Mengal, Martin-Joseph
Biografie
Jan Dewilde
Vóór de oprichting in 1832 van het Conservatoire royal in Brussel waren componisten en musici van bij ons voor hoger muziekonderwijs aangewezen op het Conservatoire van Parijs. Onder het Hollands bewind was er in Brussel weliswaar een Koninklijk Muziekconservatorium, maar ook dan nog trokken velen naar Parijs, la capitale de la musique, waar de 'moeder' van alle conservatoria stond. Talrijk zijn de Belgische componisten en musici die in Parijs studeerden en daarna een functie in het plaatselijke muziekleven veroverden.
Velen kwamen in de Parijse opera-orkesten terecht, sommigen bleven als professor aan het conservatorium verbonden. Een verre van volledige lijst van musici uit onze contreien, die zich in Parijs hebben laten opmerken, is te vinden in Les artistes-musiciens belges au XIXme siècle; réponse à un critique de Paris, een brochure uit 1874 van de Antwerpse musicoloog-componist Eduard Grègoir.
De Parijzenaar die hij van antwoord diende was de Franse criticus en musicograaf Pierre Scudo die er in zijn kritieken een sport van maakte om het Belgische muziekleven te kleineren als slechte namaak van het Franse. Zo beweerde hij in 1859, niet helemaal onterecht: overigens:
En Belgique, cette mauvaise contrefaçon de la France, on ne chante et on ne joue que les opéras et les pièces de théâtre qui viennent de Paris.
Scudo gaf wel toe dat het Brusselse conservatorium goede artiesten afleverde die ook in Parijs aan de slag kunnen, maar:
(. . .) toutefois !'art moderne d'un pays si actif, si libre et si heureusement gouverné, manque complètement de caractère et de distinction de la musique belge, si tant est qu'il y en ait une, est aussi équivoque que la langue française qu'on parle à Bruxelles, à Gand et à Liège qui possèdent aussi un Conservatoire royal qui a la prétention de ne pas être une succursale de celui de la capitale. Bruxelles n'a d'autre langue littéraire que la langue qu'on écrit à Paris; on y reproduit tout ce qui se fait à Paris; jusqu'au théâtre des Bouffes-Parisiens! Il faut avoir une vocation décidée pour la contrefaçon.
Twee jaar later noemde hij België een satelliet van de Franse beschaving. Niettegenstaande het uitstekende muziekonderwijs, bestond volgens hem het Belgische muziekleven slechts bij gratie van Frankrijk:
Qu'est-ce qu'on entend sur les théâtres de Bruxelles, de Gand, de Liège et autres? Des opéras français interprétés par des artistes français. (. . .) Les artistes belges que M.M. Vieuxtemps, Servais, Grisar, Limnander, Gevaert, Mmes Pleyel, Gueymard et Cabel, cette agréable bouquetière à qui les dilettanti d'Anvers ont fait tout récemment une ovation ridicule, ne se distinguent pas des artistes français, et ils doivent au goût qui règne à Paris la meilIeure part de leur mérite. Il n'existe au monde que trois écoles reconnaissables: l'école italienne, l'école allemande et l'école française, combinaison piquante du génie des deux nations véritablement originales. La Belgique, c'est à la France ce que la Hollande est à I'AIIemagne, ce que le Portugal est à l'Espagne: un satellite de sa civilisation.
Vanuit Parijs bleef Scudo jarenlang op dezelfde nagel kloppen. En dat deed pijn in België. Bij elke sneer van Scudo was er wel een Belgische muziekjournalist die recht stond om de eer van het vaderland te verdedigen. De uitstekende musicoloog Edmond Van der Straeten diende in zijn muziekrubriek in L'Echo du parlement zijn Franse collega verschillende keren van repliek, maar het was vooral Grégoir die Scudo bestreed. In 1860 stuurde hij het Parijse muziektijdschrift La France musicale een open brief waarin hij Scudo een koekje van eigen deeg gaf. Hij wees op het repertoire van Parijse operahuizen die maar zelden een Franse componist op het repertoire hadden. De speellijsten werden gedomineerd door Italianen (Donizetti, Rossini, Verdi), Duitsers (Meyerbeer, Mozart, Offenbach, Weber), Engelsen (Balfe) en Belgen (Grétry, Gevaert, Grisar, Limnander). Grégoir liet ook niet na te wijzen op de vele Belgische virtuozen die in Parijs het mooie weer maakten, zoals de violisten Charles de Bériot en Henri Vieuxtemps, de cellist Adrien François Servais, de harpist Félix Godefroid en de organisten César Franck en Jacques Lemmens. En dan waren er nog François Joseph Fétis ('un des plus grands historiens et bibliographes de l'époque') en de instrumentenbouwer Adolphe Sax.
