n avond werd een muziekkenner, die toevallig de herberg bezocht, getroffen door het toonjuiste klavierspel van den jongen Frans, en hij wist de pleegouders te overhalen Frans de lessen van het muziekconservatorium te Antwerpen te laten volgen. Het was in 1905, dus op 17-jarigen ouderdom, dat hij dan eindelijk naar de Scheldestad toog om er, onder leiding van Jan Blockx en Wambach te studeeren. Hij begreep ten volle dat van hem een groote krachtsinspanning zou gevergd worden, doch dit schrikte hem geenszins af. Wel, integendeel, met een bewonderenswaardige geestdrift, vatte hij de zware taak aan en genoot er van de waardevolle lessen zijner begaafde meesters. Hij verwierf volgende onderscheidingen: in 1908, het diploma voor notenleer; in 1910, den eersten prijs van orgel, met onderscheiding. Hetzelfde jaar werd hem den prijs Callaerts toegekend en twee jaar later, tot bekroning, behaalde hij den eersten prijs voor harmonie.

Meester Boogaerts heeft steeds een welafgeteekende voorliefde betoond voor den zang, de bij uitstek volksche uiting van de muziekkunst. In 1910 reeds, nog vóór zijne studie op het conservatorium beëindigd is, stichtte hij te Lier met enkele getrouwen een koorvereeniging die in hoofdzaak a capella werken uitvoerde en heel wat heeft bijgedragen tot vulgarisatie van het mooie lied. Heel bescheiden was het begin, doch weldra genoten deze uitvoeringen een hoopvollen en gewettigden bijval bij de Liersche bevolking. De verdere opgroei van dit zanggezelschap werd echter door den rampspoedigen wereldoorlog gestremd en weldra geheel verlamd. Maar de droeve en harde tijdsomstandigheden zouden de geestdriftige werkzaamheid van den jeugdigen doch flinken leider niet vermogen te stuiten. Met onverdroten offervaardigheid zal hij zijn waar apostelwerk voortzetten en zijn hooge gaven besteden aan de zedelijke ontwikkeling zijner medeburgers.

Met zijn warm kloppend hart denkt hij ontroerd aan diegenen die, aan het Ijzerfront of in de Duitsche gevangenkampen voor hun vaderland en voor de vrijheid lijden en, te hunnen voordeele, richtte hij tal van uiterst geslaagde concerten in. Deze toestanden maakten een diepen indruk op zijn teergevoelig gemoed. In 1916 componeerde hij het zoo prachtig en roerende lied Vadervreugde een innigen groet aan een krijgsgevangene te Soltau. Als zoo vele andere kunstenaars koos hij zich, in het stille, stemmige Begijnhof een uitgelezen studeervertrek waar hij, als afgescheiden van de wereld en van alle wereldsche beslommeringen, alleen met zijn kunst, zijn prachtige liederen een koorwerken componeerde. Tusschen deze werken vermelden we graag Vlaanderen op tekst van Ernest De Weert; Scheldezang machtig en grootsch; Zelfvertrouwen en zoovele andere, alle als zoovele bewijzen van de superioriteit van het Vlaamsche lied, krachtig en manhaftig, fier en statig, of gemoedelijk en roerend.

Een der beste gewrochten is voorzeker de kantate Onze Torens waarvan de eerste opvoering te Lier, in Juni 1926, een ware openbaring was, niet enkel voor de Lierenaren zelf, maar voor de gansche Vlaamsche kunstwereld. Bij de inhuldigingsfeesterij van den Zimmertoren in 1930 greep een tweede uitvoering plaats die de tallooze toehoorders werkelijk in vervoering bracht. En steeds schenkt meester Boogaerts ons immer nieuwe pareltjes: zijn laatste concertlied Morgenlied werd door het Willemsfonds uitgegeven en door de regeering aangekocht voor de Bibliotheek der Rijksmuziekscholen.

Doch niet enkel als liedercomponist legt hij een ongeëvenaarde bedrijvigheid aan den dag, doch ook als bestuurder der stedelijke muziekschool wist hij zich uiterst verdienstelijk te maken. Hij werd tot dit ambt benoemd in 1922. Hier lag voor den knappen en rusteloozen kunstenaar een wijd arbeidsveld klaar en kon hij zijn diepgaand apostelwerk voortzetten. Waar deze school in 1922 slechts enkele leerlingen en twee leeraars telde, is het aantal leerlingen thans tot 249 gestegen en zijn tien leeraars aan de inrichting verbonden. Door zijn onverdroten en doordrijvende actie heeft hij de school tot een onverhoopt hoog peil opgevoerd. Door het inrichten van kostelooze concertavonden, wist hij bij zijne medeburgers belangstelling en waardeering te verwekken voor zijne school die door de staatsinspectie terecht als eene modelinrichting wordt geroemd.

Hoe schitterend deze uitslagen voor meester Boogaerts ook wezen mogen, toch gaat hij niet bij de pakken zitten. Met nog meer geestdrift en vastberadenheid zet hij zijn zware taak verder, tot hem wellicht dan ten slotte de hooge voldoening zal geschonken worden, de muziekacademie van Lier tot conservatorium te zien verheffen. Dit ware voor hem de belooning voor tallooze jaren onverpoosden, noesten arbeid. Zoo meester Boogaerts niet sterker op het voorplan is getreden dan is dit geenszins te wijten aan een oprecht, doorslaand talent, doch uitsluitend aan zijn wellicht overdreven bescheidenheid, die angstvallig elke aanstellerij en gewild-opvallende bedrijvigheid schuwt.

Meester Boogaerts is een fier, oprecht, rondborstig Vlaming, bewust van zijn kunnen, die terecht een vooraanstaande plaats in de rij onzer Vlaamsche kunstenaars verdient. Vlaanderen heeft hem heel wat prachtwerk te danken… en verwacht nog heel wat van haar kloeken zoon. Hij zal de verwachtingen niet beschamen!

Joris Verdin

Verdin, J. [sr]: Lier: Toondichter Frans Boogaerts, in: De Stad Antwerpen, jrg. 9, 16 oktober 1936, p. 999.