Scudo's verwijten moeten Grégoir hoog hebben gezeten, want in 1874 – tien jaar na Scudo's dood! - publiceerde hij bovenvermelde brochure. Daarin droeg hij nog meer (geactualiseerde) argumenten aan om Scudo's attaques injustifiables te ontkrachten. Zo geeft hij een uitvoerige lijst van Belgen die aan het Conservatoire de Paris een prijs hebben behaald of er als professor hebben Martin-Joseph Mengal gewerkt. Op die lijst prijkt als een der eerste professoren Othon Van den Broeck (1759-1832). Deze Ieperling maakte in 1784 zijn Parijse debuut in de Concert spirituel, tot 1790 de belangrijkste ·concertorganisatie voor alles wat niet opera was. Van den Broeck werd eerste hoornist in het Théâtre des Beaujolais, waar zijn opera's Colin et Colette en La ressemblance supposée werden gecreëerd, en daarna in de Opéra (1793-1816). Naast opera's, symfonieën, concerto’s en kamermuziek schreef hij een hoornmethode (1789) en een Traité général de tous les instruments à vent, à l'usage des compositeurs (1794). Deze methodes bezorgden hem in 1795 een benoeming aan het Parijse conservatorium. Van den Broeck moet de Vlaamse hoornisten een uitstekende reputatie hebben bezorgd, want in zijn zog maakten velen in Parijs een opgemerkte carrière. Onder hen drie Gentenaars: de broers Martin-Joseph en Jean Mengal en Pierre Van Haute. Alle drie behaalden ze in Parijs een eerste prijs hoorn, alle drie werden ze premier cor in de meest prestigieuze Parijse orkesten.
Operacomponist in Parijs
Martin-Joseph Mengal – doorgaans Mengal l'ainé genoemd om hem te onderscheiden van zijn jongere broer die ook hoornist was – kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn vader die hoornsolo van de Gentse opera was. Hij zou ook les hebben gekregen van een familievriend die in een muziekkorps van de Oostenrijkse infanterie had gespeeld. In zijn autobiografische geschriften die Paul Bergmans in handen kreeg, schrijft Mengal dat hij ook viool leerde bij Prévot en Wauti. Deze laatste is misschien Wauthier, eerste viool bij de Gentse opera en leraar van Charles Hanssens l'ainé. Op zijn twaalfde speelde hij vioolconcerto's in het publiek en een jaar later al speelde hij hoorn in het Gentse opera-orkest. Uiteindelijk koos hij voor de hoorn. Rond diezelfde leeftijd pleegde hij zijn eerste composities, haast instinctief, zonder gedegen kennis van de harmonie.
Dankzij de Faipoult, prefect van het Département de l'Escault, kon Mengal in 1804 zijn studies aanvatten aan het Conservatoire impériale van Parijs. Hoorn studeerde hij bij Frédéric Duvernoy – de eerste grote Franse hoornist en een van Napoleons favoriete musici – en harmonie en contrapunt bij Charles-Simon Catel. Als dienstplichtige van de Franse staat werd Mengal in december 1804 als hoornist ingelijfd in de Garde impériale, een korps dat grotendeels uit conservatoriumstudenten bestond. Met dit keurkorps trok hij door Italië, Oostenrijk en Pruisen. Op 26 mei 1805 speelde hij in Milaan op de kroning van Napoleon tot koning van Italië. Maar zijn diensttijd bij de Garde was geen plezierreis, zo zou hij op 2 december 1805 getuige zijn geweest van de slag van Austerlitz.
Tussen de opdrachten door keerde het korps naar Parijs terug zodat hij zo goed en zo kwaad als mogelijk zijn muziekstudies kon voortzetten. In 1807 kreeg Mengal 'congé' en twee jaar later behaalde hij zijn eerste prijs hoorn. Als premier cor werd hij door het Théâtre Odéon geëngageerd en in 1812 door het Théâtre Feydeau (de Opéra-Comique). Ondertussen studeerde hij ook nog compositie bij Antoine Reicha. De vruchten daarvan waren waarschijnlijk al te horen in zijn komische opera Une nuit au château, een eenakter die op 5 augustus 1818 in het Théâtre Feydeau in première ging. Met een relatief succes, zo valt te lezen in een anonieme, door Grégoir geciteerde kritiek:
La réputation de M. Mengal, comme musicien, commence à lui; mais son talent, renfermé dans l'orchestre de Feydeau, oû il n'avait fait jusqu'ici qu'animer l'instrument favori de Diane, se produit pour la première fois sur Ie théâtre; après avoir répété sur Ie cor les sons harmonieux de Monsigny, Philidor et de Méhul, M. Mengal, inspiré par Ie génie de ces grands maîtres, a cru pouvoir à son tour, confier les inspirations du sien à l'exécution de ses camarades; il était hier soir auteur et acteur ensemble; et quoiqu'il pût résulter quelque inconvénient de cette double qualité réunie dans une seule personne, quoiqu'on pût craindre, que pour briller doublement, il ne se fût ménagé quelque concertos de cor, quelque solo arrangé pour son amour-propre plus que pour l'intérêt de sa pièce, on lui doit cette justice qu'il a sacrifié cette tentation au mérite de l'ensemble; et qu'ayant même à peindre une chasse, dans l'ouverture et dans la première scène, il n'a rien fait pour renforcer la partie de cor au détriment des autres parties. C'est une preuve de bon esprit, de sagesse, et même de désintéressement dont il faut louer M. Mengal.
Peu de professeurs aussi habiles que lui sur un instrument eussent manqué une occasion aussi favorable de se recommander utilement à l'attention publique.
Quelques morceaux agréables, justement applaudis dans Une nuit au chateau, prouvent que M. Mengal est digne de recevoir de semblables conseils, et capable de les mettre un jour à profit.
In de kritiek werd wel nog gewezen op de onervarenheid van zowel componist als librettist in het operagenre. De opera werd alleszins de moeite waard geacht om het jaar nadien te hernemen.
Door het succès d'estime van zijn eersteling kon Mengal al op 27 maart 1819 in het zelfde operahuis zijn drie-akter L'ile de Babilary laten opvoeren. Alhoewel dit werk viel als een baksteen, kreeg hij nog een nieuwe kans: op 2 januari 1823 werd in het Théâtre Feydeau zijn komische opera Les infidèles gecreëerd. De opera werd goed onthaald, maar niettemin werd het zijn laatste Parijse opera.
Het Parijse tijdschrift Le journal des débats schreef:
Les infidèles, tel est Ie titre d'une petite comédie qui a réussi au théâtre de l'Opéra Comique. La musique de M. Mengal est agréable et légère. C'est ce que Ie sujet demandait. Quelques journaux, en reconnaissant ses qualités, en ont conclu qu'elle n'était point savante. Je serais bien aisé que les gens de lettres fissent connaître Ie sens qu'ils donnent à ce mot en l'appliquant à la musique; s'il est synonyme d'ennuyeux, il ne peut convenir à la musique de M. Mengal; s'il est pris dans son véritable sens, je dirai que ce musicien soit et soit très bien; il a fait ses preuves plus d'une fois, et rien ne peut l'empêcher de continuer de composer de la musique savante, c'est-à-dire bien faite. Que Ie genre soit sérieux, peu importe; des vers bien faits sont des vers savants. (Geciteerd door Grégoir).
De libretto's van zijn Parijse opera's waren van de hand van Paul De Kock, een bijzonder populaire Franse veelschrijver van veelal pikante verhalen. In die jaren componeerde Mengal ook veel harmoniemuziek voor militaire korpsen, concertante symfonieën met blaasinstrumenten, kamermuziek en romances. Zijn romance Le chevalier errant was zelfs een tijdje in heel Europa en vogue. Na een uitvoering van een van zijn concertante symfonieën in 1821 schreef een criticus: Elle est bien écrité; il y a beaucoup de chaleur et de verve dans Ie trait final. L'alliance de la flûte avec la clarinette n 'est pas heureuse. (Geciteerd door Grégoir). Maar bovenal componeerde hij muziek voor zijn eigen instrument, in vele combinaties. Bij diverse Parijse uitgevers verschenen onder andere twee hoornconcerto's, duo's voor hoorn en harp, duo's en fantasieën voor hoorn en piano en kwartetten voor houtblazers. Zijn Drie kwartetten voor fluit, klarinet, hoorn en fagot opus 79 werden in 1816 door Bochsa in Parijs uitgegeven.
Mengal toont hierin niet alleen zijn kunnen als hoorncomponist – hij slaagt er in om de beperkingen van de natuurhoorn haast te doen vergeten – maar hij overtuigt over de hele lijn.
In Parijs zou Mengal ook contact hebben gehad met de diplomaat Charles Maurice de Talleyrand-Périgord. Talleyrand bewonderde Mengals talent en inviteerde hem jaarlijks in zijn kasteel in Valançay. Enigszins aandoenlijk schrijft Mengal in zijn autobiografie (hij schrijft over zichzelf als over een derde; vermoedelijk gaat het om gegevens die hij verstrekte voor François-Joseph Fétis' encyclopedie):
'S'il avait été un peu intriguant, il aurait tiré parti de ce bel appui; mais il était un de ces hommes qui ont beaucoup de savoir et très peu de savoir-faire, et ce dernier point est tout pour parvenir dans Ie monde.'
Operadirigent in Gent
Dat hij in de Franse hoofdstad geen nieuwe kansen als operacomponist kreeg, zal zeker hebben meegespeeld in zijn beslissing om in 1824 naar Gent terug te keren. In zijn geboortestad liet hij onmiddellijk van zich horen en op 3 december 1824 gaf hij er een recital in de opera. In het seizoen 1825-1826 volgde hij Charles-Louis Hanssens l'ainé op als directeur-dirigent van de Gentse opera.
Hanssens had het laatste seizoen een verlies van meer dan 17.000 fr. opgelopen, een bedrag waarvoor hij als directeur persoonlijk aansprakelijk was. Dat verklaart waarom operadirecteurs hun schouwburg ook verhuurden aan rondtrekkende virtuozen, mimespelers, escamoteurs of charlatans. Hanssens trok naar de Muntschouwburg, een plaats die ook door Mengal werd begeerd. Maar het werd dus Gent voor Mengal. De nieuwe directeur stelde een nieuw gezelschap samen dat goed werd onthaald. Het was toen de gewoonte dat het publiek bij het debuut van elke zanger met applaus of gefluit zijn instemming of afkeuring liet blijken.
Van de nieuwe operatroep maakte de tenor François Van Campenhout deel uit. De latere componist van de Brabançonne was geëngageerd als elleviou een stemtype genoemd naar Jean Elleviou. Deze Franse zanger-acteur begon zijn carrière als bariton, maakte als tenor furore en eindigde als acteur. In vele operahuizen werden sommige zangers ook als acteur geëngageerd, vermits toen in de opera ook toneelstukken werden opgevoerd. Bij gebrek aan voldoende koristen moesten zangers bovendien ook de koorpartijen meezingen.
Mengal opende zijn eerste seizoen op 28 augustus 1825 met La somnambule op tekst van Eugène Scribe (een vaudeville die daarna diende als libretto voor Bellini's opera). Le nouveau seigneur de village van Boieldieu en Le tableau parlant, eenn comédie-parade in één akte van Grétry. Op 30 november van datzelfde jaar liet hij een herwerkte versie van Les infidèles in première gaan. Later op het seizoen, op 1 maart 1826, werd al een tweede opera van Mengal gecreëerd, namelijk Le vampire. Daarmee kwam hij twee jaar eerder dan Der Vampyr van Heinrich August Marschner. En er stond nog meer Vlaamse muziek op het repertoire van de Gentse opera: in maart gingen zowel Passe-Partout ou les trois oncles van Van Campenhout als Le château de Lochleven van Pieter De Volder in première.
Een ander vermeldenswaardig feit is de eerste opvoering van Robin des bois, een gemutileerde Franstalige versie van Der Freischütz. Het publiek dat vooral aan ariettes gewend was, reageerde in eerste instantie onwennig.
Ter gelegenheid van de installatie van de nieuwe Gentse burgemeester Joseph Van Crombrugghe werd op 9 januari 1826 een galaconcert gegeven met Rossini's Il barbiere di Siviglia. Voor die feestelijke gelegenheid werd de zaal uitbundig met kaarsen verlicht. Twee dagen later kreeg de installatie van de nieuwe verwarmingsketel, iets wat trots en in grote kapitalen op de affiches werd vermeld, minstens evenveel aandacht. Al zorgde het ontbreken van een goede schoorsteen wel voor problemen en bleef het publiek op het parterre in de kou zitten.
Zoals de meeste van zijn voorgangers sloot ook Mengal zijn seizoen met grote financiële verliezen af. Hij bleef aan als dirigent, maar nam ontslag als directeur. In die functie werd hij opgevolgd door St. Victor die eerder al de Gentse opera leidde, maar blijkbaar niet afgeschrikt werd door de verliezen die hij toen had geleden. Als noviteit kon hij de gasverlichting voorstellen. Deze moderniteit werd door een deel van het publiek met angst en beven tegemoet gezien. Twee kleine explosies in februari 1827 leken de voorvechters van olielampen en kandelaars gelijk te geven. Het stadsbestuur stelde echter enkele universiteitsprofessoren aan als experts en zij verklaarden het systeem veilig. Waarna de opera definitief met gas werd verlicht.
In zijn tweede seizoen dirigeerde Mengal onder andere de eerste opvoering van La dame blanche van François Adrien Boieldieu. Deze opera was pas op 10 december 1825 in Parijs in wereldpremière gegaan, maar klonk al op 26 augustus 1826 in Gent. Het is overigens merkwaardig hoe kort soms na de Parijse creatie een opera in een Belgisch operahuis werd opgevoerd. La vieille van François-Joseph Fétis bijvoorbeeld werd op 14 maart 1826 in Parijs gecreëerd en was al op 16 september van hetzelfde jaar in Gent te horen. Operadirecteurs
hielden dus wel degelijk de vinger aan de pols. Maar dat ze voortdurend rekening moesten houden met de gevoeligheden van het publiek bleek nog maar eens toen er voor de Gentse première van Aubers Fiorella ou la fausse courtisane bijna geen vrouwen in de zaal zaten. Pas toen St. Victor publiekelijk verzekerde dat het libretto geen enkele scène bevatte die vrouwelijke ogen of oren zou kunnen choqueren, besloten de Gentse dames Fiorella bij te wonen. Voor een zeldzame keer kon de directeur het seizoen zonder verlies afsluiten, iets waarvoor hij zijn publiek op de slotvoorstelling dan ook hartelijk dankte.
Waarna hij ontslag nam.
Ook tijdens het seizoen 1827-1828 dirigeerde Mengal interessante Gentse premières, zoals Mazaniello ou Je pêcheur napolitain van Michele Carafa (als eerste operahuis na de Opéra-Comique!) en Gioacchino Rossini's Le siège de Corinthe. Het seizoen daarna mocht Mengal de beroemde Franse tenor Alphonse Nourrit dirigeren in twee gastoptredens in La dame blanche en in Orphée van Christoph Willebald von Gluck. Opera dirigeren was overigens hard werken. Jaarlijks werden gemiddeld 85 (!) verschillende opera's opgevoerd en het was lange tijd de gewoonte om op woensdag drie opera's na elkaar te brengen.
Zo gaf men op 10 december 1828 Le concert à la cour en Fiorella, beide van Daniel Auber, en Raoul sire de Créqui van Nicolas-Marie Dalayrac. Het seizoen werd op 30 april 1829 afgesloten met La muette de Portici van Auber, nietsvermoedend van wat deze opera het jaar nadien in gang zou zetten.
Interessante noviteiten in het seizoen 1829-1830 waren Marguerite d'Anjou van Giacomo Meyerbeer en Un jour à Vaucluse, de nieuwe opera van Mengal waarmee het seizoen op 1 mei 1830 afsloot. Interessant voor Mengal moet het optreden in de opera van een Praags harmonie-ensemble zijn geweest. Via zijn veldtochten door Pruisen en zijn leertijd bij Reicha was Mengal bijzonder geïnteresseerd in Boheemse blaasmuziek. Na het afsluiten van het seizoen werd de Gentse schouwburg vijf weken lang bespeeld door een Duits operagezelschap uit Amsterdam. Zij brachten werk van Mozart, Rossini, Weber en Winter.
Mengal heeft als dirigent in Gent een duidelijke evolutie in het repertoire meegemaakt: van Grétry, Dalayrac en Monsigny naar Auber, Boieldieu, Cherubini, Hérold, Meyerbeer, Rossini ... Een evolutie van de korte comédie avec ariettes naar de opéra-comique en de grand opéra. Werken met een langere adem, die een ander type zanger vereisten, andere decors en ensceneringen en veel meer repetitietijd vergden. De langere duur van die werken maakte de opvoering van verschillende opera's of de combinatie met een toneelstuk op één avond onmogelijk.
Operadirigent in Antwerpen en Den Haag
Op 29 augustus 1830 opende Mengal het nieuwe seizoen met La fiancée van Auber, maar nadat La muette de Portici in Brussel haar revolutionaire werk had gedaan, werd de opera gedwongen haar deuren te sluiten. In zijn autobiografische geschriften deelt Mengal mee dat hij tijdens de winter dirigeerde in het Théâtre français (de Bourla) in Antwerpen. Daarna zou hij op de Muntschouwburg geaasd hebben, maar naar zijn eigen zeggen zou Joseph François Snel tegen hem geïntegreerd hebben. In 1833 vond hij dan werk in het Koninklijk Theater van Den Haag. Ook in Den Haag was de grand opéra op korte tijd bijzonder populair geworden. Op 25 juli 1833 werd Meyerbeers Robert le diable er voor het eerst opgevoerd en dat stuk kende zoveel succes dat operaliefhebbers uit Delft en Rotterdam met extra treinen werden aangevoerd. De kaartenverkoop steeg met vijftig procent en tegen 1835 was het werk al veertig keer uitgevoerd. Mengal moet dus in Den Haag van het succes hebben geproefd. Volgens Grégoir werd in Den Haag op 25 augustus 1834 zijn opera Le retour au foyer gecreëerd.
Eerste conservatoriumdirecteur
In 1835 werd Mengal door Jan Frans Willems, secretaris van de bevoegde Conseil de surveillance, aangezocht om de eerste directeur van het conservatorium van Gent te worden. Dat hij zo kort na de onafhankelijkheid in Nederland was gaan werken, heeft Mengal dus geen schade berokkend, wel integendeel.
Volgens een artikel dat na Mengals dood in het Parijse muziektijdschrift Revue et Gazette musicale de Paris verscheen, nam Mengal zijn nieuwe functie niet al te zwaar, al klinkt er wel enige Parijse arrogantie in deze beschuldiging door:
Le Conservatoire de Gand a cela de commun avec les honnêtes filles, qu'il a peu fait parler de lui. Mais il faut dire que les ressources financières mises à sa disposition par l'administration communale, ne permettaient pas à Mengal de lui donner une grande extension. Ou reste, notre artiste trouva dans sa nouvelle position une existence fort heureuse. La vie de province a ses douceurs pour ceux qui aiment Ie calme et Ie retour régulier des jours sans nuages qu'on ne trouve pas dans les grandes capitales. Mengal s'en arrangea en (sic) merveille. Il donna à la direction du Conservatoire de Gand Ie temps nécessaire sans y prendre de fatigue, et put encore consacrer de nombreux instants aux loisirs d'une douce oisiveté.
Of Mengal het zo rustig had als directeur valt te betwijfelen: hij moest het directeurschap combineren met de leergangen hoorn, harmonie en compositie. Bovendien leidde hij het conservatoriumorkest in interessante concertprogramma's.
Alleszins heeft Mengal het Gentse conservatorium uit de startblokken geholpen. Een conservatorium dat in zijn beginjaren al een toptalent als François-Auguste Gevaert produceerde. Gevaert betuigde later dank door zijn Missa solemnis pro defunctis (voor mannenkoor, cello's, contrabassen, drie trombones, twee trompetten en orgel) aan zijn leermeester op te dragen.
Daarnaast werd het conservatorium ook een leverancier van nieuw talent aan de orkesten en koren van Gent. In zijn periode als directeur schreef Mengal verschillende studiewerken, waarvan sommige het louter didactische niveau overschrijden. Zo is er een groots geconcipieerd zesdelig Octet voor zes hoorns en twee trombones (of twee ventielhoorns), dat schippert tussen de classicistische stijl en het vroegromantische idioom. Het manuscript van dit opmerkelijke werk wordt bewaard in de rijke bibliotheek van het Gentse conservatorium.
In zijn Gentse jaren componeerde hij voor het koor Société des Mélomanes een koorwerk ter nagedachtenis van Jacob van Artevelde. In 1846 voerde datzelfde koor Mengals Juich Rhyn! uit in de Keulse Gürzenichzaal tijdens de bijeenkomst van het Vlaemsch-Duitsch Zangverbond.
Mengal overleed op 4 juli 1851, twee dagen vóór in zijn geboortestad zijn zwanenzang te horen was: op 6 juli werd zijn koorwerk L'invocation uitgevoerd door Les Mélomanes op een internationale koorwedstrijd die door dit Gentse koor werd georganiseerd. Het koor zamelde geld in om op het kerkhof Campo Santo een grafmonument ter ere van Mengal op te richten. Op de inhuldiging op 18 juli 1859 weerklonken Gevaerts De profundis en zijn Hymne à Mengal. Prudens van Duyse las een gedicht voor waarin hij lof bracht aan zijn 'kunstvriend', onzen toonendichter (. . .]die aen Gent zoo dierbaer is:
Rusten mag hij naest de mannen
Voor het Vlaemsch te saem gespannen
Voor beschaving, voor het licht.
Ja, 't was plicht
Hem bij zulken nêer te leggen,
Wiens de volksdank tomben sticht.
Het muziektijdschrift La Belgique musicale oordeelde op 10 juli 1851 alvast veel milder over de oudste Mengal-broer dan zijn Parijse pendant:
La mort de M. Joseph Mengal est une grande perte pour l'art musical non seulement à Gand mais dans Ie pays. Si, comme nous le croyons, le chant est le cachet du génie en musique tandis que l'harmonie n'est que du talent, M. Mengal est évidemment un musicien de génie. Le motif découlait de source de son émotion et de sa pensée et ce motif était toujours empreint d'esprit de charme et de vérité. Talent aussi varié que fécond, M. Mengal qui a beaucoup produit, laisse dans des genres opposés, dans la musique dramatique, religieuse, militaire, la romance, des oeuvres qui lui survivront et surtout son Chevalier errant qui a fait Ie tour de I'Europe.
A côté de l'inspiration M. Mengal avait une science très-vantée de contrepointiste. Comme professeur de conservatoire, M. Mengal a formé des élèves d'un grand mérite, et en tête M. Gevaert, qui prendra rang parmi les grands talents de l'époque.
Op het moment van het overlijden van Martin-Joseph Mengal was zijn twaalf jaar jongere broer Jean (Gent, 21 februari 1792) nog altijd een van de Parijse tophoornisten. Het waren zijn vader en zijn oudere broer die Mengal jeune inwijdden in de geheimen van het hoorn spelen, en later trok hij net als zijn broer naar het conservatorium van Parijs. Daar had hij de Duitse hoornpedagoog Heinrich Domnich als leraar. Na het behalen van zijn eerste prijs werd hij ingelijfd in het orkest van het Théâtre italien. Dat was slechts een opstapje naar de plaats van premier cor in het orkest van de Opéra, zowat het hoogste wat je toen als instrumentalist in Parijs kon bereiken. Daarnaast speelde hij ook jarenlang in het befaamde orkest van de Société des concerts du conservatoire, een orkest dat hij heeft mee opgericht, en in de Chapelle royale. De jonge Mengal componeerde bijna uitsluitend voor zijn instrument: solo's en duo's voor hoorn, fantasieën voor hoorn en piano en een Fantaisie brillante pour cor et orchestre sur des motifs de Donizetti. Verschillende van zijn hoorncomposities werden in Parijs uitgegeven.
Dat Mengal jeune er zijn eervolle functies niet zomaar in de schoot geworpen kreeg, maar ze integendeel hard moest bevechten, mag blijken uit een document dat onlangs werd gevonden in het rijke archief van de Opéra Garnier in Parijs en hier voor het eerst wordt gepubliceerd. Deze brief uit 1832, gericht aan Louis-Philippe, koning van Frankrijk van 1830 tot het revolutiejaar 1848, reveleert veel informatie. Naast realia omtrent de jonge Mengal toont de brief nog eens ten overvloede aan hoe zwaar koningen en keizers wogen op de dagelijkse muziekpraktijk.
A Sa Majesté Ie Roi des Françaix,
Sire,
L'organisation de la musique de Votre Majesté, étant terminée souffrez que Jean Mengal jeune, 1er Cor à l'Académie Royale de musique, vienne vous signaler Sire, l'injustice comise à son égard, laquelle est d'autant plus affligeante que les droits acquis par Ie pétitionnaire pour en faire partie ont été justifiés et reconnus, et qu'aujourd'hui ils sont méconnus et sacrifiés à une amitié partiale. Nommé par concours en 1817, 1 er cor adjoint à la chapelle, puis titulaire en 1824, employé jusqu'en 1830, Ie suppliant espérait, d'après les promesses les plus formelles qui lui furent faites que ces 13 années de service actif seraient prises en considération et comme les artistes ses anciens collègues à la chapelle il serait compris dans la nouvelle organisation; mais il n'en a pas été ainsi, on a nommé à la place disponible un artiste dont les titres ne peuvent être comparé aux siens et qui ne peut faire valoir un talent supérieur.
Le S. Mengal père de famille vous supplie Votre Majesté de daigner prendre en considération l'ancienneté de ses services et lui faire rendre justice ce qui sera pour lui la douce récompense de son attachement et de son dévouement à Votre auguste personne.
Il est avec Ie plus profond respect,
de Votre Majesté,
Sire
Le très humble et très obéissant serviteur et fidèle sujet.
J. Mengal
Rue Coquenard n° 24,
Faubourg Montmartre
Paris, ce 29 novembre 1832
Jean Mengal bleef tot op hoge leeftijd in Parijs wonen en werken. Hij overleed er op 19 december 1878.
De Mengal-dynastie was het begin van een sterke Gentse hoornschool met namen als Pierre van Haute, Auguste Mengal en Norbert Herteleer. Een van de belangrijkste exponenten uit de twintigste eeuw was Maurice Van Bocxstaele (1897-1974). Hij studeerde aan het Gentse conservatorium bij Charles Heylbroeck, werd solo-hoornist in Pau, Parijs, Monte Carlo, Oostende en Gent. Als hoornleraar aan het Gentse conservatorium zette hij de traditie verder. Een van zijn lievelingswerken was Robert Herberigs' Cyrano de Bergerac dat hij vele keren uitvoerde en, begeleid door het Nationaal Orkest van België en dirigent Léonce Gras, voor Decca op plaat zette.
Audio en video
Grand octet voor sex hoorns en twee trombones (c. 1820)
Kwintet naar Haydn (2e deel)
Bibliografie
Anderen over deze componist
- Andrews, R.: The Woodwind Quintets of Martin Joseph Mengal (thesis Florida State University), 1970.
- Bergmans, C.: Mengal, Martin-Joseph, in: Le conservatoire royal de musique de Gand, Gent, 1901, p. 299-306.
- Bergmans, P.: Variétés musicales, documents inédits sur l'histoire de la musique et des musiciens en Belgique. Première série, Gent, 1891, p. 50.
- Claeys, P.: Histoire du Théâtre à Gand, dl. 2, Gent, 1892.
- Dewilde, J. : ‘Onzen toondichter die aen Gent zoo dierbaer is’ - Martin-Joseph Mengal, in: De Gentse conservatoriumbibliotheek, tien componisten in profiel: op zoek naar muzikaal erfgoed tussen Belfort en Sint-Baafs, Mechelen, 2005, p. 25-36.
- Fétis, E.: Martin Joseph Mengal, in: Annuaire de l'Académie royale des sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique, xxv, Brussel, 1859, p. 167-176.
- Fétis, F.: Mengal (Martin-Joseph), in: Biographie universelle des musiciens, dl. 6, Parijs, 1875, p. 85.
- Gregoir, E.: Mengal (Martin aîné), in: Galerie biographique des artistes-musiciens belges du XVIIIme et du XIXme siècle, Brussel, 1862, p. 132-133.
- Gregoir, E.: Mengal (Martin-Joseph), in: L'art musical en Belgique sous les règnes de Léopold Ier et de Léopold II, Brussel, 1879, p. 224.
- Gregoir, E.: Mengal (Martin-Joseph aîné), in: Les artistes-musiciens belges au XVIIIme et au XIXme siècle, Brussel, 1885, p. 306-308.
- Korenhof, P. (red.): De Koninklijke schouwburg. Een kleine Haagse cultuurgeschiedenis. 1804-2004, Zutphen, 2004.
- Pougin, A.: Mengal (Martin-Joseph), in: Biographie universelle des musiciens et bibliographie générale de la musique par F.-J. Fétis, Supplément et Complément, publiés sous la direction de Arthur Pougin, dl. 2, Parijs, 1880, p. 206.
- Thys, A.: Martin-Joseph Mengal, in: Historique des Sociétés Chorales de Belgique, Gent, 1855, p. 157-158.
- Van Duyse, P.: Martin-Joseph Mengal, in: Bergmans, C.: Le conservatoire royal de musique de Gand, Gent, 1901, p. 302-303.
Artikels
Höflich-uitgave: Six Octuors
Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 533
Historische teksten
Auguste Thys over Mengal in 1855
MARTIN-JOSEPH MENGAL, plus connu sous le nom de Joseph Mengal et aussi sous celui de Mengal aîné, né à Gand en 1784 et mort dans celle ville le 3 juillet 1851, jouissait d'une grande renommée comme compositeur, comme chef d'orchestre et comme virtuose sur le cor. Après avoir reçu de son père son instruction musicale primitive, il écrivit dès l'âge de 12 ans des morceaux pour le cor.
Bij de onthulling van Mengals standbeeld
Waer ook zangen innig treffen
En ontroeren, en verheffen,
Op 't gebergte of in het dal
Overal
Lokken zij tot zoete weelde
Laven zij met hemelval.